ECLI:NL:GHSHE:2021:2188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
200.265.730_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan paard door onrechtmatige daad op privéterrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 21 februari 2017. [appellante] houdt paarden op haar terrein en had op die dag een van haar paarden, [het paard], in een stapmolen staan. [betrokkene], een verzekerde van [geïntimeerde], reed met zijn auto over het terrein van [appellante] om een aanhangwagen op te halen. Hij volgde niet de verharde weg, maar koos ervoor om over een onverhard pad te rijden, dicht langs de stapmolen. Hierdoor schrok het paard in de stapmolen, viel en raakte gewond. [appellante] vorderde schadevergoeding van [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad, stellende dat [betrokkene] onzorgvuldig had gehandeld door van de verharde weg af te wijken en het risico te negeren dat het paard zou schrikken.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de vorderingen van [appellante] afgewezen, maar in hoger beroep oordeelde het Gerechtshof 's-Hertogenbosch dat [betrokkene] onrechtmatig had gehandeld. Het hof oordeelde dat hij, gezien zijn bekendheid met de situatie en de aard van paarden als vluchtdieren, extra voorzichtig had moeten zijn. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk was voor de schade die [appellante] had geleden. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld tot schadevergoeding, inclusief de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand en het verlies aan waarde van het paard, dat door het ongeval was opgelopen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.265.730/01
arrest van 13 juli 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.C.M. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen
[Schadeverzekeringen],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 november 2019 in het hoger beroep van het vonnis van 22 mei 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 november 2019
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 januari 2020
  • de memorie van grieven, met producties A tot en met D
  • de memorie van antwoord
  • de akte van [appellante]
  • de antwoordakte van [geïntimeerde]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 3 van het bestreden. Het hof zal rekening houden met hetgeen [appellante] hierover heeft opgemerkt bij grief 1. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
[appellante] houdt paarden op een terrein aan de [adres] te [plaats] . Op het terrein bevinden zich onder meer grasland, stallen, paddocks, een rijbak en een stapmolen. Vanaf de openbare weg leidt een oprijlaan naar een kleine parkeerplaats met het houten toegangshek tot het terrein. De paarden leidt [appellante] op voor de dressuursport. In februari 2017 had [appellante] zes paarden in training.
6.2.
Een van de verzekerden van [geïntimeerde] is [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ).
[betrokkene] is werkzaam geweest voor de partner van [appellante] . [betrokkene] verrichtte diverse werkzaamheden ten behoeve van de paardenhouderij van [appellante] .
6.3.
Op 21 februari 2017 is [betrokkene] met zijn auto naar de paardenhouderij van [appellante] gereden om een aanhanger op te halen. Met de aanhanger zou hij op verzoek van [appellante] een of meer balen hooi gaan ophalen. Aangekomen op het terrein van [appellante] heeft [betrokkene] niet de verharde weg over het terrein gevolgd, maar is hij tussen de rijbak en de stapmolen gereden. De stapmolen was op dat moment in werking. In de stapmolen bevond zich het paard [het paard] . [het paard] is een zwarte merrie, geboren op [geboortedatum] 2003. [het paard] is geschrokken, ten val gekomen en gewond geraakt. De andere vijf paarden stonden op dat moment in de paddocks op het terrein.
6.4.
[betrokkene] heeft op een aanrijdingsformulier, ondertekend op 22 mei 2017, het volgende vermeld:
‘Aangezien in de paddock 6 paarden stonden, andere pad genomen. Ik heb niet gezien dat er een paard in een stapmolen stond. Ik reed stapvoets over pad. Paard is geschrokken en ten val gekomen.’
Verder heeft hij bij de vraag: ‘Hoe was het uitzicht ter plaatse?’ omcirkeld: ‘vrij’.
6.5.
In opdracht van [geïntimeerde] heeft DEKRA Experts te [plaats] (hierna: DEKRA) onderzoek gedaan naar de toedracht en de schade. DEKRA heeft gerapporteerd op 18 juni 2017, 22 november 2017 en 28 november 2017.
6.6.
