ECLI:NL:GHSHE:2021:3015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.273.930_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een arbitraal vonnis. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L.H. Holthuijsen, heeft de vernietiging van het arbitraal vonnis van 9 november 2019 aangevraagd, dat was gewezen door een scheidsgerecht bestaande uit drie arbiters. De zaak betreft een geschil tussen de appellant en de gedaagde, de weduwe van een overleden vennoot, over de berekening van de goodwillvergoeding na het overlijden van de vennoot. Het hof heeft vastgesteld dat het scheidsgerecht zijn oordeel ten nadele van de appellant heeft gebaseerd op bescheiden waarover de appellant zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het arbitraal vonnis vernietigbaar is op grond van artikel 1065 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft de vordering van de appellant tot vernietiging van het arbitraal vonnis toegewezen, voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen die het scheidsgerecht ten aanzien van de appellant heeft gegeven. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellant, omdat de gedaagde in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.930/01
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
[gedaagde/weduwe A],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna aan te duiden als [gedaagde/weduwe A] ,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
op de bij exploot van dagvaarding van 7 februari 2020 ingeleide procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis van 9 november 2019, gewezen te Maastricht door een scheidsgerecht van drie arbiters, tussen [gedaagde/weduwe A] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), [appellant] , Dome Holding B.V., Calimero B.V. en de curator in het faillissement van [A] Beheer B.V. als gedaagden, [betrokkene] tevens als eiser in reconventie.

1.Het arbitraal geding

Voor het arbitraal geding aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 17 en 18
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek met producties
  • de conclusie van dupliek met een productie
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die het scheidsgerecht heeft vastgesteld in onderdeel 1 van het arbitraal vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
Tussen [appellant] , [betrokkene] en [A] (hierna: [A] ) heeft een maatschap bestaan met de naam Duwell. [A] was de echtgenoot van [gedaagde/weduwe A] . [A] is op [sterfdatum] 2013 overleden. [gedaagde/weduwe A] is zijn erfgenaam.
3.2.
[appellant] en [betrokkene] hebben de maatschap voortgezet. Tussen hen zijn geschillen ontstaan. Deze geschillen zijn voorgelegd aan een scheidsgerecht, dat bestond uit dezelfde arbiters als het scheidsgerecht dat het onderhavige arbitraal vonnis heeft gewezen. Dit scheidsgerecht heeft op 10 oktober 2016 een tussenvonnis uitgesproken. In dat eindvonnis is onder meer de wijze bepaald waarop de goodwillvergoeding moet worden berekend, die aan [gedaagde/weduwe A] moest worden betaald. Voor het berekenen van deze vergoeding is de gerealiseerde winst tot uitgangspunt genomen. Op 24 mei 2017 is het eindvonnis uitgesproken. [gedaagde/weduwe A] was in die arbitrageprocedure geen partij.
3.3.
[gedaagde/weduwe A] was het niet eens met de aldus berekende goodwillvergoeding en heeft zelf een arbitraal geding aanhangig gemaakt.

4.De procedure in het arbitraal geding

4.1.
In het arbitraal geding heeft [gedaagde/weduwe A] in conventie diverse vorderingen ingesteld. Alleen [betrokkene] heeft vorderingen in reconventie ingesteld.
4.2.
Het scheidsgerecht heeft het geschil in conventie en de vorderingen van [gedaagde/weduwe A] in 4.1 tot en met 4.8 van het arbitraal vonnis als volgt omschreven:
‘4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Gelet op de maatschapsovereenkomst eindigt de maatschap door het overlijden van een van de vennoten (art. 13). Indien evenwel door de overblijvende vennoten binnen drie maanden na het overlijden schriftelijk aan de rechtverkrijgenden van de overleden vennoot wordt medegedeeld dat zij de maatschap willen voortzetten, verkrijgen zij het recht daartoe. [appellant] en [betrokkene] hebben een dergelijke verklaring afgelegd. Art. 14.1 bepaalt vervolgens dat daardoor de activa en passiva van de vennootschap aan hen worden toegedeeld, mits zij een tweede schriftelijke verklaring hebben afgelegd dat zij deze toedeling wensen en aannemen.
4.2
In dat geval moet er door de voortzettende vennoten worden afgerekend met de rechtverkrijgenden van de overleden vennoot (art. 14.1, tweede zin). [gedaagde/weduwe A] stelt dat dit geval zich voordoet, nu zij [betrokkene] en [appellant] een termijn heeft gesteld voor schriftelijke aanvaarding en zij daarop niet hebben gereageerd. Op grond daarvan stelt zij in conventie de volgende vorderingen op [betrokkene] en [appellant] te hebben.
