ECLI:NL:GHSHE:2021:2487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
200.288.941_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootouder en kleinkinderen; ontvankelijkheid en nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft de oma een verzoek ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling met haar kleinkinderen, die sinds eind 2016 in een pleeggezin verblijven. De kinderen hebben momenteel eenmaal per veertien dagen begeleide omgang met hun ouders. De oma wil echter een zelfstandige omgangsregeling. De eerste mondelinge behandeling vond plaats op 22 april 2021, maar het hof had toen onvoldoende informatie om een beslissing te nemen. Een nieuwe mondelinge behandeling werd gelast op 2 juli 2021, waarbij de oma, de GI, de pleegouders en de ouders aanwezig waren.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de oma's verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, dat het recht op omgang regelt. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen, zoals vereist voor een omgangsregeling. De oma heeft niet voldoende bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die deze nauwe persoonlijke betrekking kunnen onderbouwen. De contacten die er waren, zijn niet meer dan de gebruikelijke contacten tussen grootouders en kleinkinderen. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de oma niet-ontvankelijk is in haar verzoek en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 augustus 2021
Zaaknummer: 200.288.941/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/276584 / FA RK 20-1273
in de zaak in hoger beroep van:
[de oma],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de oma,
advocaat: mr. P. Winkens,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de pleegouders] ,
grootouders moederszijde en pleegouders van de kinderen,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informanten worden aangemerkt:
-
mevrouw [de moeder] en de heer [de (stief-)vader],
de moeder en de (stief-)vader van de kinderen,
hierna te noemen: de moeder en de (stief-)vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Deze zaak gaat over het verzoek van de oma tot vaststelling van een omgangsregeling met:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De kinderen verblijven sinds eind 2016 in het perspectiefbiedende pleeggezin van hun grootouders moederszijde (mz). De kinderen hebben eenmaal in de veertien dagen twee uur begeleide omgang met de ouders, bij de ouders thuis. De oma vaderszijde (vz) mag hierbij aanschuiven van de GI, maar zij wil een zelfstandige omgangsregeling met de kinderen. De eerste mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Op die dag waren alleen de oma en een medewerker van de GI aanwezig. Het hof had toen onvoldoende
informatie om een beslissing te kunnen nemen. Het hof heeft daarom bij beschikking van 17 juni 2021 een nieuwe mondelinge behandeling gelast en daarbij nogmaals de oma, de GI, de pleegouders en raad opgeroepen, alsook de moeder en de (stief-)vader.

5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De mondelinge behandeling is voortgezet op 2 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de oma, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de pleegouders;
- de moeder en de (stief-)vader.
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het verzoek van de oma om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en de kinderen is een verzoek als bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van dit artikel heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vast. De rechter kan het recht op omgang slechts ontzeggen op één van de in het artikel genoemde gronden.
Ontvankelijkheid
6.2.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de oma kan worden ontvangen in haar verzoek. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet het hof vaststellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oma. Een familierechtelijke verwantschapsrelatie is hiertoe niet voldoende. Het is aan de oma om bijkomende omstandigheden naar voren te brengen waaruit die nauwe persoonlijke betrekking volgt.
6.3.1.
De standpunten van alle betrokkenen ten aanzien van de ontvankelijkheid luiden – kort samengevat – als volgt.
De oma
6.3.2.
Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen. Zij was nauw betrokken vanaf de zwangerschap van beide kinderen tot en met de momenten waarop de weeën begonnen. De oma woonde in hetzelfde gebouw als de ouders; de oma woonde op de vierde verdieping en de ouders op de zevende verdieping. Toen er nog geen ondertoezichtstelling was (voor augustus 2016) logeerde [minderjarige 1] vaak bij de oma. De oma was altijd bezig met haar kleinkinderen. De ouders werkten toen allebei niet en zij waren vaak moe van het verzorgen van baby [minderjarige 2] . De oma had geen vaste oppasdag. Het verschilde hoe vaak de oma er was, maar zij was zeker iedere dag aanwezig om te helpen. In de week dat [minderjarige 2] werd geboren, paste de oma de hele week op [minderjarige 1] .