Het rapport van DEKRA van 18 juni 2017 luidt onder meer:

Feiten en omstandigheden
Op het adres [adres] te [plaats] nabij het buurtschap Heerle beschikt wederpartij over stallen, een terrein en een perceel grasland voor het houden van paarden. Op het terrein zijn onder meer paddocks, een dressuurbak en een omheind terrein met een stapmolen ingericht. Het terrein is vanaf de openbare weg bereikbaar via een oprijlaan, waarvan de toegang met een metalen poort kan worden afgesloten. Aan het einde van de oprijlaan is voor de toegang tot het terrein een klein parkeerterrein aangelegd. Hiernaast bevindt zich de toegang tot het terrein, die is afgesloten door middel van een houten draaihek, bestaande uit twee vleugels. Op één van beide hekken is een bord aangebracht met de tekst:
'Verboden voor onbevoegden’.
Verzekerde was in het verleden in loondienst werkzaam bij de partner van wederpartij en als zodanig bekend met de activiteiten van wederpartij op het gebied van de paardendressuursport. Verzekerde verleent op vrijwillige basis voor wederpartij lichte werkzaamheden (hand en spandiensten). Hij ontvangt hiervoor alleen een vergoeding van gemaakte onkosten; meestal zijn dit brandstofkosten.
Zo kreeg hij het verzoek van wederpartij om voor de paarden een baal hooi op te halen op een adres in België. De auto van verzekerde is voorzien van een trekhaak en verzekerde mocht voor het vervoer van de baal gebruik maken van een kleine aanhangwagen (afmetingen circa 2,0 x 1,0 meter) van wederpartij. Het is verzekerde bekend waar deze aanhangwagen is gestald (op het adres [adres] te [plaats] ) en hij reed hier naartoe om de aanhangwagen op te halen.
Evenement / Klacht
Op 21 februari 2017 reed verzekerde met zijn auto over het terrein van wederpartij naar de plaats waar de aanhangwagen was gestald. Verzekerde heeft ervoor gekozen om niet over de verharde weg op het terrein te rijden, maar over een onverhard pad. Naast dit pad bevindt zich de omheinde bak met de stapmolen, waaraan op dat moment een paard van wederpartij rondliep. Toen verzekerde deze stapmolen naderde is dit paard geschrokken. Door de schrik trachtte het paard te vluchten. Doordat het bevestigd was aan de stapmolen, is het paard gevallen en gewond geraakt. Wederpartij heeft verzekerde voor het letsel van het paard, de kosten van geneeskundige behandeling en de eventuele blijvende gevolgen aansprakelijk gesteld.
Onderzoek
Naar aanleiding van de expertiseopdracht hebben wij wederpartij schriftelijk om aanvullende informatie omtrent het gewonde paard gevraagd.
Aan het schadeadres hebben wij op 3 juli 2017 een bezoek gebracht om de situatie te inspecteren en fotograferen. Met verzekerde en wederpartij hadden wij telefonisch overleg.
Voor zijn werkzaamheden voor wederpartij bezoekt verzekerde het terrein met de paarden gemiddeld eenmaal per maand. Verzekerde kondigt zijn bezoek niet vooraf aan. Hij is bekend met de situatie.
Toen hij het terrein op reed, nadat hij het houten draaihek was gepasseerd, zag verzekerde dat in de paddocks direct naast de verharde weg vijf paarden aanwezig waren.
Om te voorkomen dat deze paarden van zijn passerende auto zouden schrikken, heeft verzekerde ervoor gekozen om te rijden over een onverhard pad, dat iets verder weg ligt van de paddocks en via welk pad hij ook de stallingsplaats van de aanhangwagen kon bereiken. Verzekerde had gezien dat één van de zes paarden ontbrak in de paddocks en hij verkeerde in de veronderstelling dat dit paard nog in de stal zou zijn. Toen hij het onverharde pad opreed, kon hij niet zien of er een paard aan de stapmolen stond of liep. Volgens verzekerde moet het paard, dat aan de stapmolen bleek te lopen, van de auto zijn geschrokken. Op het onverharde pad zijn houtsnippers uitgestrooid. Als een voertuig hierover rijdt, ontstaat een krakend geluid. Het paard kan volgens verzekerde van dit geluid zijn geschrokken.
Volgens verzekerde reed hij stapvoets. De visie van wederpartij (in haar aansprakelijkstelling van 19 mei 2017) dat verzekerde met 'te hoge snelheid’ heeft gereden, onderschrijft verzekerde niet. Verzekerde kan zich niet met zekerheid herinneren of wederpartij aanwezig was toen. hij kwam aanrijden. Verzekerde heeft zijn bezoek niet vooraf aangekondigd, wat ook niet gebruikelijk was. Wederpartij wist dat verzekerde zou komen om de aanhangwagen op te halen.