4.2.1
Op grond van art. 7.6 dient volgens [gedaagde/weduwe A] allereerst aan haar de goodwillaanspraak van haar echtgenoot te worden uitbetaald. Die dient te worden berekend naar de stand aan het einde van het kalenderjaar (art. 7.7). Het aandeel van
[A] in de goodwill was 40 % (art. 7.5), waarop geen kortingen mogen worden toegepast (art. 7.2, tweede zin). De goodwill moet worden berekend conform de laatste zin van art. 7.2, inhoudende dat de overeenkomstig art. 7.3 berekende jaaropbrengst van de laatste twee volle boekjaren bij elkaar moet worden opgeteld en met 0,5 moet worden vermenigvuldigd.
4.2.2
Ten aanzien van de jaaropbrengst bepaalt art. 7.3:
Onder jaaropbrengst wordt verstaan de in enig jaar in de winst- en verliesrekening verantwoorde honorariumopbrengst, minus de onderling gefactureerde omzet, minus de inkoopwaarde van doorverkochte machines en materialen en ingehuurde krachten e.d., verminderd met de noodzakelijke voorziening voor dubieuze debiteuren.
[gedaagde/weduwe A] stelt dat met de honorariumopbrengst bedoeld is de omzet die is gerealiseerd in ADH en Duwell. Hoewel die omzetten niet in goedgekeurde jaarrekeningen zijn vastgelegd, kunnen volgens [gedaagde/weduwe A] de door [betrokkene] uitgewerkte concepten daarvan - indien alle partijen het daarmee eens zijn - als uitgangspunt worden genomen voor de bepaling van dit onderdeel van haar vordering. Dat levert een bedrag op van € 412.565,-.
4.3.1
Haar tweede vordering ontleent [gedaagde/weduwe A] aan art. 15.2 (gewone kapitaalrekening) en 15.3 met betrekking tot respectievelijk de gewone kapitaalrekening en de vaste kapitaalrekening. Voor de bepaling van de hoogte daarvan stelt [gedaagde/weduwe A] zich vooralsnog - indien alle partijen het daarmee eens zijn - te willen baseren op het gemiddelde van de concepten van de liquidatiebalans van [betrokkene] en [appellant] , welk gemiddelde zij berekent op -/- € 63.622,-.
4.4.1
Ten slotte maakt [gedaagde/weduwe A] aanspraak op uitbetaling van het winstaandeel van haar echtgenoot over de periode van 1 januari 2013 tot de datum van overlijden, zulks op grond van art. 15.1. Wederom het gemiddelde van de concept-jaarrekeningen nemend berekent [gedaagde/weduwe A] dit deel van haar vordering op € 3.537,-.
4.5
Op grond van art. 15.4 dient over het winstaandeel en het kapitaalaandeel de maatschapsrente te worden berekend. Art. 6.4 bepaalt de maatschapsrente op het Euribor-percentage, vermeerderd met 1,5 %. Voor de goodwillvergoeding is dit bepaald in art. 7.11. Volgens [gedaagde/weduwe A] dienden de goodwillvergoeding en het winstaandeel te worden uitgekeerd per 7 maart 2013, de dag na het overlijden van haar echtgenoot. Een positief saldo op het gewone kapitaalsaandeel had op grond van art. 15.2 moeten worden betaald binnen zes maanden na het overlijden van [A] . Voorts maakt [gedaagde/weduwe A] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 4.280,25 en kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 5.000, naast de kosten van het scheidsgerecht, te vermeerderen met de nakosten.
4.6
Voor het geval toewijzing van een of meer van deze vorderingen niet kan plaatsvinden op de grond dat eerst vaststelling dient plaats te vinden van de jaarrekeningen van de maatschap, ADH of Duwell vordert [gedaagde/weduwe A] subsidiair dat [betrokkene] , [appellant] en de curator q.q. worden veroordeeld hun medewerking te verlenen aan die vaststelling, althans dat het scheidsgerecht zelf tot vaststelling daarvan zal overgaan.
