ECLI:NL:GHSHE:2021:2726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
20-002474-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten. De verdachte, geboren in 1991, was eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een geldboete van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen hechtenis. De zaak betreft een hennepkwekerij die op 29 oktober 2015 werd aangetroffen in een pand aan [adres 2]. De verdachte had het pand gehuurd van [werkgever] en zou het ook aan een onbekende onderhuurder hebben verhuurd. Tijdens het onderzoek werd een in werking zijnde hennepkwekerij met 2445 hennepplanten aangetroffen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de kwekerij en dat iemand anders zich als hem had voorgedaan. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de kwekerij en dat hij de huurovereenkomst met [werkgever] had ondertekend. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten. De straf werd vastgesteld op een taakstraf van 100 uren en een geldboete van € 10.000,00, met inachtneming van de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002474-19
Uitspraak : 24 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-162198-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (het onder 1 primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het onder 1 primair tenlastegelegde, zonder het medeplegen, bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging voorwaardelijke verzocht een getuige te horen en een handschriftdeskundige te benoemen. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd, waarbij met name is gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige strafkamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 oktober 2015 te [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een (grote) hoeveelheid (van ongeveer 2445) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] );
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 30 oktober 2015 te [adres 2] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2445 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 30 oktober 2015 te [adres 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2015 tot 30 oktober 2015 te [adres 2] opzettelijk een grote hoeveelheid van 2445 hennepplanten (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2015, dossierpagina's 52-57, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(Dossierpagina 52)
Op 29 oktober 2015 waren wij ter plaatse aan de [adres 2] te [adres 2] . Wij zijn aangegaan bij de aldaar gevestigde bedrijven, gevestigd in de twee bedrijfsverzamelgebouwen aan weerszijden. Aan de linkerzijde, gezien vanaf de [adres 2] , waren 4 bedrijven gevestigd. Bij deze bedrijven troffen we geen bijzonderheden. Aan de rechterzijde waren eveneens 4 bedrijven gevestigd. Bij het eerste, derde en vierde bedrijf troffen we geen bijzonderheden. Bij het tweede bedrijf, naar later bleek gevestigd op [adres 2] , was rondom alles afgesloten. Aan de voorzijde van [adres 2] zagen wij dat de ramen in de roldeur verduisterd waren. Ook was het raam boven de loopdeur verduisterd. We zagen dat dit bij de overige bedrijven niet het geval was.
Bij het eerste bedrijf spraken we met een medewerker, die mededeelde dat hij werkzaam was voor het bedrijf Profulux gevestigd aan de [adres 3] . Wij hoorden dat zijn werkgever [werkgever] eigenaar zou zijn van het gehele bedrijfsverzamelgebouw. Wij hoorden hem zeggen dat er niet of nauwelijks bedrijvigheid was rondom het bedrijf naast hem, waarmee hij doelde op [adres 2] . Wij hoorden dat er in de ochtenduren en soms in de avonduren en nachtelijke uren bedrijvigheid zou zijn.
Wij zagen in de loods, behorende bij [adres 3] een schuifdeur tussen [adres 3] zitten. Wij hoorden duidelijk een afzuiginstallatie aan de andere zijde van de schuifdeur.
(Dossierpagina 53)
Door een andere medewerker van het bedrijf op [adres 3] werd ons een huurcontract overhandigd. Dit huurcontract was ondertekend op 1 oktober 2013. Het huurcontract was ondertekend door [werkgever] en verdachte [verdachte] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben vervolgens middels een lange ladder op het dak van het bedrijfsverzamelgebouw geklommen. Op het dak trof ik in totaal zes afzuigkappen aan. Ik voelde uit twee van de zes kappen warme lucht komen. Bij de bedrijven op [diverse huisnummers] werden geen afzuiginstallaties aangetroffen.
