3.1.De rechtbank heeft in r.o. 2.1 t/m 2.35 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij voor haar beoordeling van belang achtte. Volgens de eerste grief is dit feitenoverzicht onjuist, althans onvolledig. Het hof zal hierna uitgebreid, maar niet uitputtend, de relevante feiten vermelden, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende betwist vaststaan. Waar nodig zal het hof bij de beoordeling van de overige grieven meer feiten vermelden en bij de beoordeling betrekken.
a. [appellant sub 1] is radioloog. Hij werkt vanaf 2002 als medisch specialist in het ziekenhuis in [vestigingsplaats] , voorheen onderdeel van en bekend onder de naam Atrium Medisch Centrum Parkstad (hierna: Atrium). Via zijn praktijkvennootschap [Beheer] is hij lid van de maatschap radiologie.
Mitralis Diagnostisch Centrum B.V. (hierna: Mitralis) is in 2008 opgericht als een joint venture van destijds in [plaats] werkzame radiologen en Atrium.
De aandelen in Mitralis waren vanaf de oprichting in 2008 tot 5 oktober 2017 voor 80% in handen van het op 31 januari 2008 opgerichte Diagnostisch Centrum Parkstad B.V. (hierna: DCP). Enkele radiologen die (via hun praktijkvennootschappen) lid waren van de maatschap radiologie, hebben aandelen in de vennootschap DCP. Eén van die aandeelhouders in DCP is [Beheer] . De overige 20% van de aandelen in DCP was in handen van Mitralis Zuyderland Klinieken B.V. (hierna: ZBC), een 100% dochter van Stichting Zuyderland Medisch Centrum.
Mitralis bood, buiten de muren van het ziekenhuis, radiologie in de regio Heerlen aan ten behoeve van de eerste lijn. Zij werkte in opdracht van ZBC. ZBC is een toegelaten instelling als bedoeld in de WTZi en via haar kon Mitralis haar werkzaamheden declareren bij zorgverzekeraars.
Het [locatie] ziekenhuis wordt geëxploiteerd door de Stichting Zuyderland Medisch Centrum, tot 1 juli 2015 Stichting Atrium-Orbis Medisch Centrum geheten. Zuyderland (of hierna ook wel aangeduid als het ziekenhuis) is ontstaan uit een fusie per 1 januari 2015 tussen Atrium en het ziekenhuis in [plaats] , voorheen onderdeel van en bekend onder de naam Orbis Medisch Centrum.
MSB is een coöperatie waarin alle medisch specialisten werkzaam in en verbonden aan Zuyderland en hun praktijkvennootschappen verenigd zijn. MSB heeft met de Stichting Atrium-Orbis Medisch Centrum per 1 januari 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
[appellant sub 1] oefende zijn praktijk tot 1 januari 2015 uit in maatschapsverband in [plaats] (hierna: de maatschap radiologie). Per die datum hebben de radiologen hun (ziekenhuis)praktijk ingebracht in MSB en is tussen MSB, als opdrachtgever, en [appellant sub 1] en zijn praktijkvennootschap, als opdrachtnemers, een Ledenovereenkomst, tevens houdende opdracht tot medisch specialistische zorgverlening, gesloten. Vanaf 1 januari 2015 zijn de leden van de maatschap radiologie tevens lid van de vakgroep radiologie [plaats] .
In januari 2015 heeft de Commissie Radiologie (ook “Cie Kampschoër”), die is ingesteld naar aanleiding van een gesprek tussen de maatschap radiologie en de Raad van Bestuur van Atrium, gerapporteerd dat sprake is van verstoorde relaties tussen de radiologen in de maatschap. De commissie heeft als oorzaak van deze problemen aangewezen de onevenredige verdeling van aandelen in DCP in de totale groep van radiologen in [plaats] .
Op 19 maart 2015 hebben het bestuur van MSB en de Raad van Bestuur van Zuyderland de vakgroep radiologie in [plaats] een aanwijzing gegeven om het plan van aanpak met betrekking tot de omgangsregels binnen de vakgroep uit te voeren. Tevens voorziet de aanwijzing in de aanstelling van een externe voorzitter voor de vakgroep.