Verzekerde had geen expliciete toestemming van wederpartij om over het onverharde pad te rijden. Deze keuze heeft verzekerde zelf gemaakt om te voorkomen dat de andere vijf paarden zouden schrikken.’
6.7.
Op 6 november 2017 heeft [ingenieur] , Register Taxateur Paarden & Pony’s, rapport uitgebracht over de waarde van [het paard] . Het rapport luidt onder meer:

Omschrijving:
[het paard] is een groot correct gebouwd paard. Het beenwerk is hard. Voor staat het paard op speciaal beslag. Volgens de eigenaresse is dit vanwege het ongeluk.
Ze heeft 21 februari 2017 een ongeluk gehad in de stapmolen en daar ernstige spierscheuringen opgelopen. Ook haar rug is beschadigd waardoor ze bijna niet meer kan
galopperen. Zeker onder het zadel blijkt dit nagenoeg onmogelijk.
Het karakter van [het paard] is volgens de eigenaresse goed. Tijdens de opname kwam ze rustig over.
De eigenaresse heeft [het paard] op zes jarige leeftijd gekocht en toen is ze volgens de eigenaresse röntgenologisch en klinisch goedgekeurd.
Volgens de eigenaresse is ze nooit kreupel geweest en heeft ze geen stalgebreken.
Voor het ongeluk was ze met de amazone [amazone] opgenomen in het A kader van de
Young Riders. De laatste nationale/internationale sportstand van december 2016 is ZT (zware tour) + 8. Dit geeft aan dat [het paard] een zeer talentvol paard was.
Na het ongeluk in februari 2017 bleek dat de merrie niet meer te rijden was. Ze had veel pijn en daarom is ze op rust gezet in de hoop dat de situatie daardoor zou verbeteren. Nu blijkt evenwel dat er geen verbetering in de situatie is en dat ze niet meer voor de sport geschikt is.
De dierenartsverklaring van dierenartsenpraktijk [kantoorplaats] BV van het onderzoek van 12 juli 2017 vermeldt kreupelheid rechtsvoor en linksachter en een extreem gevoelige rug.
Tijdens de opname reageerde de merrie extra gevoelig op de rug toen de staldeken terug op
werd gedaan.
Als gevolg van het ongeluk is de merrie op dit moment als sportpaard niet te verkopen.
[het paard] komt uit fokfamilie 2004. De vader [vader van het paard] was tweemaal wereldkampioen bij de jonge paarden en is een gewaardeerde dekhengst.
De grootvader [de grootvader] staat in Duitsland hoog aangeschreven. Ook de overgrootvader
[overgrootvader] was in zijn tijd een goede dressuurvererver.
De grootmoeder is een prestatie ster merrie welke een aantal goede nakomelingen heeft gegeven, zoals een Grand Prix, een ZZZ dressuur, een Z2 dressuur en een Z1 dressuur paard.
Dit betekent dat [het paard] een interessante fokmerrie is. In 2017 is geprobeerd om de merrie drachtig te krijgen maar dat is niet gelukt. Volgens de eigenaresse hebben de dierenartsen verklaard dat dit te wijten is aan de gevolgen van het ongeluk. Het is dan ook onzeker of ze ooit nog een veulen zal kunnen krijgen. De eventuele meerwaarde als fokmerrie is daarmee minimaal.
WAARDEBEPALING
De vrije verkoopwaarde wordt per 21 februari 2017 gesteld op € 175.000,- exclusief BTW
(zegge: eenhonderd en vijf en zeventig duizend euro exclusief BTW).
De executiewaarde wordt per 21 februari 2017 gesteld op € 125.000,- exclusief BTW
(zegge: eenhonderd en vijf en twintig duizend euro exclusief BTW).
De vrije verkoopwaarde wordt per 27 oktober 2017 gesteld op € 2.500,- exclusief BTW
(zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro exclusief BTW).
De executiewaarde wordt per 27 oktober 2017 gesteld op € 1.000,- exclusief BTW
(zegge: eenduizend euro exclusief BTW).’
6.8.
Het rapport van DEKRA van 22 november 2017 luidt onder meer:
‘Op het midden van het pad liggen enige houtsnippers. Op de rijsporen liggen nauwelijks houtsnippers, die een opvallend krakend geluid kunnen veroorzaken als hierover (met een auto) wordt gereden.
