4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Tegen de vaststelling daarvan is niet gegriefd. Daarom staat ook in hoger beroep, voor zover relevant, het navolgende vast.
[geïntimeerde] was enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de Holding] Tot het vermogen van [de Holding] behoorde een aantal onroerende zaken, waaronder de onroerende zaken aan de [adres] te [plaats] waarin het horeca etablissement “ [café restaurant] ” werd geëxploiteerd (hierna: de onroerende zaken). Per 1 januari 2017 heeft [Exploitatiemaatschappij] die exploitatie overgenomen van [de Holding]
Op 19 januari 2017 verkoopt [de Holding] een aantal onroerende zaken aan [de vennootschap] (thans [Capital Group] en verder ook aldus te noemen). Als datum voor de levering is in artikel 9 overeengekomen: 1 augustus 2018. Aan deze overeenkomst wordt geen uitvoering gegeven.
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij schriftelijke overeenkomst van 28 april 2017 (hierna: de koopovereenkomst) de aandelen in het kapitaal van [de Holding] alsmede het huisbiermerk “ [merk] ” voor een bedrag van € 450.000,= verkocht aan [Capital Group] . In de koopovereenkomst is onder meer bepaald:
“(...)
3. Na de juridische levering van de Aandelen zal Verkoper een Overnamebalans van de vennootschap opmaken die de omvang en de samenstelling van het vermogen van de vennootschap weergeeft op de Leveringsdatum.
4. Indien na het opstellen van de Overnamebalans blijkt dat er meer of minder bezittingen, schulden, verplichtingen en/of garanties zijn dan die welke uit de tussentijdse Balans blijken, zal herrekening van de koopprijs plaatsvinden
(...)
Verkoper verstrekt met betrekking tot de Aandelen, het Registergoed en de aan de Vennootschap toebehorende activa vermeld onder D4 de volgende garanties aan Koper en staat er mitsdien voor in dat bij de ondertekening van deze overeenkomst het navolgende juist is.
(...)
C. Met betrekking tot de jaarrekening
(...)
4. De balansen opgenomen in de jaarrekeningen geven getrouw en stelselmatig de grootte en samenstelling van het vermogen van de vennootschap per de balansdatum weer.
(…)
D. Met betrekkine tot de balans van de Vennootschap
I. De Tussentijdse balans, zoals opgemaakt door Verkoper, geeft een juist en volledig beeld van de financiële positie van de Vennootschap
(...)
II GARANTIES VAN VERKOPER
Verkoper garandeert de juistheid van zijn opgaven hiervoor gedaan onder 1. Verkoper staat er voor in, dat hij in het bijzonder met betrekking tot het Registergoed aan Koper al die inlichtingen heeft verschaft, die ter kennis van Koper behoren te worden gebracht, met dien verstande dat inlichtingen over feiten welke aan koper bekend zijn of uit eigen onderzoek bekend hadden kunnen zijn, voor zover dergelijk onderzoek naar de geldende verkeersopvattingen van Koper verlangd mag worden, door verkoper niet behoefden te worden verstrekt.
(...)
III OVERIGE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER
Verkoper verklaarde vervolgens:
(...)
c. Het is hem voorts niet bekend dat zich in het Registergoed asbesthoudende of andere de gezondheid schadelijke materialen bevinden”.
Op 25 juni 2018 heeft [de V.O.F.] , naar aanleiding van een asbestinventarisatie op 11 juni 2018, een rapport uitgebracht. In dit rapport is vermeld dat asbesthoudende toepassingen zijn aangetroffen.
In een e-mail van 30 juli 2018 09:37 schrijft [advocaat 1] als raadsman van [Capital Group] aan de raadsman van [geïntimeerde] , [advocaat 2] :
“Namens cliënte bericht ik u als volgt.
Het uitgangspunt van de overeenkomsten is een koopsom van EUR 880.000,- te verminderen met aan de registergoederen verbonden verplichtingen zoals de hypothecaire geldlening. Op verzoek van uw cliënt is tevens een overeenkomst gesloten met betrekking tot de vennootschap. Het was aan cliënten om te kiezen of het een onroerend goed transactie werd of een aandelentransactie.
Overeengekomen is een koopsom van EUR 450.000,- gebaseerd op cijfers die door uw cliënt zijn aangeleverd, en een bepaling 'dat de pensioenverplichting aan uw cliënt wordt afgekocht. Door wie dat moet gebeuren volgt niet uit de overeenkomst. Thans stelt uw cliënt zich op het standpunt dat alle verplichtingen van de vennootschap bij levering door cliënte moeten worden voldaan. Deze verplichting volgt niet uit de koopovereenkomst en uw cliënt kan zulks dus ook niet afdwingen.
