ECLI:NL:GHSHE:2021:3013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.273.010_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvaarding van nalatenschap en de gevolgen van feitelijk handelen als erfgenaam

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de aanvaarding van een nalatenschap door [appellant], die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als erfgenaam heeft gedragen. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat [appellant] de nalatenschap van zijn moeder, die op 1 november 2016 overleed, zuiver had aanvaard. De rechtbank had vastgesteld dat [appellant] vóór de formele verwerping van de nalatenschap op 21 februari 2017, handelingen had verricht die duiden op een zuivere aanvaarding, zoals het afvoeren van inboedel en het betalen van rekeningen van de nalatenschap.

[geïntimeerde], de zus van [appellant], vorderde onder andere een verklaring voor recht dat [appellant] de nalatenschap zuiver had aanvaard en dat hij verplicht was de schulden van de nalatenschap te voldoen. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg in overweging genomen en geconcludeerd dat [appellant] door zijn gedragingen, zoals het betalen van facturen van een advocaat, zich als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam heeft gedragen.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij hij aanvoerde dat hij zich niet als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam had gedragen en dat hij handelingen had verricht in opdracht van de executeur. Het hof oordeelde dat de gedragingen van [appellant] zo ingrijpend waren dat hij als heer en meester over de nalatenschap had beschikt. De vorderingen van [geïntimeerde] werden toegewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.010/01
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs te Oss,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.E.C. Koopman te Berlicum,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 januari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 oktober 2019, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/339302 / HA ZA 18-694)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van anticipatie van [geïntimeerde] van 20 januari 2020;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de bij brief van 21 juni 2021 door [appellant] toegezonden producties 5 tot en met 19, de bij brief van 22 juni 2021 door [appellant] toegezonden productie 20 en de bij H16-formulier van 22 juni 2021 door [geïntimeerde] toegezonden productie K;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreeknotities en voornoemde producties hebben overgelegd;
  • het H16-formulier en de brief van [geïntimeerde] van 29 juli 2021 waarin aangegeven wordt dat tussen partijen geen regeling tot stand is gekomen;
  • het H16-formulier van [appellant] van 2 augustus 2021 waarin arrest wordt gevraagd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In overweging 2 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. Partijen zijn broer en zus van elkaar.
b. [geïntimeerde] heeft in juli 1979 van de moeder van partijen, [moeder van partijen] (hierna: moeder) gekocht de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning). In de koop-/huurovereenkomst is bepaald dat de akte van eigendomsoverdracht zal worden gepasseerd uiterlijk binnen een maand na het overlijden van moeder en dat [geïntimeerde] de woning voor onbepaalde tijd van moeder huurt.
c. Op 16 maart 1998 heeft moeder een gedeelte van de aan [geïntimeerde] verkochte onroerende zaak verkocht én geleverd aan [appellant] . In verband hiermee heeft [geïntimeerde] haar moeder en [appellant] in een civiele procedure betrokken.
d. Bij onherroepelijk vonnis van 6 april 2001 heeft deze rechtbank onder meer:
- voor recht verklaard dat moeder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van juli 1979 jegens [geïntimeerde] ;
- moeder veroordeeld om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding wegens deze tekortkoming te betalen, op te maken bij staat.
e. Bij beschikking van 28 juni 2012 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen, om de door haar geleden schade vast te stellen, afgewezen wegens het op dat moment ontbreken van een belang. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat voor wat betreft de toekomstige schade (schade die wordt geleden omdat niet wordt geleverd zoals tussen moeder en [geïntimeerde] is overeengekomen) een deskundigenonderzoek op dit moment voorbarig is, omdat de peildatum is gelegen op datum overlijden van moeder, een op dat moment nog toekomstige gebeurtenis.
f. Op 1 november 2016 is moeder overleden. De crematie heeft plaatsgevonden op 7 november 2016.
g. In haar testament van 4 augustus 2004 heeft moeder onder meer bepaald:
ONTERVING ENIG ERFGENAAM
Ik sluit mijn zoon [broer van partijen][hof: de broer van partijen]
en mijn dochter [zus van partijen][hof: [geïntimeerde] ]
alsmede hun afstammelingen uit als erfgenamen.
Als enig erfgenaam zal derhalve optreden mijn zoon [appellant] .
