ECLI:NL:GHSHE:2021:3005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
20-002818-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en belaging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor mishandeling en belaging. De politierechter had hem een taakstraf van 200 uren opgelegd, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een tweede feit. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde partijen betrouwbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het hof bevestigde de straf en voegde bijzondere voorwaarden toe, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. Het hof hield rekening met de impact van de gedragingen van de verdachte op de slachtoffers, waaronder de angst die zij ervoeren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002818-19
Uitspraak : 12 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-214027-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling, meermalen gepleegd (feit 1) en belaging (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De politierechter heeft aan het voorwaardelijke strafdeel, naast algemene voorwaarden, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden, te weten - kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering, een deelname aan gedragsinterventie “werken aan werk”, een onderzoeksverplichting door en eventuele ambulante behandelverplichting bij GGz Breburg, een contactverbod met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en een locatieverbod voor het gebied rondom [adres 2] .
Voorts heeft de politierechter beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte rechtsmiddel onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de [benadeelde partij 1] . De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de [benadeelde partij 1] volledig toe te wijzen.
Door de verdediging is primair vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 1] en de onder 3 ten laste gelegde belaging bepleit. Wat betreft de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 2] is geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring. De raadsman heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (deels) af te wijzen/niet-ontvankelijk te verklaren dan wel te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Voorts zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsmiddelen aanvullen en verbeteren en de bewijsmotivering en de strafmotivering aanvullen, op de wijze zoals hieronder is vermeld.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter opgenomen bewijsmiddelen aanvulling en verbetering behoeven.
Het hof is van oordeel dat het op pagina’s 11 en 12 van het vonnis van de politierechter genoemde eindproces-verbaalnummer van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, gesloten op 29 mei 2019, verbetering behoeft en stelt daar het registratienummer PL2000-2018255917 Z voor in de plaats.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de politierechter ten aanzien van
feit 3(belaging) opgenomen bewijsmiddelen aanvulling behoeven met het navolgende:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 15 mei 2018 (dossierpagina’s 103 t/m 105), opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] , ambtenaar van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Pleegdatum/tijd: Tussen maandag 5 februari 2018 en dinsdag 15 mei 2018 (…)
Sinds 16-03-2014 heb ik een relatie gehad met [verdachte] . Uit deze relatie is
een dochter geboren, [dochter] .(…) In april 2017 zijn wij uit elkaar gegaan en zijn wij
weer respectievelijk bij onze ouders gaan wonen. [dochter] is toen met mij meegegaan en
wij zijn samen bij mijn ouders gaan wonen. (…)
In de zomer van 2017, ik weet niet meer precies wanneer, ben ik naar een advocaat gegaan omdat hij geen alimentatie meer wilde betalen. Hij wilde dit niet meer betalen omdat hij dacht dat ik een nieuwe vriend had. Dit was absoluut niet het geval. Ik kreeg hem dit niet uit zijn hoofd gepraat. Hij wilde [dochter] nog wel 2 keer in de week zien. Dit heb ik toen ook stop gezet en ben toen naar een advocaat gegaan.
Hij bleef mij en mijn familie steeds opzoeken en lastig vallen. Dit lastig vallen bestond uit het aan de voorkant van de woning, tegen het raam aan, naar binnen kijken. Dit is ook door de buren gezien. Hij kijkt, aan de achterzijde, over de schutting. Hij blijft ook steeds aan de deur komen en wil dan binnenkomen. Dit is al een keer flink uit de hand gelopen en is de politie gebeld. Dit is ook allemaal vastgelegd. Als ik de deur open doe, zet hij zijn voet ertussen zodat ik de deur niet kan sluiten. Als ik de deur niet open doe, blijft hij gewoon staan en begint op de deur en de raam te kloppen. Hij kan dit toch wel een half uur volhouden.
Hij blijft mij steeds opzoeken. (…)
Hij blijft me ook steeds berichtjes via mijn telefoon sturen. (…) Ik zal hier afdrukken van maken en hierbij deze aangifte laten voegen.
2.
