ECLI:NL:GHSHE:2021:2781

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
200.258.360_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake praktijkoverdracht huisarts en zorgplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een huisarts, [appellant], tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellant had een overeenkomst gesloten met [V.O.F.] voor de begeleiding van de overdracht van zijn huisartsenpraktijk. De appellant stelt dat [V.O.F.] tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die hij heeft geleden. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de overeenkomst tot stand is gekomen op basis van een e-mailwisseling tussen de appellant en [V.O.F.]. Het hof oordeelt dat [V.O.F.] niet tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht en dat er geen schending van de zorgplicht heeft plaatsgevonden. De appellant had onvoldoende onderbouwd dat hij financieel in staat zou zijn om te stoppen met werken per 1 januari 2016, en het hof oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat de huurinkomsten van doorslaggevend belang waren voor zijn beslissing om te stoppen met werken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.258.360/01
arrest van 7 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.F.G. Godart te Heerlen,
tegen

1.[V.O.F.] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[B.V. 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[B.V. 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[B.V. 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [V.O.F.] c.s. en geïntimeerde 1 als [V.O.F.] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Voerendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 april 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 januari 2019, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [V.O.F.] c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/243050 / HA ZA 17-617)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 17 februari 2021 door mr. Godart toegezonden producties, die hij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[V.O.F.] houdt zich bezig met de financiële begeleiding en advisering van (para)medici en vrije beroepsbeoefenaren. De activiteiten van [V.O.F.] zijn assurantieadvies, hypotheken, financieringen, praktijkbegeleiding en financiële planning.
3.1.2.
[appellant] is huisarts en was geruime tijd cliënt bij [V.O.F.] , dan wel haar rechtsvoorgangster [betrokkene 1] .
3.1.3.
[appellant] heeft [V.O.F.] bij e-mail van 4 maart 2015, gericht aan mw. [betrokkene 2]
(hierna: mw. [betrokkene 2] ), verzocht hem te begeleiden bij de beëindiging en overdracht van zijn huisartsenpraktijk vanwege zijn besluit zijn werkzaamheden neer te leggen per 31 december 2015.
Deze e-mail luidt als volgt:
“Zoals jullie wellicht bekend, heb ik mijn besluit genomen om per 31 december mijn werkzaamheden neer te leggen.
Destijds is dit door [betrokkene 3] berekend dat dit een reële optie is qua financien.
Hierbij verzoek ik jullie wat jullie voor mij hierin kunnen betekenen:
1. allereerst is er de berekening van de Goodwill apotheek. Volgens de LHV normen is dit
2 x de winst van de apotheek in 2014, waarbij eerste uitgiften etc bekeken moeten worden,
de continue omzet en de OTC-verkoop. Het vervelende is dat door de overgang naar een nieuw computersysteem in 2014 er waarschijnlijk grote fouten zitten in de totaalomzet.
Volgens onze inschatting zijn wij een bedrag van € 28.000 zoek. Dit wordt nog uitgezocht door [betrokkene 4] , ic [betrokkene 5] . Wellicht een optie om 2013 en 2014 te middelen??
2. De waardering van inventaris
3. Huurcontract praktijkpand
4. Exactere inplanning financiele toekomst ik heb de berekeningen van [betrokkene 3] , volgens mij hebben jullie die ook. Anders kan ik ze wel toezenden.
Daarbij worden de levensverzekeringen eerder uitgekeerd dan nu gepland (Erasmus dec 2017, NN 2021) Mn de NN rendeert op dit moment prima.
Het pensioen kan pas ingaan in 2017 gezien de nieuwe wetgeving. Wat is hierbij wijsheid, ook gezien de fiscale consequenties en evt kosten eerdere uitbetaling.
Jullie hebben zelf destijds ook berekeningen gemaakt.