[…]
EXECUTELE
Benoeming executeur
Ik benoem [executeur] voornoemd […] tot executeur.”
h. De in het testament van moeder genoemde [executeur] (hierna: [executeur]) is een neef van partijen.
i. Bij brief van 25 januari 2017 schrijft [advocaat] (hierna: [advocaat]) namens [executeur] aan [geïntimeerde] dat [executeur] zijn benoeming tot executeur in de nalatenschap van moeder heeft aanvaard.
j. Bij akte van 21 februari 2017 heeft [appellant] de nalatenschap van moeder verworpen. Deze akte is op 22 februari 2017 ingeschreven in het boedelregister.
k. Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2017 is [executeur] op eigen verzoek met ingang van 1 augustus 2017 ontslagen als executeur.
l. Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank bij beschikking van 13 maart 2018, hersteld bij beschikking van 9 mei 2018, [vereffenaar] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van moeder.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard doordat hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen;
II. een verklaring voor recht dat [appellant] verplicht is de schulden van de nalatenschap ten laste van zijn overige vermogen te voldoen;
III. een veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade vanwege de tekortkoming door moeder in de nakoming van de koopovereenkomst van juli 1979, op te maken bij staat;
IV. een veroordeling van [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom om aan [geïntimeerde] een afschrift of uittreksel te verstrekken van:
1) alle bescheiden die betrekking hebben op de buitenlandse rekening van moeder en/of [appellant] ;
2) voor zover er geen buitenlandse rekeningen van moeder zijn, alle stukken die zien op de wijziging van de tenaamstelling van de rekeningen van moeder en de hoogte van de saldi en aktes waaruit volgt dat er tegoeden door moeder aan [appellant] zijn geschonken, dan wel waaruit blijkt op welke andere wijze [appellant] rechthebbende is geworden op de gelden van moeder;
3) overige documenten die [geïntimeerde] in staat stellen exact en op controleerbare wijze vast te stellen waar het tegoed van moeder op de buitenlandse rekening gebleven is.
V. een veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] , kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft al vóór de verwerping van de nalatenschap bij akte van 21 februari 2017 door zijn feitelijk handelen ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zich als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedragen. Dit volgt onder meer uit:
- het afvoeren van kostbare inboedel van moeder door [appellant] ,
- het onttrekken van gelden uit de nalatenschap van moeder voor het doen van uitgaven in de periode van 1 november 2016 tot 21 februari 2017;
- het betalen van twee declaraties van advocaat [advocaat] voor werkzaamheden die [advocaat] ten behoeve van [appellant] heeft verricht;
- het voldoen van reis- en verblijfkosten vanuit de boedel voor [naam 1] en [naam 2].
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] zich vóór 21 februari 2017, de datum waarop hij de nalatenschap van moeder formeel heeft verworpen, ondubbelzinnig en zonder voorbehoud (feitelijk) als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen als bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW, waarna is geconcludeerd dat hij de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard. Op grond daarvan is de vordering sub I toegewezen. De vorderingen onder sub II tot en met IV zijn wegens gebrek aan belang afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en tevens in het H16-formulier van 22 juni 2021 een reële proceskostenveroordeling gevorderd omdat [appellant] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld doordat hij bepalingen uit de door hem overgelegde vaststellingsovereenkomst heeft weggelakt die wel relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.
[geïntimeerde] heeft nog verzocht om overlegging van de verklaringen van [executeur], maar dit verzoek is ter zitting ingetrokken aangezien [appellant] deze alsnog heeft overgelegd als productie 18.
3.4.
Het hof stelt voorop dat gelet op de grieven in hoger beroep alleen de vraag aan de orde is of [appellant] zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft gedragen als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam.
3.5.
Met grief 1 verwijt [appellant] de rechtbank dat zij ten onrechte voorbijgegaan is aan de door [geïntimeerde] in eerdere procedures ingenomen wisselende standpunten. Volgens [appellant] is deze handelwijze ontoelaatbaar en levert dat misbruik van recht op. Zo heeft [geïntimeerde] volgens [appellant] onder meer in de (verstek)procedure die zij heeft gevoerd met de vereffenaar, met wie zij onder één hoedje speelt, uitdrukkelijk gesteld dat [appellant] de nalatenschap heeft verworpen, terwijl in de onderhavige procedure tegen [appellant] wordt gesteld dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij exploot van 5 februari 2020 [appellant] opnieuw gedagvaard en gevorderd hem te veroordelen tot betaling van bedragen waartoe de vereffenaar ook is veroordeeld.