Het proces-verbaal van ontvangst klacht van [benadeelde partij 1] d.d. 15 mei 2018 (dossierpagina’s 106 en 107), met bijlagen (dossierpagina’s 110 t/m 141), inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 2] :
Als bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd: (…)
Lijst met datums stalken en foto's.
(bijlage foto’s van sms-berichten van de verdachte, dossierpagina’s 134 en 113)
Do 5 april, 13:47
Ik heb je uit je raam naar buiten zien kijken, ik wil even wat bespreken wat belangrijk is. Dus doe niet zo kinderachtig en doe ff open.
Do 5 april, 15:01
De reden dat ik langs kwam is omdat ik je niet kan spreken omdat je me geblokt hebt nog steeds, terwijl je zei: oké deblokkeer je wel & niet gedaan. En dit is iets tussen ons, hebben de mensen op je werk of je vrienden niets mee te maken.
Vr 6 april, 12:35
Ik wou nog zegge, ik heb jou niet geblokkeerd & jij mij wel. Dus bij deze weet je dat anders praat het ook zo lastig.
Di 1 mei, 13:28
Ik heb er een melding van gemaakt, dat je [dochter] op alle mogelijke manieren uit m'n buurt houdt. En haar tegen me op zet door te beweren dat ik niet van haar hou. En dat je me verdenkt van "stalking" want ik had nooit kunnen weten dat je in de stad was rond die tijd.
(bijlage foto van een overzicht met data waarop [benadeelde partij 1] de verdachte en/of zijn vader tegenkwam, dossierpagina 114)
Maandag 5 feb [verdachte] deur
Zaterdag 17 ma [verdachte] Hoge Vucht
(hof: winkelcentrum Hoge Vucht te Breda)
Zondag 1 apr [verdachte] deur
Dinsdag 3 apr [verdachte] deur
Donderdag 5 apr [verdachte] deur/werk
Zondag 8 apr [verdachte] deur
Dinsdag 1 mei [verdachte] stad
Zondag 6 mei [verdachte] auto
(bijlage foto van een overzicht van gemiste telefonische oproepen van de verdachte, dossierpagina’s 129 t/m 133, 140 en 141)
3 maart 2018
14:04 Gesprek gemist
5 maart 2018
20:19 Gesprek gemist
19:57 Gesprek gemist
19:36 Gesprek gemist
19:21 Gesprek gemist
18:52 Gesprek gemist
6 maart 2018
08:27 Gesprek gemist
(…)
21:44 Gesprek gemist
19:00 Gesprek gemist
Gemiste gesprekken
[verdachte] 13-04-18
[verdachte] (2) 27-02-18
[verdachte] 26-02-18
[verdachte] 20-02-18
[verdachte] 06-02-18
[verdachte] 05-02-18
21 april 2018
10:37 Geweigerde oproep
10:11 Gemiste oproep
10 maart 2018
20:16 Inkomende oproep, 38 min 43 sec
19:33 Gemiste oproep
3 maart 2018
14:32 Uitgaande oproep, 10 min 6 sec
14:30 Gemiste oproep
14:03 Gemiste oproep
(bijlage foto’s van Whatsapp-berichten van de verdachte, dossierpagina 123 en 124)
Zo 11 mrt.
Jammer ik dacht dat je het eindelijk wou uit praten, maar had me dus vergist. Ik laat
het nu voor wat het is, en de rest merk je vanzelf wel.
Zal het je nogmaals duidelijk zeggen. Ik wil [dochter] zien, zoals het nu gaat is niet in haar
belang maar in dat van jou of je ouders. Je vader vertelde me dat ik NIET meer welkom ben bij jullie thuis, dus daar zou ik haar niet kunnen zien. Dus dan zal het evt bij mij thuis moeten. Ik weet dat je liever je eigen huis hebt, maar dan moet je bij je vader zijn & niet bij mij. Tot de tijd dat het zo ver is, is het in belang van [dochter] belangrijk om normaal met elkaar om te gaan. Of het iig "proberen". Wie deed of wat, maakt ff nu niet uit. Nu heb je een heel duidelijk antwoord.