4.7
Op grond van het vorenstaande vordert [gedaagde/weduwe A] in conventie, het een en ander voor zover thans nog - gelet op de uit te spreken onbevoegdverklaringen - van belang en naar het scheidsgerecht het een en ander verstaat, dat het scheidsgerecht:
Primair
[betrokkene] en [appellant] hoofdelijk zal veroordelen, des dat een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiseres [gedaagde/weduwe A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van
a.1) € 352.480,- ter zake van goodwill, kapitaals-e n winstaandelen, te vermeerderen met de Euriborrente vermeerderd met 1,5 procentpunt, althans met de wettelijke rente, over een bedrag van € 412.565,- en € 3.437,- vanaf 7 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, te verminderen met de Euriborrente vermeerderd met 1,5 procentpunt over € 63.622 over de periode van 7 maart 2013 tot 7 september 2013;
althans een bedrag van
a.2.1) € 412.565,- ter zake van goodwill, althans een door het scheidsgerecht in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente daarover ter grootte van dc Euriborrente vermeerderd met 1,5 procentpunt en wel vanaf 7 maart 2013, althans een door het scheidsgerecht vast te stellen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
a.2.1) een door het scheidsgerecht in goede justitie te bepalen hoogte ter zake van kapitaalsaandelen van [gedaagde/weduwe A] in de voormalige maatschap Duwell, te vermeerderen met de rente daarover op het niveau van de Euriborrente vermeerderd met 1,5 procentpunt, althans de wettelijke rente, vanaf 7 september 2013, te berekenen tot aan de dag van de algehele voldoening;
a.2.2) € 3.858,- ter zake resterend van winstaandeel 2013, te vermeerderen met de rente daarover op het niveau van de Euriborrente vermeerderd met 1,5 procentpunt, althans de wettelijke rente, vanaf 7 maart 2013, althans een door het scheidsgerecht vast te stellen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
en voorts een bedrag van
b) € 4.280,25 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten en een bedrag ter grootte van € 5.000,- ter zake van kosten van rechtskundige bijstand aan eiseres in de procedure te vermeerderen met de kosten van het scheidsgerecht, indien en voor zover door of namens [gedaagde/weduwe A] een voorschot daarop zal zijn betaald, het een en ander bij niet voldoening binnen veertien dagen na datum van het scheidsrechtelijk vonnis te vermeerderen met nakosten ad € 250,- alsmede de wettelijke rente over de kostenveroordelingen;
Subsidiair
c) [betrokkene] , [appellant] en de curator q.q. te gebieden om binnen drie maanden na datum van betekening van het in dezen te wijzen vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan:
- het tot stand brengen van een rechtsgeldig aandeelhoudersbesluit in de vennootschappen Duwell Accountancy B.V. en Administratiekantoor A.D.H. B.V. ter vaststelling van de jaarrekeningen 2011 en 2012 van die beide vennootschappen, en
- het tot stand brengen van een rechtsgeldig besluit in de maatschap Duwell ter vaststelling van de jaarrekeningen 2011 en 2012 alsmede slotbalans en slot WVR per [sterfdatum] 2013 van de maatschap Duwell,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- door de desbetreffende verweerder voor iedere dag dat deze in gebreke blijft om volledig aan die veroordeling te voldoen,
en om bij gebreke van zulke vaststelling als scheidsgerecht vast te stellen, althans voor recht te verklaren:
- wat de inhoud zou moeten zijn van de jaarrekeningen 2011 en 2012 en van de slotbalans en slot WVR 2013 van de gewezen maatschap Duwell respectievelijk van de jaarrekeningen 2011 en 2012 van de vennootschappen Duwell Accountancy B.V. en Administratiekantoor AD.H. B.V.;
d) als scheidsgerecht vast te stellen het (bedrag van het) recht van [gedaagde/weduwe A] op goodwilluitkering respectievelijk dc aan haar uit te keren kapitaalsaandelen en resterend winstaandeel 2013, met veroordeling van [betrokkene] en [appellant] hoofdelijk, des dat een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [gedaagde/weduwe A] te betalen de aldus vastgestelde rechten op goodwilluitkering, kapitaalsaandelen en winstaandeel;
e) [betrokkene] , [appellant] en de curator q.q. te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde/weduwe A] van rente, buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten, zoals primair gevorderd b).
4.8
[betrokkene] en [appellant] hebben tegen deze vordering verweer gevoerd. (…).’
4.3.
