ECLI:NL:GHSHE:2021:2558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
20/00264 en 20/00265
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, alsook een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor hetzelfde jaar. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 20 februari 2020 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend zonder verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had deze ongegrond verklaard. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het opmerkt dat de zitting digitaal heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00264 en 20/00265
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 februari 2020, nummers BRE 19/2014 en BRE 19/2015, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 opgelegd. [1] Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2011 (hierna: Zvw 2011) opgelegd. [2] Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak (opnieuw) bezwaar gemaakt. Het bezwaar is doorgestuurd naar de rechtbank en als beroep aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.7.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze is doorgestuurd naar de inspecteur.
1.8.
De zitting heeft digitaal via een beeldbelverbinding plaatsgevonden op 10 juni 2021. Aan de zitting heeft deelgenomen [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam 1] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] , verbonden aan [kantoornaam 2] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken 20/00266 en 20/00267.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 januari 2017 bezwaar gemaakt tegen genoemde navorderingsaanslagen.
2.2.
De inspecteur heeft op 18 september 2018 uitspraak op bezwaar gedaan.
2.3.
Het tweede ‘bezwaar’ van belanghebbende van 11 april 2019 is doorgezonden naar de rechtbank en aangemerkt als beroep.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
‘2.2. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en een beroepschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van die termijn is ontvangen. Ook is een beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Daarbij geldt in dit geval als datum van ontvangst de datum waarop het beroepschrift door de inspecteur is ontvangen. Aangezien het beroepschrift op 12 april 2019 is ontvangen, is het ruim na de geldende beroepstermijn ingediend.
2.3.
Dit betekent in principe dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Dit is alleen anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest met betrekking tot de termijnoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in dat kader geen gegronde reden aangevoerd waarom hij niet in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar nog in gesprek is gegaan met de inspecteur om een oplossing te bereiken. Dat is echter geen reden waarom belanghebbende – al zou het slechts ter behoud van rechten zijn – niet tijdig beroep had kunnen instellen. Daarmee is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.4.
De beroepen van belanghebbende zijn niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.’
Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.3.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.4.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, P. Fortuin en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. (Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.01.
2.Aanslagnummer [aanslagnummer] .W.17.01.4.