Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verloop van de eerder tussen partijen gevoerde echtscheidingsprocedure
vrouwheeft in die procedure op 13 juli 2016 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De
manheeft op 5 oktober 2016 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend.
rechtbankZeeland-West-Brabant (Middelburg) heeft indertijd bij beschikking d.d. 5 april 2018 de echtscheiding met nevenvoorzieningen tussen partijen uitgesproken. Uit die beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) blijkt, voor zover thans van belang, dat de man zich in eerste instantie heeft gerefereerd aan de door de vrouw verzochte echtscheiding, maar dat ter zitting op 7 maart 2018 door en namens de man is gesteld dat partijen eerst een door hen beiden gedragen ouderschapsplan dienen op te stellen alvorens de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, de rechtbank de bevoegdheid heeft een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (art. 815 lid 6 Rv). De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord en dat er geen enkele communicatie tussen hen is. Gelet reeds op het vorenstaande en nu niet de verwachting bestaat dat de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd tot stand komt en dat zij in staat moeten worden geacht om overeenstemming te bereiken met betrekking tot het ouderschapsplan, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door hen beiden gedragen ouderschapsplan over te leggen en heeft de rechtbank de vrouw derhalve ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
manis in hoger beroep gekomen van deze beschikking betreffende de echtscheiding en de daarbij behorende nevenvoorzieningen (200.240.103/01). De man heeft gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, omdat er geen ouderschapsplan is, althans dat het verzoek van de vrouw om die reden moet worden afgewezen.
hofde beschikking van de rechtbank d.d. 5 april 2018 bekrachtigd voor zover daarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft in dat verband overwogen dat de rechtbank, gelet op de verhouding tussen partijen zoals die blijkt uit de stukken, terecht heeft geoordeeld dat het voor partijen redelijkerwijs niet mogelijk is een door beiden gedragen ouderschapsplan over te leggen, omdat de onderlinge verstandhouding ernstig is verstoord, er geen enkele communicatie tussen hen is en niet de verwachting bestaat dat deze communicatie binnen afzienbare tijd tot stand komt. De rechtbank heeft de vrouw dan ook terecht ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de echtscheiding uitgesproken.
3.Het geding in hoger beroep
vrouwheeft op 19 februari 2020 (opnieuw) een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De
manvoert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot echtscheiding en verzoekt de rechtbank dit verzoek toe te wijzen. Hij verweert zich wel tegen de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van het hoofdverblijf van hun beider minderjarige dochter en tot verdeling. De man verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en de door hem gevraagde nevenvoorzieningen te treffen.
rechtbankZeeland-West-Brabant (Middelburg) heeft bij beschikking van 14 juli 2020 overwogen dat het in onderhavige echtscheidingsprocedure, evenals in de eerste echtscheidingsprocedure, op dit moment voor de vrouw nog steeds niet mogelijk is om een ouderschapsplan te overleggen. De man stelt en onderbouwt ook in deze procedure niet wat zijn belang is bij het tegenhouden van de echtscheiding en licht niet toe op welke wijze er naar zijn mening een door beiden gedragen ouderschapsplan kan komen. Partijen zijn reeds vier jaren uit elkaar en er is nog steeds geen enkele communicatie tussen partijen en niet valt te verwachten dat de communicatie binnen afzienbare termijn zal kunnen worden hersteld. Daar komt bij dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, locatie [locatie] , er een begeleidingstraject heeft plaatsgevonden bij [instantie 1] en dat blijkens de voorlopige voorzieningenbeschikking van 10 juni 2020 via de GI hulpverlening van [instantie 2] is c.q. wordt ingezet om het contact tussen de man en de minderjarige weer tot stand te brengen en toe te werken naar onbegeleide omgang bij de man thuis. De rechtbank acht de uitzonderingssituatie, zoals omschreven in art. 815 lid 6 Rv van toepassing en zal de vrouw derhalve ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
manis op 12 oktober 2020 in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Daartoe voert hij, samengevat, aan dat er éérst een adequaat ouderschapsplan overgelegd dient te worden, alvorens de echtscheiding uitgesproken kan worden. De vrouw is om die reden niet-ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding, althans dient dat verzoek afgewezen te worden, aldus de man.
hofheeft partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 25 november 2020 zal plaatsvinden en dat daarbij tevens de ontvankelijkheid van het hoger beroep ter sprake zal komen.
vrouwheeft op 11 november 2020 een verweerschrift ingediend en daarbij tevens verzocht om een proceskostenveroordeling, nu er sprake is van misbruik van recht. Zij voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat de man keer op keer probeert het daadwerkelijk realiseren van de echtscheiding te frustreren door rechtsmiddelen aan te wenden en verweer te voeren met voortdurend hetzelfde argument, te weten dat er geen sprake zou zijn van een ouderschapsplan. De man heeft de vrouw meerdere malen laten weten de zaak zolang mogelijk te rekken en traineren en voegt de daad dus bij het woord. De vrouw verzoekt dan ook om vergoeding van de reële/volledige proceskosten ad € 2.140,-- exclusief BTW door de man.
manheeft bij fax van 18 november 2020 het hoger beroep ingetrokken. Hij meent dat de vrouw ten onrechte een proceskostenveroordeling verzoekt. Het is de man die eerder recht en belang heeft bij een proceskostenveroordeling en hij verzoekt het hof dan ook de vrouw te veroordelen tot “bij voorschot” betaling van de reële kosten ad € 2.000,-- exclusief BTW.
vrouwheeft bij fax van 19 november 2020 aan het hof bericht dat zij ondanks het intrekkingsverzoek van de man haar verzoek, om de man te veroordelen tot betaling van de reële proceskosten, handhaaft. Het feit dat de man het beroep intrekt, betekent niet dat de vrouw geen kosten heeft gemaakt in het kader van dit hoger beroep. Nu er evenwel geen zitting zal plaatsvinden, vermindert de vrouw haar verzoek aldus dat zij thans verzoekt om vergoeding door de man van de reële/volledige proceskosten ad € 1.040,-- exclusief BTW. Ten aanzien van het verzoek van de man om haar te veroordelen in de reële proceskosten van de man, stelt de vrouw dat de man daar geen enkele juridische grondslag voor aanvoert. Van misbruik van procesrecht kan geen sprake zijn, omdat de vrouw door het instellen van het hoger beroep door de man genoodzaakt is geweest kosten te maken om zich te verweren. De vrouw verzoekt dan ook om dit verzoek van de man af te wijzen.
manheeft per brief van 20 november 2020 naar voren gebracht dat er door toedoen van de vrouw zoveel procedures dienen te worden gevoerd. De vrouw heeft, terwijl de man het niet eens was met de echtscheiding, met spoed gevraagd aan zowel rechtbank als het hof de echtscheiding te bekrachtigen. Echter, vervolgens heeft de vrouw om “procestactische” redenen de echtscheiding niet laten inschrijven, zodat vlak voor twee zittingen bij het hof
4.De beoordeling
hofmaakt uit voormeld bericht van de man van 18 november 2020 op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep, voor zover dit hoger beroep ziet op de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding.
hofvoorop dat in procedures tussen (ex) echtgenoten de proceskosten normaliter worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt (art. 289 Rv in verbinding met artikel 237 en 362 Rv). De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. In buitengewone omstandigheden is een volledige vergoedingsplicht denkbaar, zoals ingeval van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. In het arrest HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea) heeft de Hoge Raad overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Gelet op het recht op toegang tot de rechter dat is geregeld in art. 6 EVRM, dient de rechter bovendien terughoudend te zijn in het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanhangig maken van een procedure.