6.8.1.De
rechtbankheeft in de beschikking van 15 augustus 2018 het volgende overwogen (rov. 3.9.):
‘Ten aanzien van de aanhanger wordt door de man niet betwist dat dat deze tot de gemeenschap behoort, zodat deze voor de verdeling in aanmerking komt. De rechtbank zal de aanhangwagen toedelen aan de man tegen een in redelijkheid vast te stellen waarde van € 600,--. De man is gehouden om de helft van de waarde, zijnde € 300,=, aan de vrouw te vergoeden.’
6.8.2.De
manstelt dat de rechtbank de waarde van de aanhanger ten onrechte heeft vastgesteld op € 600,--. Volgens de man is de aanhanger afgeschreven en bedraagt de waarde ervan hooguit € 100,--.
6.8.3.De
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
De door de rechtbank bepaalde waarde is een reële waarde, waarbij met het feit dat de aanhangwagen niet nieuw meer was, rekening is gehouden. Aanhangers vertegenwoordigen een “steady waarde”. De man had de aanhangwagen zeker voor € 600,-- kunnen doorverkopen. Een advertentie op Marktplaats van een soortgelijke aanhangwagen (met huif) vermeldt een nieuwprijs van € 1.195,--, exclusief BTW (prod. 11).
De man heeft de door hem voorgestane waarde van € 100,-- niet onderbouwd.
6.8.4.Het
hofis van oordeel dat, gezien de uit prod. 11 blijkende nieuwwaarde van een soortgelijke aanhangwagen van € 1.195,--, exclusief BTW, de door de rechtbank bepaalde waarde van de aanhanger van € 600,-- per peildatum, reëel is, daarbij in aanmerking nemend dat de man niet heeft betwist dat aanhangers een steady waarde vertegenwoordigen, met andere woorden betrekkelijk waardevast zijn. Bovendien heeft de man de door hem gestelde waarde van de aanhanger op geen enkele wijze onderbouwd. De eerste grief van de man faalt daarom.
De inboedel en auto’s, gezamenlijke bankrekeningen en woning (grieven 2 tot en met 4)
6.9.1.De grieven 2 tot en met 4 betreffen de verdeling van de inboedel en auto’s, de gezamenlijke rekeningen en de woning. Volgens de
manis de rechtbank ten aanzien van genoemde zaken uitgegaan van verkeerde financiële uitgangspunten en dient daarom een nadere verdeling en verrekening plaats te vinden.
6.9.2.De
vrouwheeft deze grieven betwist en daarbij voor alles gesteld dat de man in zijn grieven niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu, zoals de rechtbank in (rov. 3.17. van) het vonnis van 15 augustus 2018 heeft overwogen, partijen ter comparitie over de verdeling van deze goederen overeenstemming hebben bereikt en de verdeling van die goederen reeds is uitgevoerd. De rechtbank heeft om die reden de vorderingen van de vrouw (‘bij gebrek aan belang’) afgewezen. De overeenstemming van partijen blijkt ook uit de conclusie van antwoord van de man (p. 2).
6.9.4.Het
hofoverweegt als volgt.
De man heeft in eerste aanleg in zijn conclusie van antwoord het volgende gesteld (p. 2 en 3):
met betrekking tot de inboedel:
‘Wat betreft punt 5h: de inboedel is verdeeld en er behoeft verder geen verrekening plaats te vinden. (…)
De inboedel is verdeeld; over en weer hoeft wat [de man] betreft geen verrekening plaats te vinden.
(…)
Wat betreft de inboedel stelt [de man] dat [de vrouw] al haar spullen uit de woning heeft meegenomen. Er valt verder niets meer te verdelen c.q. te verrekenen.’
met betrekking tot de auto’s:
‘Aangaande punt 5d en punt 5e betreffende de Mazda en de Opel: [de vrouw] rijdt in de Opel, [de man] rijdt in een Mazda, zodat er verder niet verrekend hoeft te worden.
(…)
Met betrekking tot punt 8 merkt [de man] op dat de Mazda en de Opel tegen elkaar wegvallen. De Mazda en de Opel kunnen zonder verdere verrekening respectievelijk aan [de man] en aan [de vrouw] worden toebedeeld.’
en met betrekking tot de woning:
‘[De man] meldt aangaande punt 5a van de dagvaarding dat de woning inmiddels is verkocht en de opbrengst is verdeeld.
(…)
Wat betreft punt 5j is de hypotheek verrekend na verkoop van de woning; de overwaarde is bij helfte tussen partijen verdeeld. Het geld is door de notaris naar beide partijen overgemaakt.
Gedaagde geeft aan dat punt 7, de woning inmiddels is afgehandeld.’
In het proces-verbaal van de comparitie na antwoord ten overstaan van de rechtbank is vermeld dat de man over de inboedel als volgt heeft verklaard:
‘Met betrekking tot de inboedel valt er niets meer te verdelen. De vrouw heeft toen zij september 2016 de woning verliet al heel veel spullen meegenomen.’
Deze verklaring is tijdens de comparitie door de rechtbank aan de man voorgelezen, hij heeft daarbij volhard en hij heeft het proces-verbaal ondertekend.
De rechtbank heeft in het vonnis van 15 augustus 2018 onder het kopje ‘
De bankrekeningen, auto’s, opbrengst van de echtelijke woning en de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis (vorderingen sub IV, V, VI, VII, VIII)’het volgende overwogen (rov. 3.17.):
‘Ter comparitie is gebleken dat partijen over de verdeling van deze goederen overeenstemming hebben bereikt en dat de verdeling van die goederen reeds is uitgevoerd. De vrouw heeft dan ook geen belang meer bij haar vorderingen. De vorderingen zullen worden afgewezen.’
Het hof is, gelet op de – herhaalde – stellingen van de man in zijn conclusie van antwoord en het verhandelde ter comparitie bij de rechtbank, van oordeel dat partijen over de verdeling van deze zaken overeenstemming hebben bereikt. Dat de man daarbij kennelijk last heeft gehad van een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal en zijn te bereidwillige houding, zoals pas voor het eerst bij de mondelinge behandeling van het hof door de man is betoogd, kan niet tot een ander oordeel leiden. De man is immers in de procedure bij de rechtbank bijgestaan door een advocaat. Derhalve mocht worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van de man in diens processtukken. Verder is gesteld noch gebleken dat de man tijdens de procedure bij de rechtbank is teruggekomen op zijn stellingen zoals neergelegd in zijn conclusie van antwoord. Ten slotte hebben de genoemde omstandigheden de man er ook niet van weerhouden overige door de vrouw aan de orde gestelde zaken wél ter discussie te stellen. De rechtbank heeft daarom terecht en op goede gronden in rov. 3.17. geoordeeld dat partijen over de verdeling van de inboedel, auto’s, bankrekeningen en de kosten en opbrengsten van de woning, overeenstemming hebben bereikt. Dit betekent dat ook de grieven 2 tot en met 4 falen.