Bij binnenkomst bij [adres 3] trof ik, verbalisant [verbalisant 2] , direct aan mijn linkerzijde twee grote gaten aan in de muur. Toen ik door deze gaten keek zag ik diverse zilverkleurige buizen liggen. Verbalisant [verbalisant 1] keek eveneens door de gaten. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , herkende deze buizen als de buizen voor luchtafvoer behorende bij een afzuiginstallatie, welke vaak gebruikt worden bij het telen van hennep.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben vervolgens bij [adres 3] verder gaan zoeken naar eventuele gaten in de muur tussen perceel [adres 3] . Bij binnenkomst, links achter in het pand, zag ik eveneens twee gaten in de muur. Toen ik door deze gaten keek zag ik een grote hoeveelheid zwarte bloempotten staan. Tevens zag ik potgrond liggen en ventilatoren staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , kon de goederen welke door ons werden waargenomen, aanmerken als goederen die gebruikt kunnen worden voor het telen van hennep.
Op 29 oktober 2015 werd het slot van de loopdeur, links naast de roldeur, verwijderd, waarop wij het pand betraden.
(Dossierpagina 54)
In het pand, bij binnenkomst door de loopdeur, zagen wij aan onze linkerkant een witte plaat. De plaat bleek later te dienen als deur. Nadat wij deze deur openden zagen wij een aantal transformatoren aan de wand hangen. Wij zagen dat links naast de transformatoren een deur zat. Toen wij de deur openden zagen wij een inwerking zijnde hennepkwekerij.
(Dossierpagina 55)
Een overzicht van de aangetroffen goederen per kweekruimte:
Kweekruimte 1: in totaal 410 hennepplanten, ongeveer vier weken oud;
Kweekruimte 2: in totaal 406 hennepplanten, ongeveer vijf weken oud;
(Dossierpagina 56)
Kweekruimte 3: in totaal 404 hennepplanten, ongeveer vijf weken oud;
Kweekruimte 4: in totaal 411 hennepplanten, ongeveer drie weken oud;
Kweekruimte 6: in totaal 497 hennepplanten, ongeveer een week oud;
(Dossierpagina 57)
Kweekruimte 7: in totaal 317 hennepplanten, ongeveer negen weken oud.
Goederen aangetroffen in overige ruimtes:
- 12 grote gebruikte koolstoffilters;
- 2 kleine gebruikte koolstoffilters;
- totaal 70 liter lege kannen groeimiddel, voor ongeveer 870 planten;
- 6 kuub aan gebruikte grond, voor ongeveer 545 potten.
2.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 3 november 2015, dossierpagina 80, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb onderzoek ingesteld op het adres [adres 2] te [adres 2] . In dit pand werd een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 2445 hennepplanten. Ik zag en rook dat het plantenmateriaal in de hennepkwekerij mij bekend voor kwam als hennep cq hennepdelen, een stof als bedoeld op lijst II van de Opiumwet. Ik herkende het plantenmateriaal als zijnde hennep aan zijn geur en uiterlijke kenmerken.
3.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 24 februari 2016, dossierpagina's 11-13, voor zover inhoudende als verklaring van [werkgever] :
(Dossierpagina 11)
A: Ik ben eigenaar van de panden [diverse huisnummers] .
(Dossierpagina 12)
V: Wat kunt u vertellen over de aangetroffen hennepkwekerij in [adres 2] ?
A: Ik ken de huurder. De huurder betrof een Turkse man. Het huurcontract is al in jullie bezit. Ik heb het pand verhuurd aan [verdachte] .
V: Wanneer bent u voor het laatst in het pand geweest?
A: Ik denk dat het een half jaar geleden is geweest. Ik denk dat ik een maand of anderhalve maand voor de ontdekking van de kwekerij vroeg in de ochtend voor deze deur stond. Ik trof toen [verdachte] buiten aan.
V: Wat kunt u verklaren omtrent het aanleggen van de internetkabel?
A: In september is in een van mijn panden een nieuwe huurder gekomen. Ik ben rond deze tijd ook de internetkabel gaan aanleggen in mijn panden. Ik heb de kabel van mij, [adres 3] , via de kabelgoot naar [adres 2] gelegd. Ik ben toen niet bij [adres 2] binnen geweest. [verdachte] heeft de kabel toen aangetrokken en ik heb de kabel doorgegeven. [verdachte] heeft de kabel vervolgens weer doorgestoken naar de achterburen.