5. Bemiddeling met nieuwe collega, eventueel nieuwe klant voor jullie?
6. [betrokkene 6] en ik hebben nog steeds geen geldig ondertekend maatschapscontract. Het is eerder zaak om een afscheidscontract te maken. Wat is hierbij wijsheid?
Eventuele andere opties?
Gaarne jullie reactie, en ook of en welke kosten hieraan verbonden zouden zijn, tevens andere afspraken in de toekomst: verzekeringspakket, jaarcijfers etc nadien.”.
Op deze e-mail is op 5 maart 2015 door mw. [betrokkene 2] van [V.O.F.] gereageerd. Zij heeft daarbij de antwoorden achter de vragen van [appellant] weergegeven als volgt:
“Zoals jullie wellicht bekend, heb ik mijn besluit genomen om per 31 december mijn werkzaamheden neer te leggen.
Destijds is dit door [betrokkene 3] berekend dat dit een reële optie is qua financien.
Hierbij verzoek ik jullie wat jullie voor mij hierin kunnen betekenen:
1. allereerst is er de berekening van de Goodwill apotheek. Volgens de LHV normen is dit
2 x de winst van de apotheek in 2014, waarbij eerste uitgiften etc bekeken moeten worden,
de continue omzet en de OTC-verkoop. Het vervelende is dat door de overgang naar een nieuw computersysteem in 2014 er waarschijnlijk grote fouten zitten in de totaalomzet.
Volgens onze inschatting zijn wij een bedrag van € 28.000 zoek. Dit wordt nog uitgezocht door [betrokkene 4] , ic [betrokkene 5] . Wellicht een optie om 2013 en 2014 te middelen??
Dat lijkt mij een goed plan om dan van gemiddelde cijfers uit te gaan, eventueel correctie voor eenmalige posten voor zover van toepassing. Wij kunnen uiteraard een goodwillberekening/voorstel voor u maken.
2. De waardering van inventaris
Kan middels een taxatie via een gespecialiseerd buro of gewoon met gezond verstand. Dit is een beetje afhankelijk van de hoeveelheid en aanschafwaarde van inventaris. Aan een taxatie zijn vaak toch forse kosten verbonden en de vraag is of dit noodzakelijk is. Middels het jaarverslag is de oorspronkelijke investering en boekwaarde zichtbaar. De stille reserve kan dan vaak ook onderling worden afgestemd.
3. Huurcontract praktijkpand
Deze contracten hebben wij ter beschikking. Is er al een huurprijs vastgesteld?
4. Exactere inplanning financiele toekomst ik heb de berekeningen van [betrokkene 3] , volgens mij hebben jullie die ook. Anders kan ik ze wel toezenden.
Daarbij worden de levensverzekeringen eerder uitgekeerd dan nu gepland (Erasmus dec 2017, NN 2021) Mn de NN rendeert op dit moment prima.
Het pensioen kan pas ingaan in 2017 gezien de nieuwe wetgeving. Wat is hierbij wijsheid, ook gezien de fiscale consequenties en evt kosten eerdere uitbetaling.
Jullie hebben zelf destijds ook berekeningen gemaakt.
Ik heb even gekeken, de berekeningen van de heer [betrokkene 3] dan aub mailen. Indien beschikbaar ook een actuele opgave van het SPMS pensioen.
5. Bemiddeling met nieuwe collega, eventueel nieuwe klant voor jullie?Graag uiteraard!
6. [betrokkene 6] en ik hebben nog steeds geen geldig ondertekend maatschapscontract. Het is eerder zaak om een afscheidscontract te maken. Wat is hierbij wijsheid?
Dat is wellicht niet meer nodig en mosterd na de maaltijd. Er dient wel duidelijkheid te komen over nog te ontvangen bedragen tussen u en de heer [betrokkene 6] (post waar we het over hebben gehad en die mijns inziens niet verrekend is omdat deze nog steeds op de balans staat als vordering). [betrokkene 4] heeft aangegeven dat zij het ook niet weten en dat deze post al op de balans stond bij overname van de werkzaamheden.