Op grond daarvan stelt [appellant] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] zich op artikel 4:192 lid 2 BW beroept, aangezien zij eerder heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap heeft verworpen, wat maakt dat sprake is van verval van recht.
3.6.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en betwist – kort gezegd - dat zij wisselende standpunten inneemt in verschillende procedures en dat zij met de vereffenaar onder één hoedje speelt. [geïntimeerde] betwist dat zij in de procedure die zij heeft gevoerd tegen de vereffenaar uitdrukkelijk heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap heeft verworpen. Er is enkel een standpunt van [appellant] weergegeven zonder een beoordeling daarvan.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Partijen twisten over de vraag of [geïntimeerde] wisselende standpunten heeft ingenomen over de verwerping dan wel aanvaarding van de nalatenschap van moeder door [appellant] . Het gaat dan over een drietal procedures.
3.7.2.
De dagvaardingsprocedure in 2018 tussen [geïntimeerde] en de vereffenaar (procedure 1), welke procedure was gericht op het in rechte doen vaststellen van de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] op de nalatenschap en de levering van de door [geïntimeerde] bewoonde woning aan haar, betrof een verstekprocedure. Hierdoor is er geen debat tussen partijen gevoerd en is de vordering toegewezen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] in deze procedure in het dagvaardingsexploot uitdrukkelijk heeft gesteld dat de nalatenschap door [appellant] is verworpen, maar dit wordt gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] . Het hof leest dit ook niet in het dagvaardingsexploot; er wordt niets vermeld over het verwerpen of zuiver aanvaarden van de nalatenschap van moeder door [appellant] . Wel wordt melding gemaakt dat de nalatenschap onbeheerd is. Volgens [appellant] impliceert dit dat hij de nalatenschap zou hebben verworpen. Echter, dit is niet altijd het geval aangezien een nalatenschap ook onbeheerd is als er geen erfgenamen bekend zijn of zij niet bereid zijn de nalatenschap op zich te nemen.
Daar komt bij dat [geïntimeerde] zich in dat exploot uitdrukkelijk haar recht voorbehoudt om nakoming c.q. nadere schadevergoeding(en) van de nalatenschap en/of [appellant] te vorderen op grond van de wanprestatie van moeder.
3.7.3.
[appellant] verwijst vervolgens naar de onderhavige procedure, waarin door [geïntimeerde] wordt gesteld dat hij de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard (procedure 2).
3.7.4.
In de thans bij de rechtbank lopende dagvaardingsprocedure tussen [geïntimeerde] en [appellant] (procedure 3), in welke procedure wordt gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van de bedragen waartoe de vereffenaar is veroordeeld, stelt [geïntimeerde] zich ook op het standpunt dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
3.7.4.
Het hof wijst er op dat [geïntimeerde] nog heeft verwezen naar een verzoekschriftprocedure waarin zij als belanghebbende verzoekt om een vereffenaar te benoemen. In dit verzoekschrift van 11 december 2017 geeft [geïntimeerde] onder punt 2 aan dat uit een afschrift van het boedelregister blijkt dat [appellant] de nalatenschap van moeder heeft verworpen, maar in punt 3 betwist zij deze verwerping uitdrukkelijk en stelt zij dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard door vóór de registratiedatum van de verwerping in het boedelregister goederen aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken.
3.7.5.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] wisselende standpunten heeft ingenomen. In procedure 1 kan niet gezegd worden dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap zou hebben verworpen dan wel dat het daaruit af te leiden zou zijn. Daar komt bij dat in procedure 1 ook niet van belang was of [appellant] de nalatenschap wel of niet zou hebben verworpen aangezien het een procedure was tussen [geïntimeerde] en de vereffenaar. In procedure 2 en 3 is duidelijk dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard.
Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van recht.
Grief 1 faalt.
3.8.
Vervolgens stelt [appellant] dat hij zich niet als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam heeft gedragen, aangezien hij de betalingen heeft verricht in opdracht van [executeur], de executeur-testamentair (grief 2). [executeur] heeft de benoeming tot executeur direct na het overlijden van moeder aanvaard. [appellant] heeft vervolgens in opdracht van [executeur] betalingen verricht van de bankrekening van moeder.
[appellant] stelt verder dat hij door de betalingen die hij heeft gedaan zich niet heeft gedragen als heer en meester noch als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam (grief 3).
3.9.
Het hof zal de grieven 2 en 3 gezamenlijk behandelen en overweegt als volgt.