V: Hoe werd de huur betaald?
A: Dit werd contact betaald.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2015, dossierpagina's 58-59, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(Dossierpagina 58)
Op 29 oktober 2015 omstreeks 14.30 uur werd door mij, [verbalisant 2] , en collega [verbalisant 1] een onderzoek ingesteld naar aanleiding van verkregen informatie dat er aan de [adres 2] in [adres 2] een henneplucht zou zijn geroken. Omstreeks 16:55 uur werd door ons daadwerkelijk een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen. Door de zaakwaarnemer (Linthorst van Profulux) werd gebeld met de eigenaar van de loods, [werkgever] . [werkgever] verklaarde dat hij twee weken terug nog in het betreffende gedeelte van het pand was geweest waar de hennepplantage zat. Hij was alleen in de kleine ruimte aan de zuidzijde geweest en niet in de ruimte aan de noordzijde waar later de hennepplantage werd aangetroffen. Hij was daar geweest omdat een internetkabel getrokken moest worden van [adres 3] naar [diverse huisnummers] , dus door tussengelegen [adres 2] .
Op 29 oktober 2015 omstreeks 19.30 uur werd door mij de betreffende internetkabel gevonden en gevolgd. Ik zag dat de kabel achter langs kweekruimte vijf, zes en zeven liep. Deze ruimten waren alleen bereikbaar via de loods waar de plantageruimten gebouwd waren. Ik zag dat de internetkabel nog nieuw was en er geen stof op zat. Ik zag dat de kabels daaromheen oud en verkleurd waren en dat er wel stof op lag.
5.
Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Sr, d.d. 4 juli 2016, dossierpagina’s 81-88, voor zover inhoudende de bevindingen van hoofdagent [verbalisant 3] :
(Dossierpagina 85)
Ruimte 5:
o hennepresten naar aanleiding van eerdere oogst met in de pot een flinke stam,
Algemeen:
o 11 sterk vervuilde koolstoffilters, welke niet meer in gebruik waren; gemiddeld gaat een koolstoffilter 5 oogsten mee,
o 7 vuilniszakken met potgrond en hennepresten aangetroffen à 60 liter per stuk,
o Lege, gebruikte fles purschuim aangetroffen met houdbaarheidsdatum van 29 januari 2014.
6.
De kopie van het Spaanse paspoort van [onderhuurder] met nummer [paspoort] en de bevindingen van het Spaanse liaison bureau bij Europol, dossierpagina’s 46 en 47, voor zover inhoudende:
Please be informed that, after checking our Police Databases (police records, aliens, intelligence…) we have not obtained any result.
There is neither information on Spanish passport in databases, nor any passport issued to this individual.
7.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 29 februari 2016, dossierpagina's 27-31, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(Dossierpagina 29)
V: Welke panden heb jij het afgelopen jaar gehuurd?
A: Ik heb het pand aan de [adres 2] [diverse huisnummers] gehuurd.
V: Van wie huurde jij het pand?
A: Ik huurde dit van [werkgever] beheer.
V: Hoe lang huur je het pand?
A: Ik huur dit vanaf 2013.
(Dossierpagina 30)
Opmerking verbalisant: Verbalisant heeft verhuurder [werkgever] gebeld. [werkgever] werd gevraagd wie de huur van het pand betaalde. Ik, verbalisant, hoorde dat [werkgever] tegen mij zei dat de huur altijd door [verdachte] werd betaald, op een keer na.
8.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juli 2019:
Ik heb het pand gehuurd. Ik heb enkele keren betaald aan [werkgever] .
9.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 augustus 2021:
U, advocaat-generaal, vraagt mij of de kopie van het identiteitsbewijs op dossierpagina 21, die zich bevindt achter de huurovereenkomst van 1 oktober 2013 met [werkgever] , betreffende het pand, een kopie van mijn identiteitsbewijs betreft.