Verzekerde had ons eerder telefonisch meegedeeld dat het paard is geschrokken van een krakend geluid dat door een of meer wielen van de auto werd veroorzaakt. Wij hebben verzekerde gevraagd door welk voorval dit geluid kan zijn veroorzaakt.
Volgens verzekerde is hij met een wiel over een dode boomtak gereden, die op het pad lag. Het was een tak met een dikte van circa drie centimeter en een lengte van circa één meter. Verzekerde had het raam van het portier aan de bestuurderszijde geopend en hij hoorde dat het rijden over de tak een flink krakend geluid veroorzaakte. Direct hierna hoorde hij de armen van de stapmolen 'rammelen', waardoor verzekerde begreep dat een paard aan de stapmolen liep. Op dat moment was verzekerde de stapmolen met de auto genaderd tot op een afstand van enkele meters. Hij had het paard niet gezien, waarschijnlijk omdat het aan de andere zijde van de stapmolen liep. Deze molen heeft een diameter van achttien meter.
Toen verzekerde ging kijken naar de stapmolen, zag hij dat het paard zich had omgedraaid en zich tegen de draairichting van de motoraangedreven stapmolen probeerde te bewegen. Verzekerde heeft geen andere geluiden gehoord en er was geen hond van wederpartij in de buurt. Er stond weinig wind.
Wederpartij was in de stal en toen zij buiten geluiden hoorde, is zij direct naar buiten gegaan. Zij trof het paard met verwondingen aan in de stapmolen.’
6.9.
Het rapport van DEKRA van 28 november 2017 luidt onder meer:
‘Wederpartij bezit als particulier vijf paarden, die alle worden ingezet in de sport.
Wederpartij heeft verzekerde gevraagd enige werkzaamheden voor haar te verrichten in het kader van de verzorging van de paarden. Verzekerde doet dit werk tegen vergoeding van onkosten; meestal alleen de reis- of vervoerkosten.
Wederpartij heeft verzekerde onder meer heeft gevraagd of hij kon zorgen voor het vervoer van hooi als voer voor haar paarden. Het gaat om hooi van een speciale kwaliteit, dat verzekerde moest ophalen op een adres in België. Het gaat steeds om twee balen, die verzekerde vervoert op een aanhangwagen van wederpartij, die hij achter zijn auto koppelt.
Verzekerde verzorgt dit vervoer eens per drie of vier weken. Hij haalt dan eerst de aanhangwagen op bij wederpartij. De plaats waar de aanhangwagen is gestald (achter de schuur met paardenstallen) en deze is bij verzekerde bekend.
Het was bij wederpartij bekend dat verzekerde op 21 februari 2017 zou komen om de aanhangwagen op te halen. Het tijdstip was haar niet precies bekend.
Verzekerde is bekend met de situatie en heeft toestemming van wederpartij om de poort te openen en het erf op te rijden naar de plaats waar de aanhangwagen staat. Wederpartij was aanwezig toen verzekerde het terrein op reed. Zij kon verzekerde niet zien aankomen, omdat zij op dat moment in de schuur met de paardenboxen aan het werk was. Zij kon dus ook niet zien welke route verzekerde koos, toen hij naar de plaats achter de schuur reed, waar de aanhangwagen is gestald.
Op de foto’s bij dit verslag is het onverharde pad te zien naast de stapmolen.
Op het midden van het pad liggen enige houtsnippers. Op de rijsporen liggen nauwelijks houtsnippers, die een opvallend krakend geluid kunnen veroorzaken als hierover (met een auto) wordt gereden.
Wederpartij was in de stal en toen zij buiten geluiden hoorde, is zij direct naar buiten gegaan. Zij trof het paard met verwondingen aan in de stapmolen.
De keuze van verzekerde om over het onverharde pad te rijden zal mede zijn ingegeven door waarschuwingen, die verzekerde in het verleden van wederpartij heeft gekregen om ervoor te zorgen dat de paarden in de paddocks niet zouden schrikken van de auto. Deze waarschuwingen heeft wederpartij ook gegeven aan andere medewerkers van bijvoorbeeld leveranciers, die wederpartij soms met motorvoertuigen bezoeken.
Wederpartij laat de paarden dagelijks ongeveer anderhalf uur in de paddocks lopen.’
6.10.