Wel dient er een overeenkomst van praktijkoverdracht tussen u en de overnemende partij te komen. Deze hebben wij beschikbaar. De opvolger kan dan samen met de heer [betrokkene 6] een nieuwe maatschapsovereenkomst opstellen.
Eventuele andere opties?
Gaarne jullie reactie, en ook of en welke kosten hieraan verbonden zouden zijn, tevens andere afspraken in de toekomst: verzekeringspakket, jaarcijfers etc nadien.Voor begeleiding van de praktijkoverdracht bestaande uit:
Berekening en vaststelling goodwillsom
Onderhandeling/bespreking goodwillsom met overname kandidaat
Opstellen overeenkomst van praktijkoverdrachtTotaal € 1.500,00Opstellen van de huurovereenkomst € 350,00
Financiële planning toekomst € 695,00Alle vermelde bedragen zijn exclusief BTW
Aangiften IB/jaarwerk vanaf 2016 € 175,00 exclusief BTW (voor u en uw partner)
Ten aanzien van de verzekeringen, alle zakelijke posten worden per 01.01.2016 beëindigd.”
3.1.4.
[appellant] vormde tot 2 januari 2016 samen met dhr. [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] , de stukken spreken ook over “ [betrokkene 6] ”) de ‘Huisartsenmaatschap [huisartsenmaatschap] ’. Deze huisartsenmaatschap werd geëxploiteerd vanuit het bedrijfspand gelegen aan het [adres] te [plaats] (hierna: het praktijkpand). [appellant] was ten tijde in geding in privé eigenaar van dit praktijkpand. De huisartsenmaatschap huurde het praktijkpand destijds van [appellant] . De huurprijs bedroeg in 2015 € 33.708,- per jaar.
3.1.5.
[appellant] is per 2 januari 2016 uitgetreden uit de huisartsenmaatschap en dhr. [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ) is per die datum toegetreden. Zij hebben dit in een overeenkomst van praktijkoverdracht van 22 april 2015 geregeld.
3.1.6.
[appellant] en Huisartsenmaatschap [huisartsenmaatschap] – in haar nieuwe samenstelling – hebben op 15 juli 2016 een huurovereenkomst (plus koopoptie) ter zake van het praktijkpand gesloten tegen een huurprijs van € 16.500,- per jaar.
3.1.7.
Op 15 november 2015 bericht [appellant] per mail mw. [betrokkene 2] : “Door de gang van zaken, huurcontract, ná het ondertekenen van een overnamecontract, maakt mijn positie erg zwak”. [appellant] heeft [V.O.F.] omstreeks april 2016 bericht dat hij vindt dat zijn belangen bij de praktijkovername onvoldoende zijn behartigd en heeft [V.O.F.] bij brief van 5 september 2016 aansprakelijk gesteld voor de volgens hem als gevolg hiervan door hem geleden schade.
3.1.8.
Het praktijkpand is inmiddels verkocht.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] - samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair voor recht verklaart dat [V.O.F.] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [appellant] , ten gevolge waarvan [appellant] schade heeft geleden, nader op te maken bij staat, waarvoor [V.O.F.] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn;
II. subsidiair voor recht verklaart dat [V.O.F.] toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [appellant] , ten gevolge waarvan [appellant] schade heeft geleden, nader op te maken bij staat, waarvoor [V.O.F.] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn;
III. [V.O.F.] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming door [V.O.F.] ter zake van de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht. [V.O.F.] heeft ten onrechte de opdracht niet als ‘een geheel’ uitgevoerd, maar in afzonderlijke stukken verdeeld. [V.O.F.] heeft de huurkwestie ten onrechte niet ter sprake gebracht voordat de overeenkomst van praktijkoverdracht werd getekend en [appellant] een onvoorwaardelijke overeenkomst van praktijkoverdracht laten tekenen en zodoende de onderhandelingspositie van [appellant] ondermijnd. [appellant] stelt dat hij pas zou stoppen met werken als zijn planning/pre-pensioenvoorziening kan worden veiliggesteld doordat de huurinkomsten zijn veiliggesteld.