Om uw cliënt tegemoet te komen heeft cliënt zich tot nu toe welwillend ten aanzien van de vorderingen van de vennootschap opgesteld. Maar als gezegd is dat geen rechtens afdwingbare verplichting. Voorts speelt de kwestie met betrekking tot de huurpenningen. Overeengekomen is dat de verplichtingen van cliënte met EUR 20.000,- wordt verminderd als gevolg van de gebreken aan de onroerende zaken.
Met het oog op het voorgaande is cliënte tot het volgende bereid.
• bij levering wordt aan de vennootschap EUR 20.000,- aan opgeschorte huurpenningen voldaan. Het restant van de door uw cliënt gestelde huurachterstand (plusminus EUR 21.000,-) wordt op nihil gesteld;
. cliënte lost bij levering de hypothecaire geldlening ad EUR 300.000,- af en betaalt de vorderingen van Monumentenzorg (EUR 4.000,-), advocaatkosten tot een maximum van EUR 7.500,-, accountantskosten (EUR 4.000,-), 50% van de latente belastingverplichting ad EUR 37.200 (de andere helft komt voor rekening van uw cliënt), de pensioenverplichting ad EUR 37.000,-, afkoop stamrecht ad EUR 23.700,- en het rekening-courant krediet ad EUR 17.600,-;
• de koopsom blijft EUR 450.000,- en er vindt geen herwaardering van het onroerend goed plaats;
• door de afkoop van het pensioen en het stamrecht ontstaat mogelijk een latente belastingverplichting die niet voor rekening van cliënte/de vennootschap behoort te komen. Om dit risico te ondervangen kan (i) EUR 36.000,- van de koopsom bij de notaris in depot worden gehouden dat aan uw cliënte wordt uitgekeerd zodra duidelijk is dat de vennootschap geen belasting over de afkoop is verschuldigd, of (ii) door het op kosten van uw cliënt verzekeren van de mogelijke aanspraak.
De notaris staat standby om heden de noodzakelijke wijzigingen in de overeenkomst aan te brengen zodat morgen kan worden gepasseerd. Gaarne verneem ik dat uw cliënt met het voorgaande instemt.”
[advocaat 2] reageert daarop onder meer met:
“Gezien de tijd zou ik daarom [naam] willen vragen om het onderstaande alvast in een aanvullende overeenkomt te zetten, zodat partijen dat concept voor verdere onderhandelingen kunnen gebruiken.”
Daarop wordt (namens) de notaris die dag een nieuw concept aan de advocaten gestuurd met de begeleidende tekst:
“Conform verzoek zend ik bijgaand een aanvullende overeenkomst, welke is gebaseerd op onderstaande mails
Het hof merkt hierbij op dat uit het dossier niet blijkt wat de inhoud van dat concept is.
Tussen [Capital Group] en [geïntimeerde] is vervolgens gesproken over een nadere overeenkomst (“Depotovereenkomst en aanvulling koopcontract”, hierna: de depotovereenkomst). In de in het geding gebrachte, niet ondertekende, versie gedateerd 31-07-2018 van deze overeenkomst is onder meer bepaald:
“B.
(...)
De waarde van de Registergoederen is gesteld op achthonderdtachtigduizend euro (€ 880.000,00). De koopsom van de aandelen in [de Holding] bedraagt vierhonderdvijftigduizend euro (€ 450.000,00), welke is gebaseerd op de waarde van de Registergoederen, waarop de aan de Registergoederen en Vennootschap verbonden verplichtingen (zoals de hypothecaire geldlening) in mindering zijn gebracht. Er zal geen herwaardering van de Registergoederen plaatsvinden.
(...)
1. Partijen doen afstand van hun recht om de wederpartij terzake van het achterstallig onderhoud aan te spreken.
(...)
3. Het pensioen van [geïntimeerde] , voornoemd, zal door [de Holding] worden afgekocht op de datum van de levering, zulks tegen betaling van de fiscale waarde begroot op zevenendertigduizend euro (€ 37.000,00).
4. [Capital Group] verplicht zich tot betaling van de volgende vorderingen van [de Holding] :
(...)
- afkoop van het stamrecht ad drieëntwintigduizend zevenhonderd euro (€ 23.700,00)
- afkoop van het rekening-courantkrediet ad zesentwintigduizend achthonderdachtentwintig euro (€ 26.828,00);
voornoemde vorderingen zullen niet tot een verhoging van de koopprijs leiden."
De aandelen zijn op 1 augustus 2018 aan [Capital Group] Group geleverd.