Dit klopt, dat is een kopie van mijn identiteitsbewijs.
Bewijsoverwegingen
Opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van 2445 hennepplanten
Standpunten verdediging
Door de raadsman is gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de aangetroffen hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] te [adres 2] . Daartoe is aangevoerd dat iemand anders zich voor ‘ [verdachte] ’ heeft uitgegeven. Allereerst staat op de huurovereenkomst een andere handtekening dan op het rijbewijs van verdachte. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de verhuurder [werkgever] nooit heeft ontmoet, maar dat hij zijn loods via zijn overleden vriend heeft onderverhuurd aan [onderhuurder] . Het is niet geverifieerd dat als [werkgever] het over ‘ [verdachte] ’ had, hij ook daadwerkelijk de verdachte [verdachte] bedoelde. Tot slot hebben verschillende getuigen verschillende verklaringen afgelegd, maar worden deze verklaringen niet onderbouwd met specifieke uiterlijke kenmerken van de dader. Forensisch bewijs dat leidt naar de verdachte, is evenmin aangetroffen in de loods. Volgens de verdediging heeft de hennepplantage zich aldus niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden, nu daarvoor nodig is dat de verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans moest hebben aanvaard dat de hennep in zijn machtssfeer aanwezig was. In dat verband is ook nog betoogd dat de hennepkwekerij is aangetroffen in de loods op nummer 6 terwijl uit het huurcontract met [werkgever] blijkt dat het om de loods op nummer 8 ging, betreffende ook de onderverhuurde loods blijkens het huurcontract met onderhuurder [onderhuurder] dat gaat over nummer 8.
Voor het geval het hof voormelde standpunten van de verdediging niet volgt, is voorwaardelijk verzocht om Hermens [het hof begrijpt: [werkgever] ], de eigenaar van de loods, te horen. In de eerste plaats om er zeker van te zijn wie hij bedoelt met ‘ [verdachte] ’ en tevens hoe het nu zit met de nummering van de diverse loodsen. Daarnaast het voorwaardelijk verzoek een handschriftdeskundige te benoemen om de handtekening onder het huurcontract met [werkgever] te vergelijken, nu deze in de verste verte niet lijkt op de handtekening onder het andere contract en het rijbewijs [naar het hof begrijpt: van de verdachte].
Standpunten advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de rechtbank verdachte terecht heeft veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheid hennepplanten, nu hij de huurder was en ter plaatse is gezien. Hij was de gebruiker van de loods en was strafbaar betrokken bij die grote hoeveelheid hennepplanten. De advocaat-generaal volgt evenwel niet de redenering dat medeplegen in de regel bij een hennepkwekerij van een dergelijke omvang wordt aangenomen, nu het aanwezig hebben bewezen is verklaard. Waarom zou de verdachte niet in z’n eentje een dergelijke hoeveelheid aanwezig kunnen hebben?
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de conclusie dat de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid kan worden verweten doordat hij, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt in de betreffende bedrijfsruimte, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. In lijn met de beslissing van de rechtbank zal de verdachte derhalve van de daarmee gepaard gaande onderdelen op de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Resteert de vraag of de verdachte een strafrechtelijk verwijt treft dat hij, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk de hennepplanten aanwezig heeft gehad in de betreffende bedrijfsruimte. Bij de beantwoording van die vraag, betrekt het hof het volgende.
Voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet is op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs. Wel zullen de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden (vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696). Daarnaast dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 29 oktober 2015 een inwerking zijnde hennepkwekerij met zeven kweekruimtes aan de [adres 2] te [adres 2] is aangetroffen. Van alle acht de bedrijven ter plaatse in de twee bedrijfsverzamelgebouwen (met vier bedrijven links en vier rechts) werden slechts bij één bedrijf, het bedrijf gevestigd op [adres 2] , bijzonderheden aangetroffen. Na de anonieme melding dat er rondom [adres 2] een sterke hennepgeur werd geroken, werd ter plaatse het vermoeden van een hennepkwekerij steeds groter naarmate meer onderzoek werd verricht vanaf het dak boven [adres 2] en vanuit [adres 3] , naast [adres 2] Het toegenomen vermoeden vond bevestiging toen eenmaal bij [adres 2] werd binnengetreden. Er werden 2445 hennepplanten aangetroffen. Deze planten waren niet allemaal even oud. Per ruimte varieerde het groeistadium waarin de hennepplanten zich bevonden. De oudste planten waren ongeveer negen weken oud. Daarnaast zijn er meerdere goederen bestemd voor een hennepkwekerij aangetroffen. Er werden bijvoorbeeld 14 gebruikte koolstoffilters, 6 kuub aan gebruikte grond voor ongeveer 545 potten en 70 liter lege kannen groeimiddel voor ongeveer 870 planten aangetroffen. Van 11 aangetroffen gebruikte (niet meer in gebruik zijnde) koolstoffilters stelt de politie dat deze sterk vervuild waren en dat een koolstoffilter gemiddeld 5 oogsten meegaat. Ook werden in 7 vuilniszakken naast potgrond hennepresten aangetroffen. Tevens werd een lege gebruikte fles purschuim aangetroffen met een houdbarheidsdatum van 29 januari 2014.
Verhuurder [werkgever] is op 24 februari 2016 door de politie gehoord en heeft verklaard dat hij het pand aan de [adres 2] te [adres 2] aan ‘ [verdachte] ’ verhuurde en dat hij de huur contant ontving. Door een medewerker van [werkgever] ’ bedrijf, gevestigd op [adres 3] , was de huurovereenkomst met huurder ‘ [verdachte] ’ van het betreffende [adres 2] met daarbij een kopie van het identiteitsbewijs van de verdachte (dossierpagina’s 18-22) reeds aan de politie ter beschikking gesteld op 29 oktober 2015. [werkgever] heeft verklaard dat hij een maand of anderhalve maand voor de ontdekking van de kwekerij ‘ [verdachte] ’ buiten aantrof. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij in september 2015 een internetkabel heeft aangelegd in zijn panden aan de [adres 2] [diverse huisnummers] [werkgever] is toen niet in het pand met [adres 2] binnengegaan, omdat [verdachte] de kabel vanuit zijn pand heeft aangetrokken en heeft doorgestoken naar de achterburen. Die internetkabel is door de politie in [adres 2] waar de hennepkwekerij aanwezig was, ook aangetroffen. De kabel zag er nieuw uit en zat niet, net als alle andere kabels wel, onder het stof.
Tegenover de feiten en omstandigheden zoals deze uit de bewijsmiddelen volgen, staan de verklaringen van de verdachte.
De verdachte is allereerst op 29 februari 2016 bij de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij sinds 2013 een pand aan de [adres 2] van [werkgever] heeft gehuurd. Daarna heeft hij het pand onderverhuurd aan [onderhuurder] . Hij heeft de (onderver)huurovereenkomst van voornoemd pand overlegd (dossierpagina’s 40-45). Voorts heeft hij verklaard dat [onderhuurder] de huur aan [werkgever] betaalde. De verdachte had zelf niets met [werkgever] te maken. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de onderverhuur voor het laatst in voornoemd pand is geweest en dat hij niet met het doortrekken van de internetkabel heeft geholpen.
Voorts is de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juli 2019 gehoord. Hij heeft toen anders verklaard, namelijk dat hij het pand aan de [adres 2] [diverse huisnummers] en niet [adres 2] waar de hennepkwekerij is aangetroffen, huurde. Hij had dat [diverse huisnummers] samen met een vriend gehuurd voor de autohandel. Dat kwam van de grond en zij hadden enkele auto’s. Het pand werd door hen gebruikt tot halverwege 2014. Deze vriend, [vriend] , zou in 2017 zijn overleden volgens verdachte. Voor wat betreft de onderverhuur verklaarde verdachte ten overstaan van de rechtbank dat hij vanaf 1 september 2015 het pand aan [onderhuurder] onderverhuurde. [onderhuurder] betaalde de huur contant aan [werkgever] . De verdachte heeft verklaard dat hij ook zelf enkele keren de huur aan [werkgever] heeft betaald.
