Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde sub 1] ,2. [geïntimeerde sub 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 december 2019;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 11 maart 2020, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellante] , van 30 juni 2020 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 8 september 2020 met producties.
6.De verdere beoordeling
gebruikdat [appellante] tegen zijn zin van de strook maakte. Hetzelfde gold voor het gebruik dat de bewoners van de woning aan het [perceel van de buurman] ( [vorige eigenaar perceel buurman] en daarna de heer [buurman] ) ervan maakten. Procedures tegen derden en correspondentie met derden zijn volgens [geïntimeerde] voor de onderhavige zaak niet relevant.
geenvereisten zijn voor een beroep op deze bepaling is hier niet mee te rijmen. Door [appellante] wordt deze discrepantie tussen de door haar ingenomen standpunten in ieder geval niet toegelicht.
gebruik sinds 1993, terwijl dat in de tekst die [geïntimeerde] heeft overgelegd
2003is. In het eindvonnis van 10 juli 2019 is de rechtbank hier, met een verwijzing naar het vonnis in het incident van 26 juli 2017, op ingegaan. De desbetreffende rechtsoverwegingen luiden als volgt, met aanpassing van de aanduiding van partijen:
enten onrechte [geïntimeerde] van het vervalsen ervan beschuldigd. Ofwel [geïntimeerde] heeft de door hem ontvangen brief vervalst (en dus ook de begeleidende brief van mr. [advocaat] ) door het jaartal 1993 te vervangen door 2003 en dan heeft hij de rechtbank en het hof doelbewust in strijd met de waarheid ingelicht. In elk van beide gevallen is sprake van handelen in strijd met artikel 21 Rv. Vanwege de vergaande processuele en/of inhoudelijke consequenties die aan dergelijk handelen verbonden kunnen worden, acht het hof het aangewezen om alvorens nader in te gaan op overige grieven en de bewijswaardering die daarin aan de orde wordt gesteld uitsluitsel te verkrijgen over de brief van 5 december 2011. Het hof zal daarom de suggestie van [geïntimeerde] volgen en een deskundige benoemen teneinde het originele exemplaar dat [geïntimeerde] heeft op authenticiteit te onderzoeken. Aangezien [appellante] zich beroept op manipulatie door [geïntimeerde] van de door haar ondertekende brief rust op haar de bewijslast van die stelling en dienen de kosten van het deskundigenonderzoek voorshands ten laste van [appellante] te komen. Van [appellante] wordt verwacht dat zij een digitale kopie van het originele Word-bestand (geen PDF e.d.) van haar brief van 5 december 2011 aan de deskundige zal doen toekomen, zodat deze kan vaststellen of dit bestand al dan niet later is gewijzigd.
7.De uitspraak
gelijktijdigmet (uitsluitend) het hiervoor onder 6.24 vermelde doel;