Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/291103 / KG ZA 21-149)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord (in incident) met producties.
3.De beoordeling
- de woning aan de [adres woning 1] . In deze woning hebben partijen samengewoond;
- de woning aan de [adres woning 2] .
vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
manheeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans aan haar de vorderingen te ontzeggen en alsnog geheel af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
hofstelt vast dat de man in de appeldagvaarding zijn processtuk heeft aangeduid als “spoedappel / schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad”. De man heeft evenwel geen afzonderlijke vordering in incident (tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad) ingesteld. In zijn petitum vordert de man namelijk uitsluitend “de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans aan haar de vorderingen te ontzeggen en alsnog geheel af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen”.
manbetoogt met zijn grief dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Hij licht zijn grief als volgt toe.
vrouwheeft de grief weersproken.
voorzieningenrechteroordeelde in rov. 4.1. dat de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen in kort geding. Het opnieuw en op inhoudelijk dezelfde gronden in het tweede kort geding vorderen van de in het eerste kort geding geweigerde voorziening, leverde volgens de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden geen misbruik van procesrecht op, ook niet nu de vrouw geen hoger beroep had ingesteld tegen dat eerste kort geding vonnis. In het tweede kort geding heeft de vrouw, zoals dat haar ook vrijstond, (ook) feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan haar vorderingen, die zich pas ná het eerste kort geding hebben voorgedaan.
hofstelt voorop dat aan een vonnis in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt (HR 16 december 1994, NJ 1995/213). Herhaling van eenzelfde vordering op inhoudelijk dezelfde gronden kán echter misbruik van procesrecht opleveren. Van misbruik van procesrecht is echter geen sprake indien zich een novum heeft voorgedaan.
manheeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Daarvan is geen sprake. Een door haar zelf gecreëerd spoedeisend belang is rechtens onaanvaardbaar. Zij tracht met haar vorderingen in kort geding een partiële verdeling te bewerkstelligen. Daar is een kort geding niet voor bedoeld.
vrouwheeft de grief weersproken. Zij heeft wel een spoedeisend belang. Zij dient binnen afzienbare tijd te beschikken over financiële middelen “ter realisering waarvan de nog tussen partijen bestaande onverdeeldheid op korte termijn dient te worden opgeheven”(randnr. 39 mva). Bovendien is zij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldleningen terwijl zij de woning al anderhalf jaar geleden heeft verlaten. Ten slotte heeft de man ruimschoots de tijd gehad om zijn mogelijkheden tot herfinanciering in relatie tot de door hem gestelde verrekenposten te onderzoeken.
hofbegrijpt de vorderingen van de vrouw in kort geding aldus dat zij het gelasten van de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap (bestaande uit de twee woningen, de daarop rustende hypothecaire geldleningen en de daaraan verbonden beleggingspolissen bij Reaal en Allianz), zoals bedoeld in art. 3:185 BW, vordert. Volgens de vrouw dienen de woningen te worden verkocht en moeten de opbrengsten daarvan en de saldi van de beleggingspolissen worden verdeeld.
gehele(onderstreping hof) eenvoudige gemeenschap gevorderd (art. 3:185 BW) (“ter realisering waarvan de nog tussen partijen bestaande onverdeeldheid op korte termijn dient te worden opgeheven”) en niet het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed van de gemeenschap.