In het arbitraal vonnis heeft het scheidsgerecht [appellant] veroordeeld om:
‘indien hij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis niet een schriftelijke verklaring aflegt dat hij de toedeling als bedoeld in art. 14.1 van de maatschapsovereenkomst niet accepteert, aan [gedaagde/weduwe A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen
- een bedrag van € 206.282,50, vermeerderd met de Euriborrente verhoogd met 1,5 procentpunt over de hoofdsom vanaf drie maanden na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 1.768,50, vermeerderd met de Euriborrente verhoogd met 1,5 procentpunt over de hoofdsom vanaf 7 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- het een en ander verminderd met een bedrag van € 31.811,-, vermeerderd met de Euriborrente verhoogd met 1,5 procentpunt vanaf 7 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.’
4.4.
Het scheidsgerecht heeft de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin, dat zij hun eigen kosten dragen. Verder heeft het scheidsgerecht bepaald dat [gedaagde/weduwe A] , [betrokkene] en [appellant] ieder een derde van de kosten van het scheidsgerecht moeten dragen.

5.De vordering

5.1.
[appellant] vordert in deze procedure dat:
‘Het den Hove behage bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, het arbitraal eindvonnis te vernietigen dat op 9 november 2019 te Maastricht werd gewezen door het scheidsgerecht bestaande uit de voorzitter [voorzitter/arbiter 1] , wonende te [woonplaats] , en de leden [arbiter 2] , wonende te [woonplaats] en [arbiter 3] , wonende te [woonplaats] , voorzover dit vonnis werd gewezen tussen [gedaagde/weduwe A] als eiseres en [appellant] als verweerder sub 2, zulks met veroordeling van [gedaagde/weduwe A] in de kosten van de arbitrage en van de onderhavige vernietigingsprocedure, waaronder een bedrag van € 157,- ter zake nakosten indien geen betekening van het arrest plaatsvindt, danwel € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van het arrest aan de daarbij uitgesproken veroordeling is voldaan en betekening van het arrest heeft plaatsgevonden, de proceskosten te voldoen binnen 14 dagen na de dag waarop in dezen (eind)arrest wordt gewezen, bij niet (tijdige) betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dat arrest tot aan de dag der algehele voldoening.’
5.2.
[appellant] heeft in deze procedure zes bezwaren aangevoerd die volgens hem een grondslag opleveren voor vernietiging van het arbitraal vonnis.
5.3.
[gedaagde/weduwe A] heeft verweer gevoerd.
5.4.
Het hof bespreekt de gronden en het verweer hierna, voor zover van belang voor de beslissing in deze procedure.

6.De beoordeling

Inleiding
6.1.
Het is niet in geschil dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis tijdig is ingesteld.
6.2.
Het hof stelt voorop dat de vordering van [appellant] tot vernietiging van het arbitraal vonnis alleen betrekking heeft op de beslissingen die het scheidsgerecht ten aanzien van [appellant] heeft gegeven.
6.3.
Volgens art. 1065 lid 1 Rv is een arbitraal vonnis slechts vernietigbaar, indien:
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.
Hoor en wederhoor
6.4.
Het hof ziet aanleiding om eerst het bezwaar te bespreken dat [appellant] als grond II heeft aangevoerd. Dit bezwaar gaat over bescheiden die het scheidsgerecht volgens [appellant] aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
6.5.
Een wezenlijk geschilpunt tussen partijen was en is op welke wijze de aan [gedaagde/weduwe A] toekomende vergoeding voor de goodwill moet worden berekend.
De zienswijze van [appellant] is dat deze vergoeding moet worden gerelateerd aan de winst die de maatschap heeft gerealiseerd. [gedaagde/weduwe A] heeft het standpunt ingenomen dat de behaalde omzet van de maatschap maatgevend is.
6.6.
In het arbitraal geding tussen [appellant] en [betrokkene] heeft het scheidsgerecht aangenomen dat uit de tekst van de maatschapsovereenkomst volgt dat de winst bepalend is voor het berekenen van de goodwill en dus voor de aan [gedaagde/weduwe A] toekomende vergoeding. Daarbij heeft het scheidsgerecht overwogen dat deze beslissing de erven [A] niet bindt. In het arbitraal vonnis dat onderwerp is van deze procedure, is het scheidsgerecht echter tot een ander oordeel gekomen. Daartoe heeft het scheidsgerecht het volgende overwogen:
‘5.2.2 Door [gedaagde/weduwe A] is overtuigend aannemelijk gemaakt dat het binnen de
accountantsbranche in ieder geval gebruikelijk was om de goodwill te bepalen op één
maal de jaaromzet en de goodwill dus niet te koppelen aan winst. Dit blijkt uit de door
[gedaagde/weduwe A] in het geding gebrachte publicaties, uit de wijze waarop de goodwill
is berekend die door [appellant] bij toetreding moest worden betaald en uit de berekening
van de goodwill toen de maatschap de klantenportefeuille van Administratie en
Belastingadvieskantoor [Belastingadvieskantoor] V.O.F. kocht. Daarin ziet het scheidsgerecht
aanleiding om de door [gedaagde/weduwe A] voorgestane uitleg van art. 7.3 te volgen.
