Uitspraak
5.Het verloop van de procedure
- De tussenbeschikking van 26 november 2020;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 maart 2021;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 juli 2021.
6.De verdere beoordeling
“Wat heb ik dan gedaan?”.Op het geschreeuw van mevrouw [medewerkster P&O 2] kwamen andere medewerkers af waaronder de heer [collega 1] . Er zijn geen andere medewerkers komen kijken omdat [de werknemer] luid zou hebben geschreeuwd. Mevrouw [medewerkster P&O 2] heeft niet deze mannelijke collega erbij gehaald om [de werknemer] zover te krijgen dat hij de kamer zou verlaten. Dat de heer [collega 1] [de werknemer] niet zover zou hebben gekregen dat hij de kamer zou verlaten is ook niet waar.
“… jou zoek ik nog wel op”dan wel woorden van gelijke strekking.
Aweergegeven verzoeken zijn gedaan voor het geval het verzoek om ontbinding ten onrechte is toegewezen. Daarvan is geen sprake zodat die verzoeken niet toewijsbaar zijn.
Bweergegeven verzoek is gedaan voor het geval het verzoek om ontbinding terecht is toegewezen. Dat verzoek is wel toewijsbaar. Het hof zal [de werkgever] veroordelen om aan [de werknemer] € 53.612,- bruto te betalen aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover (voor zover [de werkgever] niet reeds heeft betaald). Het hof verwijst kortheidshalve naar rov. 3.8.1 tot en met 3.8.4 van de beschikking van 26 november 2020. Tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente is geen grief gericht, zodat het hof de in de bestreden beschikking genoemde datum zal handhaven.
C.Iis gedaan zowel voor het geval het verzoek om ontbinding ten onrechte dan wel terecht is toegewezen. [de werknemer] heeft als
C.Iverzocht om een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 9 sub c BW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [de werkgever] andere (werkelijke) redenen had voor een ontbinding. Volgens [de werknemer] wilde [de werkgever] de arbeidsovereenkomst beëindigen vanwege zijn arbeidsongeschiktheid en vanwege zijn verminderde inzetbaarheid in verband met het niet slagen voor rijbewijs C. Het hof is van oordeel dat deze standpunten te zeer blijven steken in suggesties. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat [de werkgever] andere redenen had dan de bewezen verklaarde redenen voor ontbinding, maar zelfs als dat zo zou zijn geweest, dan maakt dat niet dat [de werkgever] een billijke vergoeding verschuldigd is geworden. In dat geval blijft immers staan dat het aandeel van [de werknemer] in de redenen om te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zo groot is geweest dat niet kan worden gezegd dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werkgever] . [de werknemer] heeft ook nog aangevoerd dat [de werkgever] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid vanaf 1 mei 2019 niets heeft gedaan aan re-integratie en alleen maar heeft aangestuurd op het eindigen van de arbeidsovereenkomst, maar hem vervolgens nog lange tijd in het ongewisse heeft gelaten over het indienen van het ontbindingsverzoek. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 26 november 2020 in rov. 3.7.5. al gemotiveerd waarom [de werkgever] niet meer hoefde mee te werken aan herplaatsing. Hetzelfde geldt voor het aanbieden van aangepast werk. Het hof begrijpt niet waarom het [de werkgever] kwalijk zou moeten worden genomen dat zij heeft gewacht met het indienen van het ontbindingsverzoek totdat [de werknemer] was hersteld. Dat was niet in zijn nadeel. Integendeel. Wanneer [de werkgever] het verzoek al tijdens zijn arbeidsongeschiktheid had ingediend, dan was [de werknemer] wellicht om die reden onvoldoende in staat geweest zich te verweren tegen het ontbindingsverzoek. [de werkgever] heeft daardoor ook nog gedurende langere tijd het loon betaald. In dit opzicht valt [de werkgever] dus niets te verwijten. Het hof zal dus geen billijke vergoeding toekennen.
C.IIheeft betrekking op de proceskosten. Volgens [de werknemer] moet [de werkgever] worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof ziet daartoe geen aanleiding omdat [de werkgever] niet heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd. Het hof ziet geen aanleiding om dit te wijzigen. Het hof zal ook de proceskosten in hoger beroep compenseren. [de werknemer] is terecht in hoger beroep gekomen voor wat betreft de transitievergoeding. Hij is echter ook op belangrijke onderdelen in het ongelijk gesteld.