In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. [appellante] heeft op 5 oktober 2016 een bedrag van € 20.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van [de vennootschap], met als omschrijving 'VERZEKERING EN VERVOER SHOW / [appellante] / [woonplaats]'. De partijen zijn in geschil over de vraag of dit bedrag moet worden terugbetaald door [geïntimeerde], die de indirecte bestuurder van [de vennootschap] is. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep.
In het hoger beroep heeft [appellante] drie grieven ingediend. De eerste grief betreft de stelplicht en bewijslast die volgens [appellante] ten onrechte op haar rustte. De tweede grief richt zich tegen het feit dat de kantonrechter voorbijging aan haar betwisting van een door [geïntimeerde] ingebrachte factuur. De derde grief betreft de afwezigheid van een schriftelijke overeenkomst van geldlening. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en oordeelt dat [appellante] voorshands bewijs heeft geleverd van de gestelde overeenkomst van geldlening, maar laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs.
Het hof heeft verder bepaald dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M.G.W.M. Stienissen als raadsheer-commissaris. De zaak is aangehouden voor het opgeven van het aantal getuigen en de verhinderdata van partijen. Dit arrest is gewezen op 20 juli 2021 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.