[appellant] legt aan zijn vordering subsidiair ten grondslag dat [V.O.F.] (specialist op dit gebied) niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar, door hem niet voorafgaand te wijzen op de voorzienbare risico’s van het ondertekenen van een (onvoorwaardelijke) overeenkomst van praktijkoverdracht. [V.O.F.] heeft [appellant] ten onrechte niet gewezen op de gevolgen hiervan voor zijn onderhandelingspositie ter zake van de benodigde huurovereenkomst en aldus de op haar jegens [appellant] rustende zorgplicht geschonden. [V.O.F.] was bekend met het feit dat de huurinkomsten van het praktijkpand de voornaamste inkomstenbron van [appellant] vormde.
[appellant] kan zich bovendien niet aan de indruk onttrekken dat [V.O.F.] zijn belangen niet optimaal heeft behartigd, omdat zij mogelijk twee petten op had, nu zowel [appellant] als [betrokkene 7] , klant bij haar waren.
[V.O.F.] is volgens [appellant] aansprakelijk voor de schade die hij door haar toedoen heeft geleden en nog steeds lijdt. De schade bestaat aldus [appellant] uit het tekort aan pensioenvoorziening door de handelwijze van [V.O.F.] . Dit tekort betreft volgens [appellant] ten minste een tien jarig huurcontract, dat voldoet aan de huurinkomsten waarmee in de financiële planning rekening is gehouden. De schade bestaat daarnaast uit de kosten van de ingeschakelde juridische bijstand/accountant.
3.2.3.
[V.O.F.] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 23 januari 2019 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Tevens heeft [appellant] zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij heeft geconcludeerd tot
1. vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties (inclusief nakosten), zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
althans
2. vernietiging van het beroepen vonnis en het hof, opnieuw rechtdoende, kort samengevat,
I. primair voor recht verklaart dat [V.O.F.] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [appellant] , althans te verklaren voor recht dat [V.O.F.] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden, nader op te maken bij staat, waarvoor (het hof leest:) [V.O.F.] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn;
II. subsidiair voor recht verklaart dat [V.O.F.] c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [appellant] , ten gevolge waarvan [appellant] schade heeft geleden, nader op te maken bij staat, waarvoor (het hof leest:) [V.O.F.] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn;
III. meer subsidiair voor recht verklaart zoals het hof in redelijkheid en billijkheid vermeent;
IV. zowel primair, subsidiair als meer subsidiair (het hof leest:) [V.O.F.] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Met grief 1 klaagt [appellant] over de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Het hof heeft de feiten hiervoor onder 3.1 zelf vastgesteld. In zoverre mist de grief dan ook relevantie. Voor zover in de grief stellingen naar voren worden gebracht, zal het hof die stellingen betrekken bij het bespreken van de overige grieven. Grief 1 faalt.
3.5.
Grief 2 kan evenmin doel treffen. Het hof heeft hiervoor onder 3.2.2 de omvang van het geschil weergegeven, met inachtneming van hetgeen [appellant] heeft gesteld.
3.6.
Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [V.O.F.] niet tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Wat zijn partijen overeengekomen?
3.7.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de e-mail van 4 maart 2015 van [appellant] het uitgangspunt vormt bij de aan [V.O.F.] door [appellant] verstrekte opdracht tot begeleiding bij de overdracht van zijn aandeel in de huisartsenmaatschap.
Het hof stelt daarbij voorop dat de beoordeling van wat partijen zijn overeengekomen in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) (Haviltex).
3.8.