[betrokkene] heeft op 1 maart 2019 schriftelijk het volgende verklaard:
‘Naast hooi halen verricht ik nog andere klusjes in de privé stal. Ik acteerde als een soort klusjesman en ik deed alle voorkomende werkzaamheden op dat gebied. Ik onderhield de bij het complex behorende gebouwen, weilanden en tuinen. Al die werkzaamheden voerde ik al vanaf 2013 uit voordat het ongeval gebeurde. Ik was van 2009 tot 2013 in loondienst bij het bedrijf waarvan [naam] eigenaar was, de [bedrijf] . Toen ik met pensioen ging, ben ik die werkzaamheden blijven doen tegen een onkostenvergoeding. Ik zou dit geen vriendendienst willen noemen, want dat is het niet. Instructies m.b.t. taken als hooi halen etc. ontving (en ontvang) ik van mevrouw [appellante] . Instructies m.b.t. andere werkzaamheden ontving (en ontvang) ik van [naam] . Ik schat dat ik twee a drie dagen per week met voormelde klussen bezig ben.
Op 21 februari 2017 ging ik zoals gebruikelijk de aanhangwagen ophalen met mijn Volkswagen Bora (diesel) op het landgoed van [naam] te [plaats] . Na de lange oprijlaan bereden te hebben, heb ik mijn auto geparkeerd voor de toegangspoorten die toegang geven tot het terrein / weiland, waarop mevrouw [appellante] haar sportstal heeft. Op de poorten staat een bord met verboden toegang. Ik ontgrendelde de poorten, reed mijn auto er doorheen en sloot de poorten weer achter mij.
Verderop zag ik in de paddocks, die naast de geasfalteerde weg liggen, vijf van haar paarden staan. Ik veronderstelde dat het zesde paard nog op stal stond. Omdat mevrouw [appellante] herhaaldelijk gewaarschuwd heeft dat de paarden vooral in die tijd (februari) vurig, d.w.z. schrikachtig zijn en mevrouw [appellante] mij altijd voorhield stapvoets te moeten rijden, besloot ik de geasfalteerde weg niet te vervolgen, begaf ik mij op het open terrein en reed naar het paadje toe dat langs de rijbak is gesitueerd, om de paarden in de paddock niet te doen schrikken.
Dit paadje wordt nooit door (personen) auto's gebruikt, dus door mij niet en ook door anderen niet. Het is een wandelpad om paarden naar de weide te brengen. Dit paadje wordt slechts gebruikt door de tractor, hoofdzakelijk om de rijbak na gebruik glad te trekken. Ik reed wel wat harder dan stapvoets, want stapvoets is slecht 5 km/u. Ik schat dat ik 15 a 20 km/u reed.
Toen ik vlakbij de stapmolen was, zag ik nog net dat het paard dat er kennelijk in stond ( [het paard] ) schrok van mijn opdoemende auto en zich door de schrik in de stapmolen omdraaide. Daar het paard tegen de draairichting in is gaan rennen, door de schrikreactie op de auto (een paard is een vluchtdier), is het paard ten val gekomen.
Het zal de combinatie geweest zijn van het geluid van de auto (diesel) en mogelijk wat krakende takjes - maar te verwaarlozen qua geluidsaandeel - en de plotselinge verschijning van de auto (achter de groenblijvende hulstboom) zo vlakbij de stapmolen.
Immers, als een paard in de stapmolen staat, staat het enige voertuig dat wel regelmatig van het pad gebruik maakt (de tractor) in de stal. In ieder geval wordt er zorg voor gedragen dat rondom de stapmolen geen (storende) activiteiten plaatsvinden.
Ik oordeel het dan ook meer dan slordig van mij dat ik, voordat ik die ongebruikelijke route nam, niet eerst heb gekeken of er een paard in de stapmolen stond. Want als ik dat had geweten, had ik die route nooit en te nimmer genomen en zou ik gewoon de geasfalteerde weg, zoals altijd, genomen hebben, ook met die vijf paarden in de paddock. Die hebben immers meer ruimte - als die zouden schrikken van mijn nadering - om weg te lopen in de
paddock dan een paard in de stapmolen. Een paard in de stapmolen kan nauwelijks een kant op en bovendien loopt het pad waarover ik reed vlak langs de stapmolen. Ik reed normaal altijd over de geasfalteerde weg, ook als er paarden in de paddocks stonden, maar dan moest ik daar zoals gezegd langzaam voorbij rijden. Via het pad kon ik ook wat sneller rijden, dacht ik.’

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellante] gevorderd, kort gezegd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de schade te vergoeden die [appellante] heeft geleden door het onder 6.3 beschreven ongeval.