Je bent nu al meerdere keren online geweest, en geen enkele keer gaf je er antwoord op, maar intussen zit je wel allerlei andere dingen op je telefoon te doen als social media. Net zoals ik vanmorgen vroeg of ik even [dochter] op Facetime kon zien, lees je en negeer je, je kan er gewoon antwoord op geven, zo creëer je zelf de problemen die er zijn. Het gaat hier om ons KIND weet je wel wat dat inhoudt?!
(bijlage foto’s van Instagram-berichten, dossierpagina 135)
6 maart 2018 om 18:28
Als je klaar bent met dm'en zou je dan misschien ook kunne reageren op wat ik zei op snap, dat gaat namelijk om je dochter onder andere, je negeert de verkeerde dingen.
7 maart 2018 om 18:15
Vergeet zometeen niet om op whatsapp te antwoorde, aangezien je hier alle tijd hebt om te babbelen, het gaat hier ook om JOUW KIND. Als dat tenminste nog belangrijk voor je is.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 31 oktober 2018 (dossierpagina’s 143 t/m 145), opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende als verklaring van [getuige] :
(dossierpagina 143)
U bent getuige van een voorval in mei 2018, waarbij u gezien heeft dat er iemand over de schutting van uw buurvrouw heeft staan kijken. Graag wil ik daarvan een telefonische getuigenverklaring afnemen.
De getuige verklaarde:
Mijn buurmeisje en hij, [verdachte] , hadden denk ik een ruzie gehad. [verdachte] was toen haar vriend. Zij was heel bang dat haar kindje iets aangedaan werd. In die tijd ging het allemaal heel stroef en vervelend tussen die twee. Ze werden eigenlijk gestalkt. Als ze de voordeur of de achterdeur uitging, dan stond hij ervoor. Dan stond hij tegen de ramen te bonken aan de voorkant. Ik heb hem in die tijd ook een aantal keren achter in de tuin gezien en dat hij tegen de ramen aan stond te bonken. Hij stond echt achter in de tuin. Dit is op verschillende dagen geweest dat hij zo vervelend deed.
(dossierpagina 144)
Het was altijd op verschillende dagen. Niet op vaste dagen. Ik heb ook een keer gezien dat hij met zijn vader bij de auto van [benadeelde partij 1]
(hof: [benadeelde partij 1] )stond. Ik kwam toevallig naar buiten. Ze deden echt heel raar. Ze bukten bij die auto, zodat niemand hen kon zien. (…)
Dat hij in de tuin stond en over de schutting keek en op de ramen stond te bonken was in mei 2018. Daarna heb ik hem nog wel gezien in de straat, maar niet dat we dan overlast van hem hadden of dat hij rare dingen deed.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de verklaringen over de mishandeling van [benadeelde partij 1] (feit 1)
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verdachte van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 1] dient te worden vrijgesproken, omdat - kort gezegd - de belastende verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gezien hun moeder-dochterrelatie onbetrouwbaar zijn. Volgens de raadsman hebben [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] er belang bij om belastend over de verdachte te verklaren, omdat zij niet willen dat de verdachte omgang heeft met hun (klein)dochter. Bovendien zouden [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tegenover de politie tegenstrijdig over de mishandeling van [benadeelde partij 1] hebben verklaard. Zo zou [benadeelde partij 1] hebben verklaard dat zij, na de vermeende klap door de verdachte, “moeite had om te blijven staan”. [benadeelde partij 2] zou anders hebben verklaard, namelijk dat [benadeelde partij 1] na de vermeende klap “verbaasd keek”. Dit alles maakt dat de belastende verklaringen van de aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] van het bewijs uitgesloten dienen te worden, aldus de raadsman. Aangezien het steunbewijs voor de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ter zake van de ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde partij 1] ontbreekt, bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman acht het hof voormelde verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet onderling tegenstrijdig. Dat [benadeelde partij 1] door de klap moeite had om te blijven staan, sluit immers niet uit dat zij daarbij ook verbaasd kan hebben gekeken. Het hof acht de verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] omtrent het voorval op 28 oktober 2018 bovendien betrouwbaar en geloofwaardig. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verklaringen gedetailleerd en op essentiële onderdelen consistent zijn.. Voorts maakt het enkele feit dat [benadeelde partij 2] de moeder is van [benadeelde partij 1] niet dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] over de mishandeling van [benadeelde partij 1] betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. De mishandeling van [benadeelde partij 1] , zoals onder 1 ten laste is gelegd, kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , zodat het hof dat onderdeel van het vonnis bevestigt. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het ontbreken van wederrechtelijkheid en stelselmatigheid (feit 3)
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging gesteld dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat de ingevolge artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereiste wederrechtelijkheid ontbreekt. De raadsman heeft er in dat verband op gewezen dat de verdachte gelet op Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het recht heeft op omgang met en informatie over zijn dochter en dat de verdachte via de geëigende wegen heeft geprobeerd om met aangeefster [benadeelde partij 1] afspraken te maken over hun dochter, maar dat [benadeelde partij 1] die pogingen steeds heeft geblokkeerd. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar een passage uit de Memorie van Toelichting, Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nummer 67a, pagina 9, waarin is opgenomen dat indien een vader door zijn ex-partner bij zijn kind wordt weggehouden, terwijl die vader van de rechter een omgangsregeling met zijn kind heeft gekregen, de gedragingen van die vader om zijn kind conform de uitspraak van de rechter te zien niet zonder meer als belaging aangemerkt moeten worden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [benadeelde partij 1] , omdat het gaat om slechts een beperkt aantal momenten van contact zoeken in de ten laste gelegde periode van ruim 15 maanden. Ter verdere onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman tevens verwezen naar een arrest van dit hof van 20 januari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV1451 en een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI: NL:GHAMS:2019:4963.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, r.o. 2.3).
[benadeelde partij 1] heeft op 15 mei 2018 aangifte gedaan van belaging door de verdachte. Aangeefster heeft in de aangifte verklaard dat zij en de verdachte in april 2017 uit elkaar zijn gegaan en dat zij met hun dochter, [dochter] , bij haar ouders is gaan wonen. [benadeelde partij 1] verklaart dat zij het contact met de verdachte in de loop van 2017 heeft verbroken, omdat hij de overeengekomen alimentatie niet (meer) betaalde. In de periode die volgt zoekt de verdachte [benadeelde partij 1] en haar familie meerdere keren thuis op, kijkt door het raam en/of over de schutting en komt aan de deur met de vraag of hij binnen mag komen en bonkt lange tijd op de deur als dat niet mag. In de periode tussen 5 februari 2018 en 10 mei 2018 is dit diverse keren gebeurd. De verdachte blijft [benadeelde partij 1] en haar familie steeds bellen (dossierpagina’s 129 t/m 133, 140 en 141) en via diverse kanalen tekstberichten sturen (dossierpagina’s 113, 123, 134 en 135). Een aantal van die tekstberichten hebben bovendien een dreigende en/of controlerende toon, zoals
“Ik heb je uit je raam naar buiten zien kijken”(dossierpagina 134),
“Je bent nu al meerdere keren online geweest”(dossierpagina 124) en
“Ik laat het nu voor wat het is, en de rest merk je vanzelf wel”(dossierpagina 123). [benadeelde partij 1] is angstig geworden door het gedrag van de verdachte en zij is bang dat hij ieder moment kan opduiken en haar wat zal aandoen.
Uit de inhoud van de te bezigen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster [benadeelde partij 1] - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat zonder meer van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer kan worden gesproken.