Omdat de maatschap zelf geen klanten had, dient er daarbij vanuit te worden gegaan dat
in de bepaling wordt gedoeld op de honorariumopbrengsten van de onderliggende
vennootschappen en dus ook op de winst- en verliesrekening van die vennootschappen.’
6.7.
Op grond van het beginsel van hoor en wederhoor moest het scheidsgerecht partijen over en weer in de gelegenheid stellen hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in het geding ter kennis van het scheidsgerecht zijn gebracht. Bij zijn beslissing mocht het scheidsgerecht zijn oordeel ten nadele van een partij niet baseren op bescheiden en andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten (art. 1036 lid 2 Rv).
6.8.
Uit de geciteerde overweging 5.2.2 blijkt dat het scheidsgerecht zijn oordeel over de wijze van het berekenen van de goodwillvergoeding ten nadele van [appellant] mede heeft gebaseerd op door [gedaagde/weduwe A] overgelegde bescheiden. [appellant] stelt dat hem niet bekend was dat deze bescheiden waren overgelegd. Het gaat volgens [gedaagde/weduwe A] om bijlagen bij de memorie van antwoord in reconventie, te weten internetpublicaties over gebruiken in de accountancy voor het berekenen van goodwill en twee overeenkomsten waarbij [appellant] was betrokken. Deze overeenkomsten zijn volgens [gedaagde/weduwe A] ‘de intentieovereenkomst die [appellant] in 2010 zelf is aangegaan tot inkoop van hem in de Maatschap, waarbij de goodwill berekend werd op basis van de jaaromzet, en de koopovereenkomst met [Belastingadvieskantoor] V.O.F., waarbij de Maatschap Duwell samen met Duwell Accountants B.V. en ADH B.V., de klantenportefeuille van [Belastingadvieskantoor] V.O.F. kocht; die koopovereenkomst werd mede door [appellant] aangegaan en ondertekend’ (conclusie van antwoord nr. 18). Uit de motivering die het scheidsgerecht heeft gegeven, kan worden opgemaakt dat het scheidsgerecht ook de inhoud van deze overeenkomsten aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
6.9.
De memorie van antwoord in reconventie is niet genomen in het geding in conventie waarbij [appellant] partij was. In het geding in reconventie was [appellant] geen partij. Het staat tussen partijen verder vast dat [gedaagde/weduwe A] de memorie van antwoord in reconventie met bijlagen tijdens het arbitraal geding niet aan [appellant] heeft toegezonden. Zij heeft evenmin voldoende weersproken dat ook het scheidsgerecht dit niet heeft gedaan. Er moet dus van worden uitgegaan dat [appellant] deze bescheiden tijdens het arbitraal geding niet heeft ontvangen.
6.10.
Er is gesteld noch gebleken dat het scheidsgerecht aan [appellant] heeft meegedeeld dat de inhoud van de memorie van antwoord in reconventie en/of de bijlagen ook zou worden betrokken bij de beoordeling van het geschil in conventie. Evenmin is gesteld of gebleken dat [appellant] voldoende de gelegenheid is gegeven zich over de inhoud van deze memorie of de bijlagen uit te laten. Als de inhoud van de memorie of de bijlagen aan de orde is geweest bij de mondelinge behandeling, brengt dit niet mee dat [appellant] die gelegenheid voldoende heeft gehad. Ten eerste zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het oordeel rechtvaardigen dat [appellant] erop bedacht moest zijn dat de inhoud van de memorie of de bijlagen ook zou worden betrokken bij de beoordeling van het geschil in conventie. Daarnaast is onvoldoende gesteld om te oordelen dat [appellant] zonder voorafgaande kennisneming in staat was om zich naar behoren over de inhoud van de memorie of de bijlagen uit te laten, als het hem zou zijn toegestaan om zich daarover uit te laten.
6.11.
Het voorgaande brengt mee dat het scheidsgerecht zijn oordeel over de berekening van de goodwillvergoeding ten nadele van [appellant] heeft gebaseerd of mede heeft gebaseerd op bescheiden en gegevens waarover [appellant] zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Hierdoor heeft het scheidsgerecht het in art. 1036 lid 2 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De wijze waarop het arbitraal vonnis tot stand is gekomen, is daarom in strijd met de openbare orde.
