ECLI:NL:GHSHE:2021:2358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.274.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De verplichting tot betaling van parkbijdrage na opzegging lidmaatschap beheersvereniging vakantievilla

In deze zaak gaat het om de vraag of de eigenaren van een vakantievilla, na opzegging van hun lidmaatschap van de Vereniging van Eigenaren (VvE), nog steeds verplicht zijn om een parkbijdrage te betalen. De VvE had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de eigenaren, die slechts gedeeltelijk aan hun betalingsverplichtingen voldaan hadden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de vordering van de VvE afgewezen en verklaard dat de eigenaren niet in gebreke waren met de betaling van de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2011.

In hoger beroep heeft de VvE de beslissing van de rechtbank bestreden en zes grieven aangevoerd. De VvE stelde dat de eigenaren, ondanks hun opzegging, nog steeds verplicht waren om bij te dragen aan de parkkosten. De eigenaren hebben verweer gevoerd en vorderden een verklaring voor recht dat zij niet in gebreke waren met de betaling van de parkkosten.

Het hof heeft de grieven van de VvE gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de VvE onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vordering. Het hof oordeelde dat de kosten van algemene ledenvergaderingen en bestuurskosten in redelijkheid niet aan niet-leden konden worden doorberekend. De VvE heeft niet aangetoond dat de door haar gevorderde bedragen betrekking hebben op kosten die ook voor niet-leden van toepassing zijn. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de VvE in de proceskosten van de eigenaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.280/01
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van
de vereniging [de VvE],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de VvE,
advocaat: mr. J.P. van den Berg te Den Haag,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. B.J. Agteresch te Werkendam,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 november 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de VvE als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie en eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 687612 CV EXPL 11-8031)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 5 februari 2020 met grieven;
  • de conclusie van eis in hoger beroep;
  • de memorie van antwoord;
  • de schriftelijke toelichting van mr. Van den Berg;
  • de schriftelijke toelichting van mr. Agteresch.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep gaat het, kort gezegd, nog om de vraag wat de omvang is van de bijdrage in de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2011 welke [geïntimeerden] zijn verschuldigd als eigenaren van een vakantievilla na opzegging van hun lidmaatschap van de VvE die het villapark beheert.
3.2.
Over voormelde jaren heeft de VvE facturen aan [geïntimeerden] gezonden voor de jaarlijkse bijdrage in de parkkosten. [geïntimeerden] hebben telkens slechts een deel van het gefactureerde bedrag voldaan. De VvE vordert, voor zover nog aan de orde, betaling van de door [geïntimeerden] niet betaalde gedeelten van genoemde facturen.
3.3.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en in eerste aanleg in reconventie, voor zover nog van belang, gevorderd een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] niet in gebreke zijn met de betaling van de parkkosten aan de VvE.
3.4.
In het bestreden eindvonnis van 6 november 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de kantonrechter voormelde vordering van de VvE afgewezen. In reconventie is voor recht verklaard dat [geïntimeerden] niet in gebreke is met betaling van de parkkosten aan de VvE over de periode 2009 tot en met 2011.
3.5.
De VvE vordert voormeld vonnis te vernietigen en voormelde vordering van de VvE alsnog toe te wijzen en de vordering van [geïntimeerden] alsnog af te wijzen. De VvE heeft hiertoe zes grieven aangevoerd.
3.6.
[geïntimeerden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de VvE en vorderen voorts dat de VvE zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het teveel betaalde voor de kosten van de algemene voorzieningen in de jaren 2009, 2010 en 2011 aan [geïntimeerden] volgens een daartoe op kosten van appellante ingeschakelde registeraccountant.
Omvang parkbijdrage.
De grieven van de VvE, die alle betrekking hebben op de omvang van de door [geïntimeerden] verschuldigde parkbijdrage, zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.7.