Het hof is verder van oordeel dat de wijze waarop (telkens aan de woning verschijnen, door de ramen kijken, op de deur bonken, voortdurend via social media berichten sturen) de verdachte contact heeft gezocht om zijn dochter te mogen zien dusdanig frequent, intimiderend en dreigend is geweest dat dit wel degelijk is te kwalificeren als wederrechtelijk. Daarbij betrekt het hof nog in het bijzonder dat de verdachte [benadeelde partij 1] ook diverse berichten heeft gestuurd met een dreigende, intimiderende of denigrerende inhoud, welke inhoud niets te maken heeft met het maken van afspraken of het verkrijgen van informatie over zijn dochter, waaronder
“Dickpressed: Being sad or upset about the lack of dick in your life. Heb jij nooit last van haha”(dossierpagina 127), en
“Tell my mom I’m staying with you tonight. I’m trying to get some dick right quick. Jij, 100%”(dossierpagina 136). Het hof verwerpt aldus het verweer van de raadsman dat de verdachte slechts contact zocht om afspraken te maken over de omgang met zijn dochter en er in zoverre geen sprake zou zijn van wederrechtelijk handelen.
Gelet op het vorenoverwogene, alsmede gelet op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde en de door de politierechter genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 5 februari 2018 tot en met 31 mei 2018 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [benadeelde partij 1] .
Aanvullende overwegingen inzake de op te leggen straffen
De verdediging heeft in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de onderhavige strafzaak negatieve invloed heeft gehad in de civiele procedure om een omgangsregeling met zijn dochtertje te bewerkstelligen. De verdachte heeft geen omgang met zijn dochter (meer) en wordt reeds daarom al zwaar gestraft. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat de verdachte een beperkt strafblad heeft, dient zowel de taakstraf als de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te worden gematigd.
Het hof kan zich verenigen met de door de politierechter opgelegde straf en met de motivering die daaraan ten grondslag ligt. Het hof overweegt met de rechtbank in het bijzonder het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner [benadeelde partij 1] en zijn ex-schoonmoeder [benadeelde partij 2] . De mishandeling heeft plaatsgevonden in het bijzijn van zijn, op dat moment, 3-jarige dochter. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde partij 1] . In de periode tussen 5 februari 2018 en 31 mei 2018 heeft de verdachte stelselmatig en frequent inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] door haar herhaaldelijk op te bellen, tekstberichten te sturen en aan de deur te van haar woning te staan. De raadsman van [benadeelde partij 1] heef ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt welke impact het handelen van de verdachte op haar en haar dochter (nog steeds) heeft. [benadeelde partij 1] leeft in angst voor de verdachte en zij is ongerust dat hij haar iets zal aandoen. Ook het dochtertje van de verdachte is volgens [benadeelde partij 1] angstig geworden. [benadeelde partij 1] heeft ter terechtzitting van de politierechter verklaard dat haar dochter traumatherapie volgt om de incidenten die zij heeft meegemaakt te kunnen verwerken. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 19 juli 2018 afwijzend beslist op de vordering van de verdachte om onbegeleide omgang met zijn dochter. In de periode na 19 juli 2018 hebben desalniettemin diverse incidenten plaatsgevonden waarbij de verdachte [benadeelde partij 1] en zijn dochter ‘per toeval’ tegenkwam en dit vervolgens uitmondde in beledigingen, bedreigingen en zelfs mishandelingen (dossierpagina’s 160-161, 169-170 en 167, betreffende incidenten op 13 en 14 september 2018). Ook nadat op 31 oktober 2018 een strafrechtelijk contactverbod met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aan de verdachte was opgelegd, heeft de verdachte niet geschroomd om vrienden en familieleden van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] op dreigende wijze te benaderen, zelfs nog na het in eerste aanleg door de politierechter dadelijk uitvoerbaar opgelegde contactverbod (proces-verbaal PL2000-2019218826-3 en -4 d.d. 12 en 13 september 2019). Diverse getuigen melden daarbij ook dat het dochtertje van de verdachte dan overstuur en bang is. Het handelen van de verdachte gaat de perken ver te buiten en het hof zal dit de verdachte dan ook aanrekenen.