7.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de volgende vorderingen:
Voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] betalingsplichtig is voor de door haar verzekerde (de heer [betrokkene] ) op 21 februari 2017 veroorzaakte schade;
De schade uit hoofde van de waardevermindering van het paard [het paard] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de bijkomende schade ad € 5.400,59 (zegge: vijfduizend vierhonderd euro en negenenvijftig eurocent) en de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand van € 10.749,86 (zegge: tienduizend zevenhonderd negenenveertig euro en zesentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2018 tot de dag der algehele voldoening;
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de eerste instantie en het hoger beroep, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na het ten deze te wijzen arrest en met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Kern van het geschil
8.2.
[appellante] voert aan dat het ongeval met [het paard] is veroorzaakt door [betrokkene] . [betrokkene] heeft door af te wijken van de verharde weg en via het gras en het pad tussen de rijbak en de stapmolen te rijden, hoogst onvoorzichtig gehandeld en niet de normale oplettendheid in acht genomen die van een verkeersdeelnemer mag worden gevergd. Dat is onrechtmatig jegens [appellante] .
8.3.
[geïntimeerde] ziet dit anders. Volgens [geïntimeerde] is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [betrokkene] wist niet dat de stapmolen in werking was. Hij heeft met goede bedoelingen imperfect gehandeld, maar niet onrechtmatig.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene] niet onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [betrokkene] niet wist niet of behoorde te weten dat een paard in de stapmolen stond en dat hij rustig/langzaam heeft gereden. De mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van het gedrag van [betrokkene] was volgens de rechtbank niet zo groot, dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag behoorde te onthouden. De grieven 2, 3 en 4 hebben betrekking op dit oordeel.
WAM
8.5.
[appellante] heeft [geïntimeerde] als verzekeraar van [betrokkene] aangesproken op grond van art. 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
8.6.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat geen sprake is van een typisch verkeersrisico waarvoor de WAM dekking biedt. De schade is volgens [geïntimeerde] niet veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het veroorzaken van schade door motorrijtuigen in het verkeer. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AD6464). De rechtbank heeft dit verweer verworpen.
8.7.
Voor de toepasselijkheid van de WAM is vereist dat de schade is veroorzaakt door of met een motorrijtuig, voortvloeiend uit deelname aan het verkeer. Het genoemde arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1986 is het vervolg op het Vorkheftruck-arrest van het Benelux Gerechtshof van 23 oktober 1984 (ECLI:NL:XX:1984:AD6462). Voor zover dit arrest nog geldend recht is, moet worden geoordeeld dat de schade is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer, zoals dit moet worden begrepen in het licht van latere rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU. In dit geval vloeit de schade immers voort uit het rijden met een auto die is gebruikt overeenkomstig de gebruikelijke functie, namelijk als vervoermiddel en niet (uitsluitend) als werktuig (EU 28 november 2017, ECLI:EU:C:2017:908 (Rodrigues de Andrade); HvJ EU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:1007 (Torreiro); HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:877).
De omstandigheid dat schade is ontstaan aan een paard dat niet deelnam aan het verkeer en schrok van de auto van [betrokkene] of het kraken van een tak onder de wielen van de auto, neemt niet weg dat de schade voortvloeit uit het rijden met deze auto.
8.8.
Het maakt verder niet uit dat het rijden niet op de openbare weg plaatsvond, maar op het privéterrein van [appellante] (HvJ EU 4 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2146 (Vnuk); HvJ EU 28 november 2017, ECLI:EU:C:2017:908 (Rodrigues de Andrade); HvJ EU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:1007 (Torreiro)). Ten slotte wordt dit niet anders als [betrokkene] reed op een deel van het terrein van [appellante] , dat daarvoor ongeschikt was.
Schade veroorzaakt door het rijden op terreinen die niet voor verkeer geschikt zijn, mag niet van dekking worden uitgesloten (HvJ EU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:1007 (Torreiro)). De rechtbank heeft het verweer van [geïntimeerde] op dit punt dus terecht verworpen.
Maatstaf
8.9.