In het eerder in deze procedure gewezen arrest van dit hof van 9 december 2014 is in r.o. 6.9.1. overwogen:
“De grieven(hof: gericht tegen het tussenvonnis van de rechtbank Breda van 18 juli 2012)
falen. Voorshands kan naar het oordeel van het hof niet aanvaard worden
dat [geïntimeerden] als niet-leden van de VvE gelijke financiële verplichtingen tegenover de
VvE hebben als de leden van die vereniging. Die verplichtingen worden door de VvE
vastgesteld op basis van haar begroting die door haar leden moet worden goedgekeurd.
Daarbij zijn [geïntimeerden] als niet-leden niet betrokken. Dat de VvE slechts kosten maakt ten
behoeve van (de villa’s van) haar leden hebben [geïntimeerden] betwist en is voorshands niet
vast komen te staan. In hoeverre [geïntimeerden] gehouden zijn tot betaling van de door de VvE
gevorderde bedragen wegens, kort gezegd, parkkosten zal op grond van het zogenaamde
Haviltexcriterium beslist dienen te worden, nadat de VvE de door de kantonrechter
gevraagde specificatie van die bedragen heeft verstrekt. Met de kantonrechter is het hof van
oordeel dat de VvE haar vordering met de verwijzing naar haar statuten en begroting thans
(nog) niet voldoende heeft onderbouwd.
In het kader van die specificatie komt het het hof overigens voorshands voldoende voor
indien wordt onderscheiden tussen kosten die betrekking hebben op exploitatie, onderhoud
en beheer (inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die
werkzaamheden) en het buitenschilderwerk enerzijds, en zuivere lidmaatschapskosten van de
VvE anderzijds.”
3.8.
De VvE voert in haar toelichting op de grieven aan dat geen zuivere lidmaatschapskosten bestaan en dat alle kosten betrekking hebben op exploitatie, onderhoud en beheer inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die werkzaamheden. Voor de onderbouwing hiervan verwijst de VvE naar haar akte na tussenvonnis van 7 juni 2018.
3.9.
In voormelde akte (nr. 21. e.v.) heeft de VvE bestuurskosten en kosten van ledenvergaderingen aangemerkt als noodzakelijke kosten om de vereniging in stand te houden. Volgens de VvE vertegenwoordigt het bestuur de organisatie naar binnen en buiten, bereidt zij de maandelijkse bestuursvergaderingen voor en woont zij die vergaderingen bij, overlegt zij met de beheersorganisatie, organiseert zij -in beginsel tweemaal per jaar- algemene leden vergaderingen, richt zij een financiële administratie in en houdt die bij, beantwoordt zij vragen van eigenaren, maant zo nodig eigenaren financiële verplichtingen na te komen en begeleidt zij juridische procedures. Voor de VvE is het noodzakelijk dat er een bestuur is en dat algemene ledenvergaderingen plaatsvinden, en hiervoor worden nu eenmaal kosten gemaakt. Ook voor de juridische kosten geldt dat deze noodzakelijk zijn om de VvE in stand te houden, nu deze kosten gemaakt worden voor bijvoorbeeld procedures tegen eigenaren die niet bereid zijn de parkbijdrage volledig te voldoen en/of buiten de door de VvE aangewezen verhuurorganisatie om hun villa verhuren en vorderingen tegen de VvE instellen. Voor het in stand houden van de VvE is het van groot belang dat elke eigenaar zijn verplichtingen nakomt. De kosten voor het bestuur en de ledenvergaderingen zijn dan ook noodzakelijke organisatiekosten en geen zuivere lidmaatschapskosten. Aldus de VvE.
3.10.
Voormelde motivering van de VvE om alle bestuurskosten en kosten van ledenvergaderingen als noodzakelijke kosten van organisatie in verenigingsverband van exploitatie, onderhoud en beheer aan te merken, gaat naar het oordeel van het hof in zijn algemeenheid te ver. Die motivering acht het hof daarom onvoldoende.
3.10.1.
