De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is voldoende gewezen op zijn verplichtingen, zowel door de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder en de rechter-commissaris. Op 21 oktober 2019 is een waarschuwingsbrief door de rechter-commissaris verstuurd en op 24 juni 2020 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor is afgesproken dat [appellant] twee maanden de tijd kreeg om aan te tonen dat hij aan de arbeids-en sollicitatieplicht voldeed. Pas in september 2020 levert [appellant] via zijn beschermingsbewindvoerder een afspraken overzicht van Zuyderland aan en op 10 september 2020 geeft hij aan doorverwezen te zijn naar een psycholoog, waar hij op 4 november 2020 pas terecht kan. Bewijsstukken hiervan zijn niet door de bewindvoerder ontvangen. Aangezien de aangeleverde stukken geen arbeidsongeschiktheid aantonen en [appellant] geen sollicitatiebewijzen heeft verstrekt wordt een tussentijdse eindzitting gepland. Tot op heden heeft de bewindvoerder ook geen bewijzen van [appellant] ontvangen waaruit zijn arbeidsongeschiktheid blijkt. Ook bij het beroepschrift zitten geen stukken waarmee eventuele arbeidsongeschiktheid wordt onderbouwd.
[appellant] heeft tijdens het huisbezoek aangegeven geen medische beperkingen te hebben, buiten slijtage aan zijn knie. Aan [appellant] werd de volledige arbeidsplicht opgelegd waarbij er rekening werd gehouden met het feit dat er opvang voor zijn vrouw geregeld moest worden, zodat [appellant] buitenshuis zou kunnen gaan werken. De opvang zou [appellant] samen met de thuisbegeleiding oppakken.
In de eerste zes maanden van de schuldsaneringsregeling werden geen sollicitatiebewijzen ontvangen. Alleen de beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven dat [appellant] in november 2018 een sollicitatiegesprek had gehad (geen bewijsstukken verstrekt). Tevens wordt door de beschermingsbewindvoerder een beschikking van de gemeente verstrekt waarin wordt vermeld dat [appellant] wordt aangemeld voor een traject. Er is geen sprake van een vrijstelling arbeidsplicht door de gemeente. Evenmin werd van [appellant] informatie ontvangen over de opvangmogelijkheden voor zijn vrouw. Via SGL is vernomen dat zijn vrouw vanaf begin januari 2019 twee dagdelen per week dagbesteding kreeg.
Bij het 3e verslag wordt opnieuw geconstateerd dat [appellant] zijn informatie- en arbeidsplicht niet nakomt en de rechter-commissaris stuurt hem dan de waarschuwingsbrief van 21 oktober 2019. Aan hem wordt een termijn van drie maanden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. [appellant] reageert niet op de waarschuwingsbrief, reden waarom de bewindvoerder op 14 januari 2020 een verhoor voorstelt. [appellant] komt de tijdens dat verhoor gemaakte afspraken niet na.
Daarom verzoekt de bewindvoerder op 4 september 2020 om in te stemmen met een voordracht tussentijdse beëindiging. De zitting vindt plaats op 22 oktober 2020.
Tot op heden heeft [appellant] geen arbeidsongeschiktheid aangetoond. In het beroepschrift wordt vermeld dat de bewindvoerder aan [appellant] zou hebben toegezegd dat hij gedurende één jaar vrijgesteld zou zijn van de arbeidsplicht vanwege het overlijden van zijn vrouw. Dit is niet correct. In het 3e verslag staat dat de bewindvoerder de rechter-commissaris heeft voorgesteld aan [appellant] drie maanden vrijstelling te verlenen, dus tot eind juli 2019.
Verder wordt in het beroepschrift gesteld dat het op de weg van de bewindvoerder had gelegen [appellant] te wijzen op de mogelijkheid om ontheffing van de sollicitatieverplichting te verzoeken aan de rechter-commissaris. [appellant] heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt arbeidsongeschikt te zijn. Dit is tevens het oordeel van de rechtbank. Daarom is een verzoek vrijstelling tot op heden niet aan de orde geweest. In de Recofa-richtlijnen staat daarnaast vermeld dat, indien een schuldenaar zich erop beroept arbeidsongeschikt te zijn en hiervan geen verklaring kan overleggen, hij zich laat keuren door een door de bewindvoerder of rechter-commissaris aan te wijzen deskundige. Hieruit volgt dat niet de rechter-commissaris en/of bewindvoerder op eigen initiatief een medisch onderzoek hadden moeten laten verrichten naar de belastbaarheid van [appellant] , maar dit op de weg van [appellant] zelf ligt.
[appellant] staat vanaf aanvang van zijn schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind, mede daarom is de boedelafdracht correct voldaan en zijn er geen nieuwe schulden ontstaan.
[appellant] is vanaf de aanvang van de regeling tekort geschoten in de verplichtingen en deze tekortkomingen kunnen hem aangerekend worden. [appellant] is ruim voldoende gewezen op zijn verplichtingen. Ook de rechtbank is van mening dat er wel degelijk rekening is gehouden met verzachtende omstandigheden. [appellant] heeft niet dan wel nauwelijks gesolliciteerd en zijn vermeende arbeidsongeschiktheid niet aangetoond. Voorts heeft hij de bewindvoerder en hiermee ook de rechter-commissaris aanhoudend onvoldoende geïnformeerd.