In een nadien gevoerde discussie over de nakoming van de overeenkomst schrijft [advocaat 1] namens [Capital Group] onder meer op 26 oktober 2018:
“Cliënte is van mening dat zij voldoet aan de bepalingen van de koopovereenkomst. Er is daarin geen tijdsbestek opgenomen waarbinnen de vorderingen moeten worden betaald. Zij is daartoe nog steeds bereid maar wat niet helpt is dat zij tot op heden niet de beschikking heeft over stukken die wel van belang zijn.
(i) de pensioen- en stamrechtovereenkomst, tot op heden zijn slechts pensioen/stamrechtberekening, salarisstrookjes, een advies met betrekking tot het pensioen, een aangifte formulier en een AVA-besluit aan haar ter hand gesteld. De pensioen- en stamrechtovereenkomst is van belang omdat cliënte er zeker van moet kunnen zijn dat zij geen naheffingen ontvangt; Dit heb ik uitgezet bij de boekhouder. Het is mij in ieder geval niet duidelijk dat hierover zo lang onduidelijkheid kan blijven bestaan. Waar hem dit in zit, probeer ik te achterhalen”.
Tijdens de verbouwing is op meerdere plaatsen in het pand asbesthoudend materiaal aangetroffen. [de vennootschap 2] heeft naar aanleiding van het verwijderen van dit materiaal aan [Advies] opdracht gegeven een (nadere) asbestinventarisatie uit te voeren. Deze inventarisatie heeft op 8, 10 en 26 november 2018 plaatsgevonden. Hiervan is een rapport opgesteld met als autorisatiedatum 27 november 2018.
Appellanten hebben opdracht gegeven tot sanering van de onroerende zaken.
Appellanten hebben, met daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, onder [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen op een saldo van € 310.480,10 bij ING Bank en op (de onverdeelde helft van) een onroerende zaak.
[Exploitatiemaatschappij] is op 22 maart 2019 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [curator] tot curator. Ter comparitie heeft [curator] verklaard de procedure over te nemen.
4.2.1.In conventie vorderen [Capital Group] en [Exploitatiemaatschappij] , na wijziging van eis bij akte ter comparitie van 10 september 2019, zakelijk weergegeven de betaling aan [Capital Group] van een vergoeding van schade (€ 549.636,90) als gevolg van het tekortschieten in de nakoming van de tussen [geïntimeerde] en [Capital Group] gesloten overeenkomst, althans wegens onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] , en van een vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] jegens [Exploitatiemaatschappij] (€ 81.000,=), vermeerderd met rente en kosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg.
4.2.2.[Capital Group] en [Exploitatiemaatschappij] stellen dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor vergoeding van de gevorderde schadevergoedingen. [Capital Group] stelt dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst tot overdracht van aandelen van 28 april 2017 heeft geweten of heeft moeten weten dat in het pand aan de [adres] te [plaats] , eigendom van [de Holding] , asbest aanwezig was. [Capital Group] heeft na het aantreffen daarvan een asbestinventarisatie moeten laten uitvoeren. Vervolgens heeft zij de aangetroffen asbest moeten laten saneren. Als gevolg van het aantreffen van asbest heeft zij huurinkomsten gederfd. In totaal heeft [Capital Group] hiervoor € 549.636,90 aan kosten moeten maken. Voor [Exploitatiemaatschappij] is de door haar ingekochte inventaris verloren gegaan, waardoor zij een schade heeft geleden van € 81.000,=.
4.3.1.[geïntimeerde] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof komt daar, voor zover nodig, hieronder op terug.
4.3.2.In reconventie heeft [geïntimeerde] , na vermeerdering van eis bij akte van 10 september 2019, van [Capital Group] de betaling gevorderd van een bedrag van € 90.541,= te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft [geïntimeerde] de opheffing gevorderd van de door [Capital Group] en [Exploitatiemaatschappij] gelegde beslagen, met veroordeling van hen, hoofdelijk, tot betaling van door [geïntimeerde] gemaakte bankkosten, wettelijke rente over het in beslag genomen bedrag en de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij met [Capital Group] op 30 juni 2018 overeenstemming heeft bereikt over een nadere overeenkomst, waarbij onder meer is afgesproken dat [Capital Group] zijn pensioen zou afkopen, waarmee blijkens de jaarstukken 2018 een bedrag is gemoeid van € 40.013,=. Verder heeft [Capital Group] zich verplicht om een stamrecht af te kopen (€ 23.700,=) en het rekening-courantkrediet tussen [geïntimeerde] en [de Holding] (€ 26.828,=). [Capital Group] schiet tekort in de nakoming van deze overeenkomst door genoemde bedragen niet te voldoen. Ten onrechte beroept [Capital Group] zich in dit verband op verrekening met haar vordering, zoals die in conventie aan de orde is.