Als laatste is de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 augustus 2021 gehoord. Hij heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij [werkgever] nooit heeft gezien. Hij kent [werkgever] niet en [werkgever] kent hem niet. Het identiteitsbewijs dat bij het huurcontract is gevoegd, is wel van de verdachte. Slechts de naam van de verdachte stond op het huurcontract, maar zijn -inmiddels overleden- vriend regelde alles. Verdachte heeft het huurcontract zelf niet getekend. De handtekening op het huurcontract is niet de zijne. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij samen met zijn vriend het pand had gehuurd om samen geld te verdienen in de autohandel. Dit kwam echter niet van de grond. Verdachte was om die reden in de veronderstelling dat ze geen beschikking over het pand meer hadden. Hij is alleen in het begin van de huurperiode, in 2013, in het pand geweest. Zijn – inmiddels overleden – vriend heeft het pand vervolgens aan [onderhuurder] onderverhuurd. Deze vriend heeft de naam van de verdachte op het onderverhuurcontract gezet, aldus de verdachte.
Het hof stelt vast dat via het Spaanse liaison bureau bij Europol onderzoek is verricht naar de persoon van ‘ [onderhuurder] ’ en dat uit dat onderzoek in de politiedatabases geen enkel resultaat over deze persoon is verkregen. Voorts is evenmin informatie over het Spaanse paspoort gevonden, noch is enig paspoort aan de deze persoon uitgegeven.
Alvorens het hof de vragen kan beantwoorden of de hennepplanten zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en of hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen, dient de vraag te worden beantwoord of voldoende aannemelijk is geworden of iemand anders zich voor ‘ [verdachte] ’, en aldus voor verdachte, heeft uitgegeven en zo ja, of verdachte derhalve niet op de hoogte was van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] te [adres 2] .
Naar het oordeel van het hof is boven redelijke twijfel verheven dat het de verdachte is geweest die onder zijn eigen naam ‘ [verdachte] ’ met ingang van 1 oktober 2013 met [werkgever] een huurovereenkomst is aangegaan met betrekking tot het bedrijfspand waar op 29 oktober 2015 een inwerking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. Het hof acht de verklaringen van de verdachte dat hij niets wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde pand, dat hij daar niet kwam, dat hij [werkgever] niet kent (en [werkgever] hem niet) en dat hij dat pand had onderverhuurd vanaf 1 september 2015 aan ene [onderhuurder] , ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte heeft bevestigd dat hij per 1 oktober 2013 met [werkgever] een huurovereenkomst is aangegaan voor een bedrijfspand aan de [adres 2] in [adres 2] . Dat de handtekening op de aan de politie verstrekte huurovereenkomst niet de zijne zou zijn, laat onverlet het feit verdachte heeft erkend dat hij een huurovereenkomst met [werkgever] is aangegaan die voor wat betreft de inhoud met de zich in het dossier bevindende schriftelijke huurovereenkomst overeenstemt. Voorts staat naar het oordeel van het hof vast dat die huurovereenkomst tussen [werkgever] en verdachte zag op het het door verdachte gehuurde bedrijfspand aan de [adres 2] met [adres 2] , waar de inwerking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Dat op de schriftelijke huurovereenkomst een ander nummer, te weten [diverse huisnummers] , is vermeld, laat naar het oordeel van het hof alle overige uit de bewijsmiddelen voortvloeiende bevindingen dat het hier gaat om het aan ‘ [verdachte] ’ verhuurde bedrijfspand met [adres 2] , waar de hennepplanten zijn aangetroffen, onverlet. Daar komt bij dat [werkgever] beschikte over een kopie van een op naam van de verdachte verstrekt identiteitsbewijs, dat bij deze overeenkomst was gevoegd. [werkgever] beschikte aldus van meet af aan over de identiteitsgegevens van zijn huurder, zijnde de verdachte genaamd ‘ [verdachte] ’, en [werkgever] wist aldus wel degelijk wie ‘ [verdachte] ’ was en hoe ‘ [verdachte] ’ er uitzag én welk bedrijfspand hij van [werkgever] huurde. Bovendien heeft de verdachte in eerste aanleg ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij ook zelf aan [werkgever] de huur had betaald. De huur, die altijd contant werd voldaan. Dit alles tezamen brengt mee dat het hof geen enkele reden heeft om eraan te twijfelen dat [werkgever] het over de verdachte had waar hij heeft verklaard over zijn huurder ‘ [verdachte] ’ en dat het ook verdachte was die hij bij het verhuurde pand waar de kwekerij is aangetroffen, heeft gezien. Voorts doet de gestelde en overgelegde (onderver)huurovereenkomst met ‘ [onderhuurder] ’ in combinatie met de situatie die werd aangetroffen bij het binnentreden van het pand afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaringen. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met [onderhuurder] per 1 september 2015 een onderverhuurovereenkomst is aangegaan en dat hij, verdachte, sindsdien niet meer in het pand is geweest. Allereerst stelt het hof vast dat er hennepplantjes zijn aangetroffen die ongeveer negen weken oud zijn, wat betekent dat die plantjes feitelijk al ouder zijn dan de tijd die is gelegen tussen de datum van het ingaan van de onderverhuurovereenkomst (1 september 2015) en het binnentreden (29 oktober 2015), nog daargelaten de tijd die daarbij niet is meegerekend, maar wel is gemoeid met het opzetten van een hennepkwekerij met een omvang als de onderhavige. Daarnaast zijn meerdere indicatoren aangetroffen die erop wijzen dat de hennepkwekerij al langer in het pand aanwezig en in werking was dan de onderverhuurperiode, waarbij met name hennepresten/-afval van een (of meer) eerdere oogsten, een grote hoeveelheid sterk vervuilde niet meer in gebruik zijnde koolstoffilters en een grote hoeveelheid lege kannen in het oog springen. Voorts heeft het Spaande liaison bureau bij Europol nader onderzoek verricht naar de persoon van [onderhuurder] op basis van de bij de (onderver)huurovereenkomst door verdachte overgelegde kopie van diens paspoort. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat aan niemand met deze persoonsgegevens een Spaans paspoort is verstrekt en deze persoon evenmin in de databases van de politie voorkomt. Er zijn bovendien ook geen verdere aanwijzingen die leidden in de richting van het bestaan van deze persoon. Het hof concludeert hieruit dat het er alle schijn van heeft dat niet alleen het paspoort is gefingeerd, maar ook de overeenkomst tussen de verdachte en deze [onderhuurder] .
Het hof betrekt bij haar oordeel over de ongeloofwaardigheid van verdachtes verklaringen bovendien nog het volgende. De verdachte komt in elk stadium met een net wat andere verklaring en tracht zijn betrokkenheid steeds meer af te zwakken. Ten overstaan van de politie was verdachte nog dé huurder van [werkgever] en werd door verdachte geen vriend genoemd en zou hij tot voor de datum van onderverhuur in het pand zijn gekomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij aan zijn verklaring toegevoegd dat hij het pand met een vriend huurde, die in 2017 overleden is, en dat zij het pand gebruikten tot halverwege 2014. En ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij voor het eerst aan zijn verklaring toegevoegd dat hij de verhuurder [werkgever] nog nooit zou hebben gezien en hij heeft gesteld dat hij alleen in het begin van de huurperiode, in 2013, in het pand geweest, omdat de plannen voor het bedrijf dat hij samen met zijn vriend wilde starten niet van de grond kwamen. Naast al deze wisselende verklaringen heeft de verdachte zijn verklaringen onvoldoende geconcretiseerd en bleek zijn tot op zekere hoogte wel controleerbare verklaring dat hij het door hem gehuurde pand zou hebben onderverhuurd bij controle onjuist in die zin dat het bij de door hem overgelegde kopie van het paspoort van de onderhuurder ging om een niet bestaande persoon, hetgeen alleen maar afbreuk doet aan de door de verdachte afgelegde verklaringen.