Per 1 mei 2015 is [externe voorzitter 1] aangesteld als externe voorzitter. Hij heeft in augustus 2015 het voorzitterschap neergelegd omdat hij, als gevolg van de attitude van [appellant sub 1] , zijn opdracht niet tot een goed einde kon brengen.
MSB heeft op 7 september 2015 besloten om met onmiddellijke ingang de ledenovereenkomst met [appellanten] op te zeggen. Zij heeft daaraan feitelijk, voornamelijk, ten grondslag gelegd dat [appellanten] het plan van aanpak niet naleefde, het gebrek aan samenwerking binnen de vakgroep radiologie en “omstandigheden, welke van dien aard zijn dat redelijkerwijs van MSB niet kan worden verlangd de Ledenovereenkomst ongewijzigd in stand te houden”.
Zuyderland heeft daarnaast op 7 september 2015 een definitief besluit genomen inhoudende dat [appellanten] met ingang van 7 september 2015 de toegang tot alle locaties van het ziekenhuis wordt ontzegd. Zuyderland heeft zich daarbij beroepen op artikel 1 lid 11 en artikel 14 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst.
[appellanten] heeft zich tegen deze besluiten verweerd en MSB en Zuyderland in rechte betrokken.
i. Eind 2015 is door Zuyderland besloten om de in Mitralis ingebrachte eerstelijns radiologische zorg binnen het ziekenhuis te halen. Bij brief van 22 december 2015 heeft Zuyderland de uitbestedingsovereenkomst met haar dochter, ZBC, met ingang van 1 januari 2017 opgezegd en ZBC heeft op haar beurt op 30 december 2015 per dezelfde datum de overeenkomst met Mitralis opgezegd, met als gevolg dat deze eindigde per 1 januari 2017.
Eind april 2016 is door Zuyderland en ZBC een eerste bod uitgebracht op de aandelen van DCP in Mitralis. Dat bod is toen niet geaccepteerd door de AvA van DCP, zijnde de praktijkvennootschappen van de radiologen.
Om te komen tot de vorming van één fusievakgroep hebben tot en met begin 2016 diverse besprekingen plaatsgevonden tussen de vakgroepen radiologie in [plaats] en [plaats] zonder dat deze resultaat hebben opgeleverd.
[externe voorzitter 2] is [externe voorzitter 1] als tweede externe voorzitter opgevolgd. Bij e-mail van 19 mei 2016 heeft hij de besturen van MSB en het ziekenhuis bericht dat hij zijn opdracht als beëindigd beschouwt. Hij heeft zorggedragen voor de versterking van de radiologen maatschap in [plaats] en het weer op de rails brengen van de radiologen maatschap in [plaats] . Zijn laatste opdracht, de fusie realiseren, is in die zin volbracht dat er, aldus [externe voorzitter 2] , een praktisch samenwerkingsverband bestond; zo was er een Dagelijks Bestuur. De financiële ineenvlechting was nog in afwachting van de afwikkeling in Mitralis. De heer Holt heeft MSB en het ziekenhuis in overweging gegeven om het verscherpt toezicht (de aanwijzing) op te heffen nu er een voortdurende verbetering was geweest in de maatschap in Heerlen en er meer en meer een constructieve houding richting het ziekenhuis was ontwikkeld.
MSB heeft daarop besloten om de aanwijzing toch te handhaven nu nog niet aan alle punten uit het plan van aanpak was voldaan.
Bij het vonnis van 28 september 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] met betrekking tot, met name, het opzeggingsbesluit van 7 september 2015 grotendeels toegewezen en MSB veroordeeld om haar verplichtingen jegens [appellanten] uit hoofde van de Ledenovereenkomst vanaf 7 september 2015 onverminderd na te komen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de Ledenovereenkomst. Zuyderland is krachtens dit vonnis gehouden om [appellanten] de toegang tot het ziekenhuis/de ziekenhuislocaties van Zuyderland te verlenen en [appellant sub 1] in staat te stellen om zijn werkzaamheden als radioloog en zijn praktijk van daaruit uit te oefenen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de Ledenovereenkomst.
MSB c.s. heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis bij arrest van 17 april 2018 bekrachtigd.
[appellant sub 1] heeft omstreeks 23 november 2016 zijn werkzaamheden als radioloog in het ziekenhuis in [plaats] weer opgepakt, eerst bij wijze van re-integratie, daarna fulltime.