Naar het oordeel van het hof behoren in redelijkheid de kosten van algemene ledenvergaderingen toegerekend te worden aan het lidmaatschap van de VvE. Immers in de algemene ledenvergaderingen kunnen, gezien de statuten van de VvE, enkel leden voorstellen doen, stemrecht uitoefenen, bestuursleden kiezen, de jaarrekening vaststellen, de rekening en verantwoording over het gevoerde beleid vaststellen en de begroting vaststellen. Dit betreft dus handelingen die aan leden van de VvE zijn voorbehouden, zodat uitsluitend zij de daaraan toe te rekenen kosten dienen te dragen. Deze kosten worden daarom beschouwd als zuivere lidmaatschapskosten.
3.10.2.
Bovendien kunnen, zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, in redelijkheid niet alle kosten van besturing zonder meer aan niet-leden worden doorberekend. Immers, het bestuur heeft de wettelijke taak de VvE als vereniging te besturen, zodat daarmee gepaard gaande kosten als zuivere lidmaatschapskosten worden beschouwd. Het hof wijst hier als voorbeelden op de taken die het bestuur volgens de statuten heeft om een ledenregister te houden en om de algemene ledenvergaderingen te organiseren. Slechts voor zover het bestuur taken ter zake van of ten behoeve van exploitatie, onderhoud en beheer uitoefent, kunnen die ook aan niet-leden in rekening worden gebracht.
3.10.3.
Ter zake de algemene kosten wordt de jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel genoemd door de VvE. De VvE heeft echter niet voldoende onderbouwd waarom deze post ten laste van een niet-lid van de VvE kan worden gebracht. Het hof neemt daarom aan dat de bijdrage een verplichting is voor de VvE en daarmee tot de zuivere lidmaatschapskosten behoort.
3.10.4.
Ten slotte schiet ook ten aanzien van de verzekeringslasten de motivering van de VvE, dat het niet om zuivere lidmaatschapskosten gaat, tekort. Het betreft hier volgens de VvE een aansprakelijkheidsverzekering van de VvE. Niet is gesteld welke aansprakelijkheid wordt gedekt door de verzekering. Dit laat bij gebreke van een nadere toelichting van de VvE, de mogelijkheid open dat enkel leden gebaat zijn bij deze verzekering. Deze lasten kunnen daarom niet in rekening worden gebracht bij [geïntimeerden]
3.11.
De slotsom is dat de VvE onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerden] de door de VvE gevorderde parkbijdragen verschuldigd is. De grieven van de VvE falen dus en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.12.
De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld om de geliquideerde proceskosten van [geïntimeerden] te betalen. [geïntimeerden] heeft onvoldoende aangevoerd om de door hen gevorderde werkelijke proceskosten te kunnen toewijzen. De geliquideerde kosten worden begroot op het griffierecht van € 332,00 en op het salaris van de advocaat van € 1.574,00 (2 pnt x tarief I in hoger beroep: € 787,00), dus in totaal op
€ 1.906,00.
3.13.
[geïntimeerden] vordert in haar memorie van antwoord dat de VvE zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het teveel betaalde voor de kosten van de algemene voorzieningen in de jaren 2009, 2010 en 2011 aan [geïntimeerden] volgens een daartoe op kosten van appellante ingeschakelde registeraccountant. Het hof beschouwt dit als een vermeerdering van de in eerste aanleg ingestelde eis in reconventie en daarmee als een incidentele grief. Het hof zal echter de VvE niet alsnog in de gelegenheid stellen om op de incidentele grief te antwoorden omdat reeds thans kan worden geoordeeld dat deze vordering niet toewijsbaar is omdat die onvoldoende is onderbouwd. [geïntimeerden] hebben namelijk niet voldoende aangegeven dat en zo ja, waarom en in hoeverre de door hen wel betaalde gedeelten van de facturen van de VvE niet verschuldigd zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, nu de VvE ter zake hiervan geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de VvE in de proceskosten van [geïntimeerden] , welke tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.906,00 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering van [geïntimeerden] af en compenseert hiermee verband houdende proceskosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juli 2021.
griffier rolraadsheer