Het hof is van oordeel dat met de reactie van mw. [betrokkene 2] namens [V.O.F.] op 5 maart 2015 de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [appellant] heeft bestreden dat hij de e-mail van 5 maart 2015 heeft ontvangen, maar dit verweer passeert het hof als onvoldoende gemotiveerd. [V.O.F.] heeft immers een bericht van [BV] -BV overgelegd waarin wordt bevestigd dat het e-mailbericht van 5 maart 2015 van [V.O.F.] op de e-mailservers van hotmail.com is afgeleverd (prod. 3 bij conclusie van antwoord). Daarom gaat het hof ervan uit dat [appellant] dit bericht in zijn mailbox moet hebben ontvangen. Dat [appellant] wellicht geen kennis heeft genomen van de inhoud van het bericht komt voor zijn rekening en risico.
De algemene voorwaarden
3.9.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de algemene voorwaarden van [V.O.F.] niet van toepassing zijn op de in dit kader tussen partijen gesloten overeenkomst. De algemene voorwaarden zijn immers niet ter hand gesteld bij het sluiten van deze overeenkomst. Tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank leidt dit echter niet, gelet op het navolgende.
Tekortschieten door [V.O.F.] ?
3.10.
[appellant] voert aan dat [V.O.F.] vanaf januari 2013 voor [appellant] administratieve en fiscale diensten verricht en dat hij meerdere malen heeft aangegeven dat hij graag eerder stopt met werken als dit financieel mogelijk is. [V.O.F.] heeft daarom in financiële planningen berekend wat zijn mogelijkheden waren en heeft berekend dat als [appellant] eerder stopt met werken, de huurinkomsten zijn belangrijkste inkomstenbron zouden worden. [appellant] betoogt dat hij in zijn e-mail van 4 maart 2015 [V.O.F.] advies vroeg om zijn bestaande situatie te inventariseren en te analyseren. Pas na volledige inventarisatie had [V.O.F.] haar opdracht kunnen uitvoeren, waarbij van belang is dat [V.O.F.] eerst de lopende onduidelijkheden met [betrokkene 6] had moeten oplossen, een schriftelijke huurovereenkomst voor 10 jaar zou zijn getekend (voor het inkomen van [appellant] ) en daarna pas de mogelijkheid van uittreden uit en overdracht van de praktijk beoordeeld kon worden.
3.11.
Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende. [appellant] was voor zijn verzekeringen klant bij [betrokkene 1] Assurantiën. Deze assurantieportefeuille is in 2006 door [V.O.F.] overgenomen. [V.O.F.] heeft in 2007, in 2011 en in oktober 2015 financiële planningen opgesteld voor [appellant] . In 2013 heeft [appellant] [vennootschap] , een vennootschap van onder meer mw. [betrokkene 2] , opdracht gegeven om voortaan de jaarcijfers van [appellant] op te stellen.
3.12.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [V.O.F.] , zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Anders dan door [appellant] naar voren is gebracht, kan uit de stukken niet worden afgeleid dat sprake was van een doorlopende opdracht van [appellant] aan [V.O.F.] met als strekking dat [V.O.F.] de financiële belangen van [appellant] behartigde, waarbinnen de specifieke opdracht van 4 maart 2015 werd gegeven. Uit de tekst van de e-mail van 4 maart 2015 kan niet worden afgeleid dat [appellant] om advies vroeg over zijn mogelijkheden om te stoppen per 31 december 2015. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] in dit mailbericht zijn genomen besluit met [V.O.F.] deelt, terwijl niet blijkt dat [appellant] die beslissing nog afhankelijk stelt van andere voorwaarden of adviezen. De stelling dat [V.O.F.] in een eerder stadium (in tijd gelegen voor de e-mail van 4 maart 2015) [appellant] heeft geadviseerd omtrent het al dan niet stoppen met werken, is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Bovendien ontstaat ook daardoor niet zonder meer een doorlopende opdracht of adviesrelatie als bedoeld door [appellant] . [appellant] heeft in dit verband verwezen naar mails van 8 maart 2013 en 13 oktober 2014, welk laatste mailbericht overigens niet door [appellant] is overgelegd. Uit de mail van 8 maart 2013 (productie 20) waarin [appellant] [V.O.F.] enkel meldt: “Mijn bedoeling is om nog zo’n 5 jaar te werken”, kan niet worden afgeleid dat [V.O.F.] om advies wordt gevraagd over het stoppen met werken of dat [V.O.F.] advies daaromtrent heeft gegeven.