Na de uithuisplaatsing in augustus 2016 verbleven de kinderen in eerste instantie nog vaak bij de ouders. De oma zag de kinderen toen elke dag als zij bij de ouders waren. De oma hielp de ouders bij de verzorging en opvoeding van de kinderen en speelde met de kinderen. Zij was grote delen van de dag aanwezig. AnaCare ging geregeld eerder weg, omdat de oma aanwezig was en hielp met de kinderen. Zij ging vaak mee zwemmen, naar de speeltuin of andere uitjes. De kinderen logeerden regelmatig bij de oma, variërend van enkele dagen tot een week. Dit gebeurde eenmaal in de twee à drie maanden. De oma heeft de kinderen totaal ongeveer vijf keer naar de school/het kinderdagverblijf gebracht en weer opgehaald. De ouders deden dat hoofdzakelijk zelf. De oma was er ter ondersteuning.
Vanaf het moment dat de contacten tussen de vader en de kinderen verminderden, heeft de oma contact gelegd met de GI om te bekijken in hoeverre zij zelfstandig contact kon hebben met de kinderen. Er was meer dan een gebruikelijk contact tussen grootouders en kleinkinderen. De oma verwijst naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9618). Voor een nauwe persoonlijke betrekking is naar het oordeel van de rechtbank niet méér nodig dan geregeld en wederzijds als plezier ervaren contact, in de zin van bezoekjes, oppassen, logeerpartijtjes, gezamenlijke uitstapjes e.d.
De GI
6.3.3.
In de tijd dat de GI betrokken is bij de kinderen (vanaf augustus 2016) was er geen sprake van een dusdanige nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oma dat er sprake is van een zelfstandig recht op omgang van de oma.
In de periode dat anaCare betrokken is, heeft anaCare de oma geen verzorgingstaken zien uitvoeren. Het is anaCare niet bekend dat de oma de kinderen naar school heeft gebracht en opgehaald. Xonar is sinds 2016 betrokken. Xonar heeft de oma destijds wel eens aangetroffen bij de ouders thuis. De oma ging mee naar het zwembad of de speeltuin; dit was vooral om de ouders te ondersteunen. Als de oma [minderjarige 1] naar school heeft gebracht, was dit niet volgens de afspraak; het was immers aan de moeder om te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen zelf aankon. Kijkend naar de tijdlijn, kan het logeren bij de oma voor [minderjarige 2] nauwelijks van toepassing zijn geweest.
De pleegouders
6.3.4.
[minderjarige 1] logeerde kort na haar geboorte (2014) al ieder weekend bij de pleegouders. Dat is nooit gestopt. Doordeweeks zorgden de ouders toen zelf voor [minderjarige 1] . Als de pleegouders [minderjarige 1] bij de ouders kwam ophalen, zagen zij de oma wel eens bij de ouders thuis. Na de uithuisplaatsing van de kinderen in augustus 2016 is het wel eens voorgekomen dat de ouders niet thuis waren; dan bracht de pleegmoeder de kinderen eventjes naar de oma.. Verder hebben de pleegouders de oma weinig gezien in deze periode.
De moeder en de (stief-)vader
6.3.5.
Toen [minderjarige 1] werd geboren, werkten de moeder en de (stief-)vader niet. Zij waren alle doordeweekse dagen thuis om voor [minderjarige 1] te zorgen; dit deden zij samen. In de weekenden logeerde [minderjarige 1] altijd bij de pleegouders. Als de ouders uitjes hadden met [minderjarige 1] , was de oma er zeker drie van de vijf keer bij. Ze ging ook mee naar het consultatiebureau.
Als de ouders verplichtingen hadden buiten de deur, zoals afspraken bij Jeugdzorg, was de oma de vaste oppas voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is ook wel eens een nachtje gaan logeren bij de oma.
In 2017, nadat de kinderen uit huis geplaatst werden, verbleven de kinderen van dinsdag op woensdag thuis bij de ouders. De oma kwam dan altijd op bezoek. Soms haalde de oma de kinderen van school/peuterspeelzaal, maar vaker deed de moeder dat zelf. AnaCare moet, net zoals Xonar, de oma bij de ouders thuis hebben gezien, want de oma was er altijd. De kinderen hebben in die tijd niet meer gelogeerd bij de oma.
De moeder en de (stief-)vader zien de kinderen eenmaal per twee weken twee uur onder begeleiding van anacare. Zij vinden het prima als de oma aansluit bij de omgangsregeling.
De raad
6.3.6.