Bij brief van 30 november 2016 berichten MSB en het ziekenhuis aan [raadsvrouw] van DCP, dat bij gebreke van overeenstemming over de overdracht van het Mitralis-belang van DCP aan Zuyderland, Zuyderland in samenwerking met het MSB vanaf 2017 de eerstelijns diagnostische zorg zelf ter hand zal nemen en niet langer zal uitbesteden aan Mitralis.
De activiteiten in Mitralis op het gebied van eerstelijns diagnostiek waren daarmee vanaf 1 januari 2017 concurrerend met die van het MSB en Zuyderland, aldus laatstgenoemden.
Bij brief van 1 december 2016 aan de aandeelhouders doen het ziekenhuis en ZBC een finaal bod op de aandelen in Mitralis. Bij acceptatie van het aanbod zal ZBC de eerstelijns radiologie (blijven) uitbesteden aan Mitralis, aldus het ziekenhuis.
In de periode juli 2016 tot januari 2017 is het besluit tot verkoop van de aandelen vier maal geagendeerd voor de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP. [appellant sub 1] en de mede-aandeelhouders [mede-aandeelhouder 1] (hierna: [mede-aandeelhouder 1] ) en [mede-aandeelhouder 2] , althans hun praktijkvennootschappen, hebben steeds tegen de verkoop gestemd. De overige aandeelhouders hebben uiteindelijk voor de verkoop gestemd. Het besluit tot verkoop is genomen op de algemene vergadering van aandeelhouders van 4 januari 2017. [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] waren op deze vergadering niet aanwezig.
[appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat er geen rechtsgeldig meerderheidsbesluit tot stand is gekomen. Zij zijn door (de praktijkvennootschappen van) de mede-aandeelhouders [mede-aandeelhouder 3 en radioloog] en [mede-aandeelhouder 4 en radioloog] op 27 januari 2017 aansprakelijk gesteld voor de waardevermindering van de aandelen in DCP en de terugloop van inkomsten uit DCP, die eventueel zouden kunnen optreden als gevolg van hun handelingen om de overdracht van de aandelen te vertragen en/of tegen te houden.
De praktijkvennootschappen van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben DCP op
28 februari 2017 gedagvaard en hebben onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat sprake is van een non-existent besluit, althans van een nietig besluit. Zuyderland en ZBC hebben zich aan de zijde van DCP gevoegd, de overige aandeelhouders van DCP zijn tussengekomen.
De praktijkvennootschappen van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben ook twee enquêteprocedures ingesteld bij de Ondernemingskamer betreffende de gang van zaken binnen DCP en Mitralis.
In februari 2017 is [externe voorzitter 3] als derde externe voorzitter van de vakgroep radiologie [vestigingsplaats] aangesteld.
Buiten aanwezigheid van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] - zij waren niet uitgenodigd - hebben de overige radiologen van de fusievakgroep in wording op 13 februari 2017 een vergadering gehouden teneinde het fusieproces nieuw leven in te blazen. In deze vergadering zijn de volgende aanvullende voorwaarden voor participatie van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] geformuleerd:
“4. Aanvullende voorwaarden voor participatie van [mede-aandeelhouder 2] , [mede-aandeelhouder 1] en [appellant sub 1] :
a. Verkoop Mitralis onder dezelfde voorwaarden zoals geaccepteerd door [mede-aandeelhouder 3 en radioloog] , [mede-aandeelhouder 4 en radioloog] en [radioloog ] .
b. Stop zetten van alle lopende rechtszaken t.a.v. (oud-)vakgroepleden rondom Mitralis
c. Verplichting geen nieuwe rechtszaken aan te spannen tegen vakgroepleden.”
Deze voorwaarden zijn aan [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] toegezonden. Op 24 maart 2017 zijn deze door het dagelijks bestuur van de fusievakgroep in wording ( [externe voorzitter 3] , [naam 2] en [naam 3] ) met [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] besproken. [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben in die bespreking gezegd niet in te stemmen met de alleen voor hen geldende aanvullende voorwaarden.