Dat [werkgever] de verdachte niet kende, dat de verdachte er nooit kwam en dat een ander zich als verdachte moet hebben voorgedaan tegenover [werkgever] , daaraan hecht het hof geen geloof. Al deze verklaringen van de verdachte zijn strijdig met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, waaruit juist naar voren komt dat de verdachte vanaf het moment van het ingaan van de huurovereenkomst met [werkgever] in het bedrijfspand aan de [adres 2] in [adres 2] kwam en nadien steeds daar is gekomen, zeker ook ten tijde van de groei- en bloeiperiode van de aangetroffen 2.445 hennepplanten, getuige de verklaringen van [werkgever] over onder andere de aanleg van de internetkabel en de in dat verband overige vastgestelde feiten en omstandigheden. Dat verdachte het bedrijfspand relatief kort voor de ontdekking van de kwekerij aan ene [onderhuurder] zou hebben onderverhuurd en de verdachte daarom geen enkel strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat dit alles op het conto van [onderhuurder] zou moeten komen, is zoals hiervoor reeds toegelicht niet aannemelijk geworden.
Nu de verklaringen van de verdachte de redengevendheid van al het bewijsmateriaal niet kunnen ontzenuwen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte aldus wist van de aanwezigheid van de inwerking zijnde hennepkwekerij aldaar, in het door hem gehuurde, terwijl de hennepplanten zich in zijn machtssfeer bevonden, nu hij als huurder in het pand en de kwekerij kon en kwam wanneer hij dat wilde en niet is gesteld of gebleken dat hij daar (op of vanaf enig moment) niet (zonder meer) mocht komen.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2015 tot 30 oktober 2015 te [adres 2] opzettelijk een grote hoeveelheid 2445 hennepplanten aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres 2] te [adres 2] .
Voor de conclusie dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een (of meer) onbekend gebleven medeverdachte(n), schiet het bewijs tekort, zodat de verdachte van de tenlastegelegde medeplegenvariant zal worden vrijgesproken. Met de advocaat-generaal en anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de omvang van een kwekerij als de onderhavige niet redengevend kan zijn voor een medeplegersrol bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten.
Voorwaardelijke verzoeken raadsman
Hiervoor is reeds uiteengezet waarom het hof de verklaringen van de verdachte dat hij niets wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde pand, dat hij daar niet kwam, dat hij [werkgever] niet kent en dat hij dat pand had onderverhuurd vanaf 1 september 2015 niet geloofwaardig acht.
Het hof voegt daar nog aan toe dat, tegen de achtergrond van het procesdossier, van geen enkele reden is gebleken om aan de verklaring van [werkgever] te twijfelen voor zover die ziet op de verdachte. Zoals blijkt uit de bewijsmiddelen wordt de verklaring van [werkgever] bevestigd door meerdere feitelijkheden. Daarnaast ziet het hof evenmin een reden om een handschriftdeskundige te benoemen. Immers, niet ter discussie staat dat verdachte een huurovereenkomst met [werkgever] is aangegaan. Het hof ziet derhalve geen noodzaak om tot het horen van [werkgever] over te gaan dan wel een handschriftdeskundige te benoemen en wijst de verzoeken af.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid hennepplanten in een inwerking zijnde groots opgezette professioneel ingerichte hennepkwekerij. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en gaat zij niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte reeds drie jaar bij dezelfde werkgever werkt en hij sinds 1 april 2021 een vast contract heeft gekregen. Daarnaast is hij getrouwd, heeft hij een zoontje van 15 maanden en verwacht hij in oktober 2021 zijn tweede kindje.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 29 februari 2016, de dag waarop de verdachte is gehoord. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 juli 2019. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van drie jaren en vijf maanden, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 2 augustus 2019, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 24 augustus 2021, is een periode van twee jaren en drie weken verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 11.000, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg ernstig is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 10.000, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 24 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2015241407, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , ondertekend en gesloten op 4 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 1-150, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.