Voor zover door [appellant] is aangevoerd dat door [V.O.F.] advies is gegeven over zijn voornemen om te stoppen tijdens een bespreking op 14 november 2014 van zijn jaarcijfers 2013 is dit door [V.O.F.] gemotiveerd betwist. Door [appellant] is onvoldoende onderbouwd dat in een eerder stadium enig advies door [V.O.F.] met betrekking tot de beslissing om met pensioen te gaan is gegeven, terwijl evenmin is gebleken dat [appellant] ooit aan [V.O.F.] kenbaar heeft gemaakt dat hij pas zou stoppen met werken als zijn planning/prepensioen-voorziening kan worden veiliggesteld doordat de huurinkomsten waren veiliggesteld. Dit laatste kan evenmin uit de e-mail van 4 maart 2015 worden afgeleid.
3.13.
Ten aanzien van het opstellen van de financiële planningen is door [V.O.F.] onweersproken gesteld dat een financiële planning zoals door [V.O.F.] is opgesteld een schematisch overzicht van de inkomsten en uitgaven van de klant betreft. Dergelijke planningen worden opgesteld op basis van de input van de klant, waarbij [V.O.F.] uitgaat van de juistheid van de gegevens zoals deze worden opgegeven door de klant. Onderzoek naar of verdere analyse van die gegevens vindt niet plaats, aldus [V.O.F.] . Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] , in het licht van deze gemotiveerde betwisting door [V.O.F.] , onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van het maken van berekeningen door [V.O.F.] waaruit zou volgen dat [appellant] financieel in staat zou zijn om te stoppen met werken per 1 januari 2016 als hij zijn inkomsten uit verhuur behoudt. Dat de huurinkomsten voor [appellant] volgens hemzelf van doorslaggevend belang waren bij zijn beslissing om te stoppen met werken, was bij [V.O.F.] niet bekend en [V.O.F.] hoefde daarop ook niet bedacht te zijn. Het hof wijst ook in dit verband op de aanhef van de e-mail van [appellant] van 4 maart 2015 waarin staat: “Zoals jullie wellicht bekend, heb ik mijn besluit genomen om per 31 december mijn werkzaam-heden neer te leggen.” Dat wijst er niet op dat er in dit verband door [appellant] iets van [V.O.F.] verwacht werd.
3.14.
Het voorgaande leidt er toe dat de overeenkomst tot stand is gekomen met het verzoek van [appellant] in de e-mail van 4 maart 2015 en de daarop volgende reactie van 5 maart 2015 van [V.O.F.] . Naar het oordeel van het hof heeft [V.O.F.] met de reactie van 5 maart 2015 de opdracht aanvaard van [appellant] voor begeleiding van de praktijkoverdracht. Van een toerekenbaar tekort schieten door [V.O.F.] bij het uitvoeren van die opdracht is het hof niet gebleken. Dat [appellant] in zijn e-mail op 4 maart 2015 ook bericht dat er een (schriftelijk) huurcontract moest komen, leidt er niet toe dat [V.O.F.] op dat moment duidelijk had moeten zijn, zoals [appellant] stelt, dat een schriftelijke huurovereenkomst voor de duur van 10 jaar tegen een bedrag van € 33.708,- per jaar voorafgaand aan de praktijkoverdracht tot stand diende te komen. Uit de informatie van [appellant] die hij heeft verstrekt aan [V.O.F.] valt dit niet af te leiden. [V.O.F.] behoefde evenmin op grond van de tot dan toe beschikbare informatie te begrijpen dat [appellant] wenste dat er een schriftelijke huurovereenkomst voor de duur van 10 jaar diende te komen, alvorens tot praktijkoverdracht kon worden overgegaan. Datzelfde geldt voor het oplossen van de lopende onduidelijkheden met [betrokkene 6] . [appellant] is op het opstellen van een huurovereenkomst en de financiële planning toekomst richting [V.O.F.] pas later teruggekomen, na het ondertekenen van de overeenkomst van praktijkoverdracht op 22 april 2015, zo is onbestreden door [V.O.F.] gesteld. Grief 3 faalt.