Op 13 april 2017 heeft wederom een fusiebespreking plaatsgevonden. In deze bespreking is door [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] te kennen gegeven dat zij niet met de aanvullende voorwaarden akkoord gaan. Door hen wordt medegedeeld dat de rechtszaak uitsluitsel moet geven ongeacht de consequenties die daaruit voortvloeien.
Voorzitter [externe voorzitter 3] heeft kenbaar gemaakt dat het fusieproces doorgaat, maar dat [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] niet actief zullen kunnen participeren in verschillende werkgroepen, terwijl door hen uitkomsten van overleg niet opnieuw bediscussieerd zullen kunnen worden. De hoop wordt uitgesproken dat [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] zich op een later moment wel zullen aansluiten. [appellant sub 1] en [mede-aandeelhouder 1] hebben daarna de vergadering verlaten. [mede-aandeelhouder 2] was al eerder vertrokken omdat zij dienst had.
Bij brief van 18 mei 2017 kondigt [radioloog] , een radioloog uit de vakgroep [vestigingsplaats] , haar vertrek aan en verzoekt “
gezien de uitzonderlijke situatie waarin wij als groep zitten en ook gezien het effect dit op mij persoonlijk heeft” haar opzegtermijn te verkorten naar drie maanden en haar niet meer te betrekken “
bij alles wat met het gedoe/aandelen/ruzies te maken heeft”.
Op 19 juni 2017 schrijven [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] aan de Raad van Bestuur van Zuyderland en het bestuur van MSB dat zij voor geen enkele fusiebespreking worden uitgenodigd en dringen zij aan op deelname aan het fusieproces.
In een reactie van 7 juli 2017 schrijven de beide besturen geen aanleiding te zien om “vanuit het oogpunt van kwaliteit en continuïteit van zorg” te interveniëren. Zij geven ook te kennen het “invoelbaar” te vinden dat gesprekken over vakgroepvorming ernstig belast worden door de door [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] aanhangig gemaakte procedures. Aangegeven wordt dat er geen formele instrumenten zijn om in te grijpen inzake de fusievakgroep in wording.
Beide besturen constateren dat [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] nog altijd worden betrokken bij de vakgroep radiologie ter zake van relevante operationele besluiten.
a. Bij de beoordeling ten behoeve van de hernieuwde erkenning van de opleiding radiologie van het Zuyderland te [vestigingsplaats] van 30 juni 2017 wordt door de Registratiecommissie geneeskundig specialisten opgemerkt dat een van de redenen voor het verlenen van een erkenning voor slechts een beperkte duur is, dat sprake is van een lopend zakelijk conflict waarbij leden van de vakgroep radiologie [vestigingsplaats] en de vakgroep medische beeldvorming [vestigingsplaats] partij zijn en dat afgewacht moet worden hoe dat conflict wordt opgelost en welke invloed dat conflict heeft op de vorming van een gezamenlijke opleidingsgroep, de fusie en het opleidingsklimaat.
Bij e-mail van 13 juli 2017 aan (het bestuur van) MSB heeft het dagelijks bestuur van de fusievakgroep in wording grote zorgen uitgesproken over de situatie binnen de vakgroep radiologie [vestigingsplaats] . Diezelfde dag vindt een overleg plaats tussen het dagelijks bestuur, MSB en Zuyderland.
Bij brief van 14 juli 2017 hebben MSB en het ziekenhuis [appellanten] wederom de toegang tot het ziekenhuis ontzegd en de Ledenovereenkomst met [appellanten] per direct opgezegd. Aan het slot van de brief (pagina 12) schrijft MSB c.s. dat zij een kort geding aanhangig zal maken teneinde opschorting van het vonnis van 28 september 2016 te vorderen en dat de gegeven opzegging en toegangsontzegging zal ingaan op het moment dat de voorzieningenrechter een begunstigende uitspraak heeft gewezen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 15 september 2017 het door MSB c.s. gevorderde afgewezen.
