In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk van partijen is op 27 december 2017 ontbonden. De man heeft op 15 december 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld. De vrouw heeft op 2 februari 2021 een verweerschrift ingediend, waarin zij ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2021, waarbij de man niet verscheen, maar zijn advocaat wel. De vrouw was in persoon aanwezig, bijgestaan door haar advocaat.
De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 januari 2018 een kinderalimentatie van € 93,- per kind per maand zou betalen. In de bestreden beschikking was deze alimentatie aangepast, waarbij de man in verschillende periodes verschillende bedragen moest betalen. De man verzocht om vernietiging van de beschikking en aanpassing van de alimentatie op basis van zijn draagkracht. De vrouw verzocht om afwijzing van de verzoeken van de man en om een verhoging van de kinderalimentatie.
Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en geconcludeerd dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De man heeft geen relevante documenten overgelegd die zijn financiële situatie onderbouwen. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op basis van de eerder door de rechtbank vastgestelde bedragen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de partijen gewezen echtgenoten zijn.