De vraag of [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard moet worden beantwoord met inachtneming van artikel 4:192 lid 1 BW, zoals dat geldt vanaf 1 september 2016. De gedragingen van [appellant] , die volgens [geïntimeerde] tot zuivere aanvaarding hebben geleid, hebben immers na deze datum plaatsgevonden. Op grond van dit artikel is van een zuivere aanvaarding alleen sprake als een erfgenaam beschikkingshandelingen verricht door goederen van de nalatenschap te verkopen, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Het gaat aldus om beschikkingshandelingen, die zo ingrijpend zijn dat de erfgenaam daarmee ‘als heer en meester’ heeft beschikt over de nalatenschap.
3.10.
Het hof is van oordeel dat [appellant] door zijn gedragingen goederen (gelden) aan het verhaal van schuldeisers heeft onttrokken. Aldus heeft hij handelingen verricht die zo ingrijpend zijn, dat hij als erfgenaam daarmee ‘als heer en meester’ heeft beschikt over de nalatenschap. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.11.
Vaststaat dat [appellant] twee facturen ad € 7.635,32 en € 8.415,14 van [advocaat] heeft betaald van de rekening van de nalatenschap. Deze facturen hadden betrekking op advocaatwerkzaamheden die [advocaat] heeft verricht voor [executeur], maar ook voor [appellant] . Immers, in zijn brief van 24 november 2016 aan [appellant] en aan [executeur], met als onderwerp “opdrachtbevestiging [appellant] en [executeur] / advies” schrijft [advocaat] onder meer:
Werkzaamheden
U heeft ons verzocht om u bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van uw moeder/tante [moeder van partijen]. Ingevolge het testament van erflaatster d.d. 4 augustus 2004 is de heer [executeur] benoemd tot executeur. Inmiddels is hij aangeschreven door [notaris] die optreedt namens de zus en broer van de heer [appellant] . Daarin wordt onder meer de afwikkeling van de koopovereenkomst uit 1979, u genoegzaam bekend, aan de orde gesteld.
Vooralsnog lopen uw belangen parallel, reden waarom wij voor u beiden kunnen optreden. Mocht deze situatie op enig moment wijzigen, dan zullen wij ons moeten beraden op onze positie. Verder spraken wij af dat de heer [executeur] zal optreden als onze contactpersoon voor u beiden.
Wij bespraken dat in deze op diverse punten en op korte termijn een beslissing moet worden genomen. Onder meer dient de heer [executeur] te beslissen of hij zijn benoeming tot executeur zal aanvaarden, dan wel of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om een ander met die taak te belasten. De heer [appellant] dient te bepalen of hij de nalatenschap (beneficiair) zal aanvaarden of verwerpen. Om deze (en andere) vragen te beantwoorden, dienen wij nadere informatie in te winnen en zal (deels gebaseerd op aannames) een aantal rekenvoorbeelden worden uitgewerkt. Wij maakten daartoe reeds een aanvang en overlegden hedenochtend uitvoerig met elkaar […]. De komende periode zullen wij een vervolg geven aan dit overleg.
Daarnaast verzond ik alvast bijgevoegd bericht aan [notaris], er toe strekkend om enig respijt te krijgen voor de diverse te nemen beslissingen en voor beantwoording van de gestelde vragen. […]”
3.12.
Gezien het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door [advocaat] naar de vraag of [appellant] de nalatenschap van moeder (al dan niet beneficiair) moet aanvaarden of verwerpen, niet kan worden aangemerkt als een opdracht ten behoeve van de nalatenschap. De facturen die [appellant] heeft voldaan van de bankrekening van moeder hebben in ieder geval deels betrekking op de werkzaamheden die [advocaat] voor [appellant] persoonlijk heeft verricht. Door deze betaling vanaf de bankrekening van moeder, heeft [appellant] een privéschuld van hemzelf voldaan.