Op 1 augustus 2017 heeft MSB aan de individuele leden van de vakgroepen de aanwijzing opgelegd waarmee de fusievakgroep tot stand is gebracht. In een brief van die datum aan de leden van de vakgroep schrijft [de voorzitter van MSB] , voorzitter van MSB, namens het bestuur van MSB en het ziekenhuis dat naar hun mening vakgroepvorming een noodzakelijke stap is om de problemen in de vakgroep [vestigingsplaats] op te lossen en de bijdrage van de medische beeldvorming aan het zorgaanbod in huis te optimaliseren. Tegelijkertijd is ook duidelijk dat meer nodig is: herstel van onderling vertrouwen en goede verhoudingen en het eindigen van de reeks juridische procedures die zijn gestart door drie leden. Daarvoor is meer tijd nodig en de besturen zullen in de tussentijd het nodige doen om bij te dragen aan het goede functioneren van deze vakgroep, aldus [de voorzitter van MSB] .
De rechtbank Limburg heeft bij vonnis in incident ex artikel 223 Rv van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:8661, de gevorderde voorlopige voorziening (strekkende tot een verbod op het uitvoeren van handelingen ter voorbereiding en uitvoering van een verkoop en/of overdracht van de aandelen) afgewezen en de beslissing in de hoofdzaak aangehouden. Bij beschikking van 4 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1678, had de Ondernemingskamer de door [Beheer] gevorderde voorlopige voorzieningen reeds afgewezen. Op 4 oktober 2017 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van DCP gestemd over de uitvoering van het besluit van 4 januari 2017. De rechtsgeldigheid van dit besluit is eveneens door de praktijkvennootschappen van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] in de procedure voor de rechtbank Limburg betrokken. Op 5 oktober 2017 zijn de aandelen die DCP in Mitralis hield, verkocht en geleverd aan Zuyderland (48%) en ZBC (32%).
Bij aangetekende brief van 25 oktober 2017 stelt MSB [appellanten] in kennis van het besluit van het bestuur van MSB tot opzegging van de Ledenovereenkomst en daarmee het lidmaatschap met [appellant sub 1] en met [Beheer] . Er wordt ditmaal evenwel een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen, zodat de Ledenovereenkomst eindigt op 25 april 2018. Dit besluit berust op de grondslag dat [appellanten] het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding heeft geschonden.
[appellanten] heeft ook deze opzegging in rechte aangevochten. Bij vonnis van 24 april 2019 heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 14 juli 2017 tot opzegging is achterhaald door het besluit van 25 oktober 2017. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
[appellanten] heeft hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak. Deze procedure is, na gehouden pleidooi, doorgehaald.
De enquêteprocedures zijn medio december 2017 door de praktijkvennootschappen van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] ingetrokken naar aanleiding van de overdracht van het belang van DCP in Mitralis.
(De praktijkvennootschappen van) [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben op
16 januari 2018 (de praktijkvennootschappen van) onder meer de nog werkzame radiologen [radioloog ] , [mede-aandeelhouder 3 en radioloog] en [mede-aandeelhouder 4 en radioloog] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het handelen van [mede-aandeelhouder 3 en radioloog] , als bestuurder van DCP, en als gevolg van de gedragingen van [radioloog ] , [mede-aandeelhouder 3 en radioloog] en [mede-aandeelhouder 4 en radioloog] als (indirecte) aandeelhouders van DCP. De schade, aldus de aansprakelijkstelling, bestaat onder meer uit het verschil tussen de huidige volgens [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] veel te lage opbrengst van de verkoop van het belang in Mitralis en de opbrengst die behaald had kunnen worden.
[appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] hebben in de brief van 16 januari 2018 het bestuur van DCP ook gesommeerd om tijdens de algemene vergadering van DPC van 18 januari 2018 de definitieve documentatie te verstrekken met betrekking tot de verkoop van het belang in Mitralis.
Bij brief van 20 februari 2018 heeft MSB aan [appellanten] het voornemen tot opzegging van de ledenovereenkomst kenbaar gemaakt.
Bij brief aan MSB van 20 februari 2018 van achttien leden van de fusievakgroep (deze brief van de fusievakgroep was gevoegd bij de hiervoor genoemde brief van MSB van 20 februari 2018) schrijven deze leden onder andere dat de hele vakgroep door het geschil over Mitralis wordt gegijzeld en dat het vertrouwen in [mede-aandeelhouder 1] , [mede-aandeelhouder 2] en [appellant sub 1] volledig weg is, de situatie niet meer werkbaar is en dat zelfs een toekomst met deze drie binnen de vakgroep niet mogelijk wordt geacht.