De raad neemt van de oma aan dat zij een betrokken oma is geweest in de tijd dat de kinderen nog thuis bij de ouders woonden. Het is altijd lastig om dat na al die jaren nog scherp te krijgen. Het is voor de identiteitsontwikkeling voor de kinderen belangrijk dat de moeder en de (stief-)vader op de eerste plaats blijven komen. De kinderen hebben een druk programma met school, sport en hobby’s. Het zou mogelijk moeten zijn om de
omgangsregeling met de ouders uit te breiden met een extra uur per veertien dagen waarbij de oma dit laatste uurtje mag aanschuiven. Dan heeft de oma niet meer het gevoel dat ze tijd met de kinderen afpakt van de moeder en de (stief-)vader. De raad adviseert de GI deze uitbreiding van de omgangsregeling te onderzoeken.
Oordeel van het hof
6.4.1.
Op grond van de stukken en de beide mondelinge behandelingen is het hof van oordeel dat de oma er niet in is geslaagd om voldoende bijzondere omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en haar kan worden vastgesteld.
Over de contacten tussen de kinderen en de oma is het volgende gebleken.
6.4.2.
[minderjarige 1] is geboren in 2014. Zij verbleef doordeweeks bij haar moeder en stiefvader en in de weekenden logeerde zij altijd bij de grootouders mz (later werden dit de pleegouders). De ouders hebben bevestigd dat de oma doordeweeks bijna dagelijks over de vloer kwam en dat ze regelmatig meeging op uitjes. Ook paste zij op [minderjarige 1] als de ouders niet beschikbaar waren en heeft [minderjarige 1] wel eens gelogeerd bij oma.
[minderjarige 2] is geboren in maart 2016. Bij beschikking van 12 augustus 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. Daarna zijn zij doorgeplaatst naar het huidige pleeggezin van hun grootouders: [minderjarige 1] in oktober 2016 en [minderjarige 2] in november 2016. Tijdens het traject dat de GI in 2017 heeft ingezet om te kunnen onderzoeken of de kinderen weer thuis bij de ouders konden worden geplaatst, zijn de kinderen doordeweeks bepaalde periodes thuis verbleven. De GI en de in het gezin van de ouders aanwezige hulpverlening herkennen zich niet in het beeld dat de oma schetst dat zij toen ook nog regelmatig in het gezin van de ouders was om de ouders te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Na augustus 2018 is niet verder ingezet op thuisplaatsing of uitbreiding van de omgang van de ouders. Vanaf augustus 2019 vindt de omgang met de ouders begeleid plaats.
6.4.3.
Het staat vast dat er tussen oma en [minderjarige 1] geen familierechtelijke verwantschapsband bestaat. Tussen oma en [minderjarige 2] is die verwantschap er wel. Voor beide kinderen moeten er (bijkomende) omstandigheden zijn waaruit de nauwe persoonlijke betrekking volgt. Voldoende is gebleken dat de oma sinds de kinderen zijn geboren regelmatig contact heeft gehad met hen. De door de oma genoemde contacten tussen haar en de kinderen waren echter niet anders (of meer) dan de normale in het dagelijks verkeer plaatsvindende contacten tussen grootouders en kleinkinderen. De oma heeft echter niet een deel van de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening genomen noch was sprake van een structurele oppasregeling. De oma heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling verklaard dat zij vaak in het gezin was ‘ter ondersteuning’ van de ouders en om de ouders ‘te helpen met de verzorging en opvoeding de kinderen’, behalve in de periode van negen maanden dat de ouders in [plaats] woonden. De oma heeft nooit zelfstandig en structureel de intensieve verantwoordelijkheid gehad voor (een deel van) de verzorging en opvoeding van de kinderen. De logeermomenten, waarvan de duur en de frequentie niet zijn komen vast te staan, en de dag-uitstapjes gedurende de periode tot augustus 2019 kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is (geweest) van een nauwe persoonlijke betrekking. Dat de oma de kinderen een paar keer naar de basisschool dan wel het kinderdagverblijf heeft gebracht, maakt die conclusie niet anders. Hetzelfde geldt voor de door de oma overgelegde foto’s over de invulling van haar bezoeken. Het illustreert dat er contact is geweest tussen de oma en de kinderen, maar dat is nog steeds onvoldoende om het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Daarvoor is méér nodig en daarvan is niet gebleken.
6.4.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oma niet in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de kinderen kan worden ontvangen. Net als de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de oma niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. Al het overige dat door de oma is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
6.4.5.
De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin, en is op 5 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.