4.4.1.In het vonnis van 30 oktober 2019, deels eindvonnis, deels tussenvonnis, heeft de rechtbank in conventie [Capital Group] en [Exploitatiemaatschappij] toegelaten tot bewijs van het feit dat [geïntimeerde] op 28 april 2017 wist dat zich toen in de onroerende zaken aan de Vlasmarkt 54-56 asbesthoudende materialen bevonden. De vordering tot betaling van € 81.000,= aan [Exploitatiemaatschappij] is in dit vonnis afgewezen. In reconventie is [Capital Group] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag te betalen van 89.955,=, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2019 tot de dag van voldoening.
4.4.2.Met betrekking tot de beslissing tot het geven van een bewijsopdracht heeft de rechtbank – zakelijk weergegeven – overwogen dat de onderdelen C.4 en D.1 van de overeenkomst van 28 april 2017 (aangehaald in ro. 4.1 onder d.) niet tevens een garantie inhouden dat in de onroerende zaken geen asbest aanwezig is. De rechtbank wijst erop dat partijen over asbest een bijzondere verklaring van de verkoper hebben opgenomen, luidende dat hij niet bekend is met de aanwezigheid van asbest in de onroerende zaken van de B.V. waarvan de aandelen zouden worden overgedragen. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat partijen zich bij het aangaan van de overeenkomst bewust zijn geweest van het risico dat in die onroerende zaken mogelijk asbest of asbesthoudend materiaal aanwezig zou zijn, maar dat de afwezigheid daarvan niet is gegarandeerd door de verkoper. Vervolgens overweegt de rechtbank dat op [Capital Group] onder de gegeven omstandigheden een zware onderzoeksplicht rustte. Daarbij overweegt de rechtbank dat [Capital Group] bij gelegenheid van de gehouden comparitie heeft verklaard dat het om een oud pand ging met zichtbare verbouwingen, terwijl eveneens vaststond dat [Capital Group] al vanaf 1 januari 2017 huurder en exploitant van het pand was en uit het asbestinventarisatieonderzoek van [de V.O.F.] in juni 2018, dus uitgevoerd voordat de levering van de aandelen zou plaatsvinden, blijkt dat al bij een beperkt onderzoek, zonder sloopwerkzaamheden, de aanwezigheid van asbest kon worden vastgesteld. Onder de aldus gegeven omstandigheden kan volgens de rechtbank slechts sprake zijn van een tekortschieten door [geïntimeerde] , wanneer hij tegen beter weten in heeft verklaard niet op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van asbest in de onroerende zaak. Onvoldoende, aldus de rechtbank, is het verwijt dat [geïntimeerde] dit had behoren te weten, omdat het risico op aanwezigheid van asbest, gezien haar zware onderzoeksplicht, bij [Capital Group] ligt. Omdat [geïntimeerde] de wetenschap van aanwezigheid van asbest betwist, is het volgens de rechtbank aan [Capital Group] om het bestaan van die wetenschap te bewijzen. Die wetenschap volgt volgens de rechtbank niet uit de door [Capital Group] overgelegde producties.
4.4.3.Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 81.000,= van [Exploitatiemaatschappij] overweegt de rechtbank dat zij uit het rapport van [bedrijf] , waar [Exploitatiemaatschappij] haar vordering op baseert, niet kan afleiden dat [Exploitatiemaatschappij] de inventaris, waarvan zij stelt dat die verloren is gegaan, zelf heeft aangeschaft. Voorts is de vordering enkel gegrond op een toelichting van de heer Kruger en heeft de deskundige van [bedrijf] de schade niet zelf vastgesteld. Bij gebreke aan een verdere toelichting heeft [Exploitatiemaatschappij] naar het oordeel van de rechtbank, gelet ook op de betwisting door [geïntimeerde] van de omvang van de schade, haar vordering onvoldoende onderbouwd.
4.4.4.In reconventie heeft de rechtbank – zakelijk weergegeven – geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gestelde depotovereenkomst is gesloten en dat [Capital Group] daarbij de verbintenis is aangegaan om de gevorderde vergoedingen aan [geïntimeerde] te voldoen. Het beroep op opschorting van [Capital Group] heeft de rechtbank verworpen, omdat onvoldoende samenhang bestaat tussen de verbintenis tot betaling van de gevorderde bedragen en het belang van [Capital Group] bij afgifte van de boekhouding van de vennootschap. Het bestaan van een (latente) belastingclaim vormt volgens de rechtbank geen grond voor afwijzing van de vordering. Het beroep op verrekening verwerpt de rechtbank – zo volgt uit de motivering – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:136 BW. Omdat het verweer van [Exploitatiemaatschappij] niet slaagt, is de gevorderde betaling toegewezen, één en ander als later verbeterd in het herstelvonnis van 27 november 2019.