Zorgplicht
3.15.
Grief 4 is gericht tegen de conclusie van de rechtbank dat [V.O.F.] haar zorgplicht niet heeft geschonden. Ook deze grief faalt. Zoals hiervoor onder 3.12 is overwogen, wordt de inhoud van de overeenkomst tussen partijen bepaald door hetgeen hier is overeengekomen, te weten een overeenkomst tot opdracht voor begeleiding van praktijkoverdracht. [V.O.F.] heeft als opdrachtnemer een zorgplicht met betrekking tot de inhoud van
dezeovereenkomst.
3.16.
[appellant] heeft onvoldoende onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [V.O.F.] , dat [V.O.F.] had berekend dat stoppen met werken voor [appellant] per 31 december 2015 financieel gezien een reële optie was. Voor zover door [V.O.F.] nog een financiële planning is gemaakt in oktober 2015 waarin de oorspronkelijke huurprijs staat vermeld, leidt dit er niet toe dat [V.O.F.] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van praktijkoverdracht in april 2015 had moeten waarschuwen dat de huurprijs en de duur van de huurinkomsten onzeker waren. Weliswaar was [V.O.F.] inmiddels nadat de overeenkomst van praktijkoverdracht op 22 april 2015 was getekend op de hoogte geraakt van het feit dat er geen schriftelijke huurovereenkomst lag, maar niet is gebleken dat [V.O.F.] bij het uitvoeren van de opdracht tot praktijkoverdracht wist van de (mondelinge) huurovereenkomst tussen [appellant] en de maatschap én dat [V.O.F.] had moeten begrijpen dat in de visie van [appellant] die huurinkomsten van doorslaggevend belang waren voor het inkomen van [appellant] om te kunnen stoppen met werken per 1 januari 2016.
3.17.
[appellant] heeft voorts nog aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat [V.O.F.] zich bij de opdracht tot praktijkoverdracht heeft laten leiden door de belangen van [betrokkene 7] om snel een nieuwe praktijk te krijgen. Deze belangenverstrengeling is alleen al een schending van de zorgplicht volgens [appellant] . [V.O.F.] heeft betwist dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling en stelt dat [betrokkene 7] een marktconforme prijs heeft betaald voor het praktijkaandeel.
Het hof stelt vast dat uit de stukken blijkt dat [appellant] zelf [betrokkene 7] actief heeft benaderd voor de praktijkoverdracht, zo is ook gebleken tijdens de mondelinge behandeling. Op 25 maart 2015 weet [appellant] , als gevolg van een bericht van mw. [betrokkene 2] , dat [betrokkene 7] als gegadigde voor de praktijk bij [V.O.F.] zit. Onduidelijk is of [appellant] toen wist dat [betrokkene 7] zelf reeds klant was bij [V.O.F.] . Wat hier verder ook van zij, nu het causaal verband tussen de beweerdelijke schending en de geclaimde schade ontbreekt, zoals hierna zal blijken, laat het hof dit verder daar.
Causaal verband
3.18.