6.12.
Dit wordt niet anders indien het scheidsgerecht ook andere overwegingen aan zijn oordeel over de berekeningswijze ten grondslag heeft gelegd dan de inhoud van de memorie en de daarbij door [gedaagde/weduwe A] overgelegde bescheiden. Uit de motivering van het scheidsgerecht valt overigens niet op te maken dat dit het geval is geweest. Evenmin is in dit verband van belang of het oordeel van het scheidsgerecht anders zou zijn uitgevallen, indien de memorie en/of de bescheiden wél tijdig aan [appellant] ter kennis waren gebracht en hem voldoende de gelegenheid was geboden zich daarover uit te laten. Verder maakt het geen verschil of [appellant] de overeenkomsten en de in de internetpublicaties bedoelde gebruiken kende. Het gaat erom dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om zich daarover uit te laten.
6.13.
[gedaagde/weduwe A] voert verder nog aan dat [appellant] heeft nagelaten bij het scheidsgerecht bezwaar te maken tegen het niet-toezenden van de memorie van antwoord in reconventie met de bijlagen, hoewel hij wist dat deze memorie was ingediend en de inhoud van de overgelegde bescheiden bij de mondelinge behandeling ter sprake is gekomen. Volgens [gedaagde/weduwe A] is dit nalaten in strijd met het bepaalde in art. 1048a Rv en is daarom het recht van [appellant] vervallen om alsnog een beroep te doen op het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor.
6.14.
Dit argument gaat niet op. Het geschil in reconventie betrof de reconventionele vorderingen die [betrokkene] jegens [gedaagde/weduwe A] had ingesteld en ging dus alleen tussen [gedaagde/weduwe A] en [betrokkene] . Het hof heeft hiervóór al overwogen dat er geen reden is om te oordelen dat [appellant] tijdens het arbitraal geding erop bedacht moest zijn dat het scheidsgerecht zijn oordeel in conventie ten nadele van [appellant] mede zou baseren op de memorie van antwoord in reconventie en de daarbij overgelegde bijlagen. [appellant] wist dus niet en behoorde niet redelijkerwijs te weten dat het scheidsgerecht jegens hem het beginsel van hoor en wederhoor zou schenden door dit vervolgens wél te doen.
6.15.
De omstandigheid dat het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde tot stand is gekomen, maakt het arbitraal vonnis vernietigbaar op grond van art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv.
6.16.
De beslissingen die het scheidsgerecht in het arbitraal vonnis tussen [gedaagde/weduwe A] en [appellant] heeft gegeven, staat niet in een onverbrekelijke verband met de beslissingen die het scheidsgerecht in dat vonnis heeft gegeven tussen [gedaagde/weduwe A] en de andere procespartijen. Er is geen reden om te oordelen dat de vernietiging van het arbitraal vonnis wat betreft de jegens [appellant] gegeven beslissingen, meebrengt dat het vonnis voor het overige niet in stand kan blijven. Uit art. 1065 lid 5 Rv volgt dan dat de vernietiging van het arbitraal vonnis moet worden beperkt tot het deel dat betrekking heeft op de tussen [gedaagde/weduwe A] en [appellant] gegeven beslissingen.
6.17.
De vordering van [appellant] tot vernietiging van het arbitraal vonnis, voor zover gewezen tussen [gedaagde/weduwe A] en [appellant] , is dus toewijsbaar.
Slot
6.18.
Bij deze stand van zaken behoeft het hof de overige bezwaren van [appellant] tegen het arbitraal vonnis, aangeduid als de gronden I en III tot en met VI, niet meer te bespreken.
6.19.
Ook het bewijsaanbod van partijen passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
Proceskosten
6.20.
De proceskosten komen ten laste van [gedaagde/weduwe A] , omdat zij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [appellant] als volgt vast:
- explootkosten € 102,86
- griffierecht € 1.727,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(tarief II, 2 punten)
totaal € 4.057,86
6.21.
De nakosten stelt het hof vast, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
vernietigt het arbitraal vonnis, voor zover gewezen tussen [gedaagde/weduwe A] en [appellant] ;
7.2.
veroordeelt [gedaagde/weduwe A] in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op:
- € 4.057,86 tot heden,
- € 163,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
7.3.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2021.
griffier rolraadsheer