Bij ongedateerde brief (volgens MSB van 20 februari 2018) van [voorzitter vakgroep medische beeldvorming] , voorzitter vakgroep medische beeldvorming, aan Hulsewé , voorzitter bestuur MSB Zuyderland, laat [voorzitter vakgroep medische beeldvorming] weten dat diverse vakgroepleden zowel uit de oude vakgroep [vestigingsplaats] , als uit de oude vakgroep [vestigingsplaats] , aangegeven hebben dat in alle opzichten naar hun idee er geen werkbare situatie meer is. Wil Zuyderland werken aan een goed functionerende opleiding vakgroep medische beeldvorming, dan zullen er naar zijn mening definitieve stappen gezet moeten worden. Helaas lijkt me hierbij een afscheid nemen van de drie collegae onontkoombaar, aldus [voorzitter vakgroep medische beeldvorming] .
Bij brief van 7 maart 2018 heeft [appellant sub 1] zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen opzegging kenbaar gemaakt.
Op 13 maart 2018 heeft vervolgens een zienswijzegesprek plaatsgevonden met [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] en leden van het bestuur van MSB en de Raad van Bestuur van Zuyderland.
[appellant sub 1] heeft op 14 maart 2018 van MSB een verzoek om informatie over Rad-doc B.V. ontvangen. Bij brief van 17 maart 2018 laat de advocaat van [appellant sub 1] MSB weten dat het informatieverzoek wordt opgevat als een “fishing expedition” met als doel een additionele opzeggingsgrond te creëren en dat [appellant sub 1] geen informatieplicht ter zake heeft.
Op 26 maart 2018 heeft vervolgens weer een zienswijzegesprek plaatsgevonden. [appellant sub 1] was daarbij niet aanwezig, maar zijn advocaat wel. In het (op schrift gestelde) openingswoord van de advocaten van [appellant sub 1] , [mede-aandeelhouder 1] en [mede-aandeelhouder 2] en hun praktijkvennootschappen is gesteld dat de betreffende zes (rechts)personen niet bekend zijn met de door MSB gestelde verklaringen van vakgenoten waaruit zou zijn gebleken dat Rad-Doc B.V. is opgericht en ingezet om in 2017 te voorzien in radiologen bij Mitralis (zijnde de basis voor de gestelde schending van het concurrentiebeding) en dat MSB voor dit verstrekkend verwijt geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven.
[voorzitter vakgroep medische beeldvorming] , de fusievakgroepvoorzitter, schrijft op 30 maart 2018, onder verwijzing naar zijn vorige brief, en mede namens de 18 leden van de vakgroep dat zij geen meerwaarde zien in een zienswijzegesprek over het besluit tot opzegging met [appellant sub 1] bij brief van 25 oktober 2017 en niets toe te voegen hebben aan hetgeen zij destijds naar voren hebben gebracht.
Bij brief van 12 april 2018 van MSB is [appellant sub 1] medegedeeld dat het bestuur van MSB heeft besloten tot opzegging met onmiddellijke ingang van de Ledenovereenkomst.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellanten] in eerste aanleg een aantal vorderingen ingediend, waaronder de vordering dat MSB wordt veroordeeld om [appellant sub 1] weer in staat te stellen zijn werk als radioloog uit te oefenen.
3.2.2.Aan deze vordering heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat MSB geen goede grond heeft gehad om tot onmiddellijke opzegging over te gaan, laat staan dat zij deze grond onverwijld heeft medegedeeld. Aan de voorwaarden van artikel 5.4 van de Ledenovereenkomst is, aldus [appellanten] , niet voldaan.
3.2.3.MSB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Na een gehouden comparitie na antwoord heeft de rechtbank in het eindvonnis van 4 december 2019 de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onmiddellijke opzegging door MSB niet in strijd is met de ledenovereenkomst en dat MSB niet in haar verplichtingen jegens [appellanten] is tekortgeschoten. Vervolgens heeft de rechtbank de subsidiaire vordering, kort gezegd, voor het geval het besluit tot opzegging in stand blijk, MSB te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant sub 1] geleden schade, wegens gebrek aan een deugdelijke feitelijke en juridische grondslag afgewezen.
De vorderingen in hoger beroep