3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1967, is sinds 11 februari 2008 voor onbepaalde tijd in dienst van [geïntimeerde] , laatstelijk in de functie van heftruckchauffeur. Op 2 oktober 2018 heeft [appellant] zich na een gesprek over zijn functioneren ziek gemeld.
Op 4 oktober 2018 heeft [adviseur Arbodienst] , adviseur arbeid & gezondheid bij de Arbodienst van [geïntimeerde] , telefonisch contact gehad met [appellant] . In de terugkoppeling van het telefoongesprek aan [geïntimeerde] schrijft [adviseur Arbodienst] onder meer:
“(…)
[appellant] geeft aan dat hij zich niet lekker voelt, op mijn vraag wat niet lekker is geeft hij aan zich beroerd te voelen, niet goed te voelen. Durft niet op de heftruck te rijden vanwege veiligheidsrisico. Daarop vraag ik of hij wel ander werk kan verrichten en dat beaamt [appellant] .
Ik adviseer [appellant] vandaag contact op te nemen met zijn werkgever en het vermeende geschil wat kennelijk gister is ontstaan uit te spreken en af te spreken wat hij nog wel kan doen buiten zijn eigen werkzaamheden, als hij van mening blijft geen heftruck te kunnen rijden. [appellant] is even duidelijk als hardnekkig in zijn mening en geeft aan geen contact op te zullen nemen. Hij gaat vlgd week dinsdag naar zijn huisarts en begint niet eerder met werk dan wel contact met zijn werkgever dan duidelijk is wat hij mankeert. Dat duurt dus nog een krappe week terwijl hij mij niet heeft weten te overtuigen van zijn klachtenbeeld.
Het vermoeden bestaat dat het functioneringsgesprek tot deze ziekmelding heeft geleid. Dat ontkent [appellant] .
- advies, mogelijkheden en beperkingen:
De ziekmelding is met zoveel onduidelijkheden omhuld, dat ik niet kan vaststellen of en wat er aan de hand is. Beroerd voelen kan veel inhouden maar [appellant] komt niet tot de kern wat dat in zijn situatie op dit moment betekent. Dat maakt de melding oninvoelbaar en mede op basis van zijn aangeven dat hij wel ander werk zou kunnen verrichten, maar geen heftruckwerk ben ik van mening dat hij daarover vandaag in gesprek kan met de werkgever en er kennelijk passende mogelijkheden aanwezig zijn. [appellant] geeft mij tot 3x toe aan dat niet te zullen doen. De weerstand is groot. Dus wellicht toch een relatie met gesprek van gistermiddag?? waarom die weerstand? [appellant] geeft er geen reactie op.”
Na [appellant] op een spreekuur gezien te hebben en na overleg met de bedrijfsarts schrijft [adviseur Arbodienst] op 15 oktober 2018 aan [geïntimeerde] :
“- advies, mogelijkheden en beperkingen:
[appellant] is ziek tgv een medische aandoening. De oorzaak hiervan is werk-gerelateerd, meer specifiek: een samenwerkingsprobleem dat al jaren voortduurt, hetgeen een toename van klachten te zien geeft. [appellant] is naar verwachting de komende 2 weken om medische redenen niet in staat het werk te hervatten of in gesprek te gaan met de werkgever. Ondergetekende heeft na het gesprek met [appellant] overleg gevoerd met de bedrijfsarts.
De enige effectieve oplossing is dit probleem in een constructief gesprek met de werkgever op te lossen en afspraken te maken, met een derde onafhankelijke erbij als ‘mediator”. Momenteel is [appellant] daar nog niet aan toe.”
Vervolgens is er een groot aantal (spreekuur)contacten over de arbeidsongeschiktheid, waarvan als productie 9 bij inleidende dagvaarding de terugkoppelingen zijn overgelegd. Dat betreft terugkoppelingen van 29 oktober 2018, 10 december 2018, 12 december 2018, 2 april 2019, 30 april 2019, 21 mei 2019, 3 juli 2019, 27 juli 2019, 14 augustus 2019 en 30 oktober 2019.
Op 14 augustus 2019 stelt [bedrijfsarts] , bedrijfsarts van het UWV, een probleemanalyse op. Hierin is bij ‘Reden(en) van verzuim’ als toelichting vermeld “Gezondheidsklachten als gevolg van arbeidsconflict”. Bij de vraag ‘Door welke aspecten kan de werknemer zijn werk niet doen?’ staat vermeld “geescaleerd arbeidsconflict waarvoor mediation en uitkomst 2e spoor”. Als einddoel van de re-integratie staat aangekruist “Gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever”. Volgens de bedrijfsarts kan re-integratie op een veilige werkplek bijdragen aan het weer geleidelijk herstellen van de belastbaarheid en het zelfvertrouwen van [appellant] . Vanuit preventief oogpunt acht de bedrijfsarts het onwenselijk om [appellant] werkzaamheden aan te bieden waarin hij zich niet veilig voelt. De bedrijfsarts is van mening dat [appellant] in staat is om aan te geven welke soort werkzaamheden voor hem veilig voelen. Mochten partijen hierin niet tot overeenstemming kunnen komen, dan ware volgens de bedrijfsarts opnieuw mediation in overweging te nemen. [appellant] heeft ingestemd met dit advies.
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft [arbeidsdeskundige] , arbeidsdeskundige van het UWV, op 18 maart 2020 een deskundigenoordeel gegeven over de re-integratieinspanningen van [geïntimeerde] . Deze heeft de re-integratieinspanningen van [geïntimeerde] als onvoldoende beoordeeld, met name op navolgende gronden:
- de probleemanalyse is niet in week 6 van het verzuim opgesteld, maar pas na tien maanden;
- het plan van aanpak ontbreekt;
- de eerstejaarsevaluatie is niet tijdig opgesteld;
- het spoor 2 traject is niet tijdig gestart en voortgangsrapportages ontbreken;
- goede monitoring van het spoor 2 traject is niet mogelijk.
3.3.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] als staat te lezen in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg, pagina’s 26 tot en met 29. Het hof volstaat hier kortheidshalve met een verwijzing naar de inhoud van deze pagina’s, die als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Het hof zal bij de beoordeling nader ingaan op de verschillende onderdelen van het petitum, voor zover de grieven daartoe aanleiding geven.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft zich tijdens de ziekte van [appellant] bij herhaling schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, heeft haar re-integratieverplichtingen niet en niet tijdig nageleefd en is ook verplichtingen die voortvloeien uit goed werkgeverschap niet nagekomen. Voor de onderbouwing van deze gronden verwijst het hof naar de inhoud van de dagvaarding in eerste aanleg.
3.3.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3..3.4. In het bestreden vonnis van 10 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft in hoger beroep 17 grieven tegen dit vonnis aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met inachtneming van de wijziging van de onder 1.1 gevorderde voorziening. [geïntimeerde] heeft ook in hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.