Vaststaat dat [appellant] en Huisartsenmaatschap [huisartsenmaatschap] – in haar nieuwe samenstelling – op 15 juli 2016 een huurovereenkomst (plus koopoptie) ter zake van het praktijkpand hebben gesloten tegen een huurprijs van € 16.500,- per jaar (3.1.6). Ten tijde van het geven van de opdracht tot praktijkoverdracht in maart 2015 door [appellant] was de feitelijke huursituatie als volgt. Tussen [appellant] en de maatschap bestond (enkel) een mondeling huurcontract waarbij, zo is tussen partijen niet in discussie, het huurregime van artikel 7:230a BW van toepassing was. De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd tegen een bedrag van
€ 33.708,- per jaar. Terzijde merkt het hof nog op dat er in de bestaande situatie niet alleen sprake was van huurinkomsten voor [appellant] , maar dat de verschuldigde huur anderzijds een last was die voor de helft voor zijn rekening kwam als maat. In zoverre is er in de bestaande situatie nimmer sprake geweest van puur huurinkomsten voor [appellant] . Ten aanzien van het mondelinge huurcontract gold een opzegtermijn van een maand (artikel 7:228 BW). [appellant] stelt dat hij voorafgaand aan de praktijkoverdracht eerst een schriftelijk huurcontract zou hebben afgesloten voor de duur van 10 jaar tussen [appellant] en de maatschap bestaande uit [appellant] zelf en [betrokkene 6] , om zijn inkomsten uit verhuur veilig te stellen. Aldus beoogde [appellant] in feite een geheel andere huurovereenkomst. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de stelling dat hij in de gegeven omstandigheden een dergelijke huurovereenkomst zou hebben gesloten met [betrokkene 6] onvoldoende gemotiveerd. [V.O.F.] heeft in dit verband onbestreden gesteld dat de huurprijs van € 33.708,- per jaar geen reële huurprijs was voor het pand, terwijl voorts niet goed valt in te zien dat [betrokkene 6] bereid zou zijn geweest om zich onvoorwaardelijk te binden voor een periode van 10 jaar ten opzichte van een maandelijkse opzegtermijn. Gelet op de latere moeilijkheden die zijn ontstaan bij het afsluiten van de huurovereenkomst en de onvrede van [betrokkene 6] die heerste over de huurprijs, acht het hof de stelling van [appellant] dat een dergelijke huurovereenkomst tot stand zou zijn gekomen niet reëel.
Afgezien hiervan heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd hoe en waarom het eerst afsluiten van het huurcontract voorafgaand aan de praktijkoverdracht, tot een beter resultaat ten opzichte van de na de praktijkoverdracht gesloten huurovereenkomst tussen [appellant] en de nieuwe maatschap zou hebben geleid. Een gegadigde voor de praktijk, in casu [betrokkene 7] , zou, geconfronteerd met een schriftelijke huurovereenkomst voor de duur van 10 jaar tussen [appellant] en de oude maatschap, daaraan niet gebonden zijn. Voor zover [appellant] zou hebben willen stellen dat overname van het huurcontract door de gegadigde voor de praktijk een voorwaarde zou zijn geweest voor de praktijkoverdracht, is het maar zeer de vraag of een gegadigde voor de praktijk zich zou willen hebben binden voor een bedrag van € 33.000,- per jaar (voorstel [appellant] , prod. 10 bij CvA) voor een periode van 10 jaar en [appellant] in dat geval zijn aandeel in de praktijk wel had kunnen overdragen. [appellant] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd.
3.19.
Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] tot bewijs toe te laten van zijn stellingen, nu hij zijn stellingen, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [V.O.F.] , onvoldoende heeft onderbouwd.
3.20.
De slotsom is dat alle grieven falen en het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [V.O.F.] worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
griffierecht € 751,-
salaris advocaat (2 punten x tarief II) € 2.228,-.
De door [V.O.F.] gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zullen op de na te melden wijze worden toegewezen. De termijn voor het verschuldigd worden van wettelijke rente stelt het hof als gebruikelijk op 14 dagen, zijnde een redelijke termijn voor nakoming.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 23 januari 2019;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden begroot op € 751,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 september 2021.
griffier rolraadsheer