[appellant] stelt weliswaar dat hij in opdracht van [executeur] deze facturen heeft voldaan, maar dat laat onverlet dat [advocaat] werkzaamheden heeft verricht voor [appellant] persoonlijk. Voor deze werkzaamheden kan [executeur] als executeur dan ook geen opdracht aan [appellant] geven om deze te voldoen van de rekening van de nalatenschap.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellant] , inhoudende dat hij niet aanwezig is geweest bij de bespreking met [advocaat], nu uit de boven geciteerde brieven en uit de overgelegde urenspecificaties duidelijk blijkt dat er door [advocaat] werkzaamheden voor [appellant] zelf zijn verricht. Het lag op de weg van [appellant] om, indien hij geen opdracht aan [advocaat] had gegeven, bij de ontvangst van de opdrachtbevestiging hiertegen bezwaar te maken. Dit heeft hij niet gedaan. De stelling van [appellant] dat de executeur alleen de opdracht aan [advocaat] heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat de executeur aan [appellant] opdracht heeft gegeven om de factuur te betalen maakt het voorgaande niet anders. Immers, de taak van een executeur-testamentair is de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van die nalatenschap te voldoen. Het behoort niet tot zijn taak om ten behoeve van een in een testament benoemde erfgenaam uit te laten zoeken of deze de nalatenschap moet aanvaarden of verwerpen.
Dat de facturen van [advocaat], werkzaam bij [advocatenkantoor], door [advocatenkantoor] zijn gecorrigeerd doet er niet aan af dat een privéschuld van [appellant] is voldaan vanuit de rekening van de nalatenschap. [appellant] heeft ook niet betwist dat het debiteurennummer, vermeld op de door hem overgelegde urenspecificaties van deze werkzaamheden, zijn debiteurennummer is.
[geïntimeerde] heeft het hof nog verzocht [appellant] te bevelen om de desbetreffende declaraties met urenspecificaties in het geding te brengen, maar het hof wijst dit gezien het voorgaande af wegens gebrek aan belang.
3.13.
Door het betalen van deze declaraties van de rekening van de nalatenschap, heeft [appellant] gelden aan het verhaal van schuldeisers onttrokken. Aldus heeft hij de nalatenschap zuiver aanvaard. De overige door [appellant] gedane betalingen van de rekening van de nalatenschap behoeven geen bespreking meer.
Grieven 2 en 3 falen.
3.14.1.
Ten aanzien van het verzoek van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen in de reële proceskosten, die zij begroot op € 100.000,-, op grond van de stelling dat [appellant] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door het weglakken van voor deze zaak relevante bepalingen in de vaststellingsovereenkomst tussen [advocatenkantoor] en de vereffenaar, overweegt het hof als volgt. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten in afwijking van het liquidatietarief is toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is volgens vaste rechtspraak sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (zie onder meer Hoge Raad 6 april 2012, rov. 5.1, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
3.14.2.
In de onderhavige zaak stelt [geïntimeerde] dat uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst opgemaakt kan worden dat [appellant] achterhoudt dat [advocatenkantoor] en [vereffenaar] in aanmerking hebben genomen dat [appellant] voor de verwerping van de nalatenschap handelingen heeft verricht die ertoe leiden dat sprake is van zuivere aanvaarding en dat [advocatenkantoor] heeft erkend dat zij in december 2016 ten onrechte facturen heeft verzonden aan de nalatenschap voor werkzaamheden van [appellant] en [executeur]. [appellant] heeft dit in de door hem overgelegde vaststellingsovereenkomst weggelakt, terwijl dit relevant is voor de beoordeling in deze zaak, aldus [geïntimeerde] .
Voor het feit dat [appellant] delen van de vaststellingsovereenkomst heeft weggelakt, heeft hij als verklaring gegeven dat hij van [advocatenkantoor] slechts toestemming had gekregen om alleen artikel 2 van die vaststellingsovereenkomst over te leggen. Als door mr. Ruijs namens [appellant] wel de volledige vaststellingsovereenkomst was overgelegd, had zij klachtwaardig gehandeld.
3.14.3.
Dat [appellant] niet de gehele vaststellingsovereenkomst heeft overgelegd omdat hij hiervoor geen toestemming had van de bij die overeenkomst betrokken partijen, is door [geïntimeerde] niet weersproken. Dit brengt mee dat het hof geen misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van [appellant] aanneemt en dus geen plaats is voor een volledige vergoedingsplicht van de proceskosten.
Al zou dit anders zijn, dan nog is het hof van oordeel dat de door [geïntimeerde] gestelde feiten en omstandigheden, indien deze zouden komen vast te staan, onvoldoende zijn om te concluderen tot de gestelde onrechtmatigheid en dus tot een reële kostenveroordeling zouden kunnen leiden.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Vanwege de familierelatie van partijen zal het hof de proceskosten van het hoger beroep compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen (artikel 237 lid 1 Rv).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.E. Smorenburg en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2021.
griffier rolraadsheer