Ten nadele van verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 januari 2021 op 3 februari 2020 door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling van - naar het hof begrijpt - een vriend van [benadeelde partij 1] . De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over dit incident verklaard dat hij [benadeelde partij 1] en zijn dochtertje per toeval tegen het lijf liep en hij zijn dochter een kus wilde geven. Een vriend van [benadeelde partij 1] zou de verdachte tegen zijn zin hebben gefilmd, hetgeen uitmondde in deze mishandeling aldus verdachte.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke taakstraf, met aftrek van voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van 3 jaren en onder de algemene en - dadelijk uitvoerbaar verklaarde - bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de politierechter, passend en geboden. Net als de politierechter, houdt ook het hof er gelet op het voorgaande ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat de verdachte per 11 juli 2019 is geschorst uit de voorlopige hechtenis onder een aantal bijzondere voorwaarden. Het hof zal het geschorste, tegen de verdachte verleende, bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.795,73 (te weten € 295,73 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.045,73, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het geheel van de vordering, welke vordering bestaat uit de volgende posten:
  • Reiskosten huisarts: € 2,08
  • Tandartskosten: € 293,65
  • Immateriële schade: € 1.500,00
De verdediging heeft in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de tandartskosten en de immateriële schade, inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten bespreken.
1.
Reiskosten huisarts
Het hof stelt vast dat de verdediging de reiskosten van en naar de huisarts niet inhoudelijk heeft betwist. Nu het hof de verdachte zal veroordelen en de vordering van de benadeelde partij in zoverre het hof niet onrechtmatig voorkomt, zal het gevorderde bedrag van € 2,08 aan reiskosten worden toegewezen.
2.
Tandartskosten
Uit de aan de gevorderde schadepost ten grondslag liggende factuur van de tandarts van 2 juli 2019 (bijlage 1 bij de toelichting op het verzoek om schadevergoeding) blijkt dat de behandeling aan het gebit heeft plaatsgevonden op 13 mei 2019, aldus ruim 6 maanden na het bewezenverklaarde feit. Gelet op het tijdsverloop tussen het feit en de behandeling bij de tandarts, kan het hof niet vaststellen dat de gevorderde tandartskosten schade betreft die rechtstreeks verband houden met de bewezenverklaarde mishandeling. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering met betrekking tot deze schadepost.
3.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde partij 2] door de bewezenverklaarde mishandeling (rechtstreeks) immateriële schade is toegebracht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 750,00.
Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 752,08 aan schadevergoeding toe.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade van € 2,08 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018 – zijnde de dag waarop de kosten zijn gemaakt – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 750,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 752,08. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.510,40 (te weten € 10,40 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.010,40, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het geheel van de vordering. De vordering bestaat thans uit de volgende posten:
  • Reiskosten aangifte, raadsman en rechtbank: € 10,40
  • Immateriële schade: € 2.500,00
De verdediging heeft in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de immateriële schade, inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten bespreken.
1.
Reiskosten aangifte, raadsman en rechtbank
Het hof stelt vast dat de verdediging de reiskosten niet inhoudelijk heeft betwist. Het hof acht de gevorderde reiskosten toewijsbaar voor zover het gaat om de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten voor het doen van aangifte van € 2,86. Het hof merkt de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de bezoeken aan haar raadsman en aan de rechtbank van (in totaal) € 7,54 aan als proceskosten.
2.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde partij 1] door de bewezenverklaarde mishandeling en belaging (rechtstreeks) immateriële schade is toegebracht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 1.500,00.
Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 1.502,86 aan schadevergoeding toe.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade van € 2,86 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf rente vanaf 28 oktober 2018 – zijnde de dag waarop de kosten zijn gemaakt – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 1.500,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij van € 7,54.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.502,86. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
Vernietigt het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten aanzien van de beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 752,08 (zevenhonderdtweeënvijftig euro en acht cent) bestaande uit € 2,08 (twee euro en acht cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 752,08 (zevenhonderdtweeënvijftig euro en acht cent) bestaande uit € 2,08 (twee euro en acht cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 oktober 2018 en van de immateriële schade op 28 oktober 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.502,86 (duizend vijfhonderdtwee euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 2,86 (twee euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
7,54 (zeven euro en vierenvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.502,86 (duizend vijfhonderdtwee euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 2,86 (twee euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 oktober 2018.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende, bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Middelkoop, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.