4.1.De Hoge Raad heeft onder 2.1 van het arrest van 14 februari 2020 weergegeven van welke feiten in cassatie kan worden uitgegaan. Het hof zal in dit geding na verwijzing eveneens van deze feiten uitgaan. Het gaat hierbij om het volgende.
( i) [betrokkene 1] en [geïntimeerde] hebben op 31 december 1999 een overeenkomst
gesloten. In die overeenkomst is opgenomen dat [geïntimeerde] per 1 januari 2000
de aandelen in de besloten vennootschappen Fabriek van [A]
B.V. en [B] B.V. (hierna gezamenlijk: [A+B] ) om niet aan [betrokkene 1] zal overdragen. Verder is overeengekomen dat [geïntimeerde] zijn opstallen aan de [straat] te [plaats] aan [A+B] verhuurt voor een periode van vijf jaar met een optie voor nog eens vijf jaar, waarbij de huur ƒ 50.000,- per jaar per vennootschap bedraagt. Tevens heeft [geïntimeerde] uit hoofde van deze overeenkomst aan [A+B] een bedrag van ƒ 500.000,- geleend, welk bedrag in gelijke maandelijkse bedragen gedurende vijf jaar aan [geïntimeerde] zou worden terugbetaald.
(ii) [betrokkene 1] is sinds 1 januari 2000 bestuurder van [A+B] .
(iii) [A+B] heeft van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 de huur voor de
opstal aan [geïntimeerde] voldaan. Verder heeft [A+B] in die periode het
geleende bedrag van ƒ 500.000,- aan [geïntimeerde] terugbetaald.
(iv) [geïntimeerde] en [A+B] hebben vervolgens mondeling afgesproken dat de
opstal voor nog eens vijf jaar verhuurd zou worden aan [A+B] , te weten voor de periode 2005 tot 2010. [geïntimeerde] heeft van 2005 tot 2010 ieder kwartaal een
factuur aan [A+B] gestuurd waarbij voor de opstal een kwartaalhuur van ruim
€ 11.000,- exclusief btw per vennootschap in rekening werd gebracht.
( v) [A+B] heeft aan [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2005 tot 1 januari 2010
maandelijks een bedrag overgemaakt waarbij in de omschrijving is vermeld
“maandhuur”. In totaal heeft [A+B] aan [geïntimeerde] in deze periode een
bedrag van € 543.373,20 inclusief btw betaald.
(vi) [geïntimeerde] heeft in de periode 2005 tot 2010 jaarlijks btw aan de belastingdienst
afgedragen over de door [A+B] gedane huurbetalingen.
[A+B] en [geïntimeerde] hebben in oktober 2009 een overeenkomst gesloten
op grond waarvan [A+B] de opstal voor de periode van 1 januari 2010 tot
31 december 2010 huurde van [geïntimeerde] .
(vii) [A+B] , [geïntimeerde] en Rova B.V. zijn blijkens een schriftelijke overeenkomst tot indeplaatsstelling van 7 juli 2011 overeengekomen dat Rova B.V. met ingang van 1 juli 2011 de tussen [geïntimeerde] als verhuurder en [A+B] als huurster gesloten huurovereenkomst heeft overgenomen en ten opzichte van [A+B] in de plaats is getreden van [geïntimeerde] .
In art. 5 van die overeenkomst (hierna: het kwijtingsbeding) is bepaald:
“Met de ondertekening van deze overeenkomst tot indeplaatsstelling zal Verhuurder ( [geïntimeerde] ) jegens Huurder uit al zijn verplichtingen ingevolge het Huurcontract zijn ontslagen en terzake jegens Huurder volledig zijn gekweten.”
(viii) Bij brief van 17 oktober 2012 heeft [A+B] aan [geïntimeerde] geschreven dat
op 1 januari 2010 de huur van de opstal is verhoogd van € 91.323,- per jaar naar
€ 134.000,- per jaar en dat [A+B] die huurverhoging (ruim 46%) heeft
geaccepteerd omdat door [geïntimeerde] toezeggingen aan [A+B] zijn gedaan
dat met de extra huuropbrengst het achterstallig onderhoud zal worden gefinancierd.
(ix) Bij brief van 26 november 2012 heeft [A+B] aan [geïntimeerde] geschreven dat de huur van de opstal door [geïntimeerde] op 1 januari 2010 is verhoogd van
€ 56.740,- per jaar naar € 134.000,- per jaar. In deze brief is tussen haakjes
opgenomen dat het bedrag van € 91.323,- zoals genoemd in de brief van 17 oktober
2012, € 56.740,- moet zijn. Vervolgens heeft [A+B] in die brief [geïntimeerde] verzocht de drastische huurverhoging van 1 januari 2010 in te zetten voor het herstel van gebreken aan de opstallen.
( x) Op 18 januari 2013 heeft [A+B] een e-mail aan Rova B.V. verzonden waarin
staat vermeld dat in de huurovereenkomst die [A+B] en [geïntimeerde] op
1 januari 2010 hebben gesloten, een huur is overeengekomen van in totaal
€ 134.000,- per jaar, hetgeen neerkomt op een huurverhoging van 136% ten opzichte
van de huur tot 1 januari 2010. De e-mail vermeldt voorts dat [A+B] deze
huurverhoging heeft geaccepteerd als [geïntimeerde] de enorme achterstand van het
groot onderhoud zou aanpakken.
(xi) [A+B] is in staat van faillissement verklaard. Op 17 oktober 2013 hebben de
curator in dat faillissement en [appellante] een akte van overdracht getekend waarin aan
[appellante] alle vorderingen zijn overgedragen die [A+B] op [geïntimeerde] mocht
hebben.