[appellante] heeft alleen een aanspraak op [geïntimeerde] uit hoofde van art. 6 WAM als [betrokkene] aansprakelijk is voor de schade van [appellante] . Het ongeval met [het paard] vond niet plaats op de openbare weg, maar op het privéterrein van [appellante] . Daar golden niet de regels van de Wegenverkeerswet 1994 en van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Het gaat er daarom of [betrokkene] naar in het maatschappelijk verkeer geldende maatstaven onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeldHet o
. Daarbij komt het met name aan of [betrokkene] door zijn handelen een gevaar in het leven heeft geroepen, welk gevaar reden voor hem had moeten zijn om van dat handelen af te zien vanwege de in het maatschappelijk verkeer jegens [appellante] in acht te nemen zorgvuldigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In dit verband kan onder meer betekenis toekomen aan de kenbaarheid van het gevaar, de kans op ongevallen, de ernst van de gevolgen daarvan en de bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
Het hof zal hierna nagaan of dit het geval is.
Situatie
8.10.
Uit de stellingen van partijen, de rapporten van DEKRA en de overgelegde foto’s en schetsen blijkt dat de situatie ter plaatse als volgt kan worden omschreven. Aan het einde van de oprijlaan vanaf de openbare weg is er een houten hek, dat toegang geeft tot het terrein van [appellante] . In het verlengde van de oprijlaan ligt over het terrein van [appellante] een verharde weg. De verharde weg voert eerst langs enkele bomen aan de linkerzijde. Na de bomen is er links een met gras begroeid stuk van het terrein. Daarachter ligt een rijbak (dressuurbak).
Deze rijbak is ongeveer 60 meter lang. Links van de rijbak is een bomenrij. Tussen de rijbak en de bomenrij is een smalle en onverharde doorgang. Deze doorgang werd niet gebruikt voor autoverkeer. Aan de andere zijde van de bomenrij, direct daarachter, ligt de stapmolen. Een stapmolen is een omheinde, ronde ruimte, waarin een paard door een elektrisch aangedreven molen gedwongen wordt in een bepaald tempo te lopen, doorgaans in één richting. De verharde weg leidt verder om de rijbak heen, tussen de rijbak en de paddocks door. De paddock is een omheinde ruimte voor verblijf van paarden. De verharde weg komt uit bij de plaats waar de aanhanger zich bevond, die [betrokkene] zou ophalen.
Paardenhouderij
8.11.
[appellante] hield op het terrein paarden ten behoeve van de dressuursport. Paarden zijn vluchtdieren, die op de vlucht slaan bij dreigend gevaar. Wie dit weet of moet weten, behoort op het terrein hiermee rekening te houden. Voor een stapmolen geldt dat deze, gezien de aard van een paard, meer risico oplevert dan een paddock, als zich daarin een of meer paarden bevinden. In een stapmolen zit een paard immers opgesloten, terwijl er in een paddock meer ruimte is voor vluchtbewegingen.
Bekend ter plaatse
8.12.
[betrokkene] kende de situatie ter plaatse. Hij kwam er al jaren en verrichtte tegen betaling werkzaamheden voor [appellante] . Het hof verwijst naar zijn verklaring van 1 maart 2019 en de hiervoor in 6.6 en 6.9 geciteerde rapporten van DEKRA. Het mag worden aangenomen dat [betrokkene] wist dat paarden vluchtdieren zijn en wat de werking van een stapmolen was. Uit zijn verklaring blijkt ook dat hij dit wist. Het was hem ook bekend dat hij rustig en langzaam de paddocks moest passeren, als zich daar paarden bevonden. Uit zijn verklaring volgt verder dat [betrokkene] wist dat de doorgang tussen de rijbak en de bomenrij niet was bedoeld voor autoverkeer.
Zorgvuldigheid
8.13.
Op 21 februari 2017 kwam [betrokkene] met zijn auto via het toegangshek het terrein op om de aanhanger te halen. Er stonden op dat moment vijf paarden in de paddocks. [betrokkene] kon dat zien, toen hij het terrein opkwam. Het zesde paard, [het paard] , bevond zich in de stapmolen.
8.14.
Het lag voor [betrokkene] , gezien de situatie ter plaatse en de in acht te nemen behoedzaamheid, voor de hand om de verharde weg te volgen naar de plaats waar de aanhanger zich bevond. Het lag daarentegen niet voor de hand om van de weg af te wijken en met de auto over het gras te rijden en de smalle en onverharde, doorgang te kiezen tussen rijbak en de bomenrij, met direct daarachter de stapmolen.
8.15.
[betrokkene] wist dat daar de stapmolen stond, want hij was daar bekend. Voor [betrokkene] had dit een reden moeten zijn voor extra behoedzaamheid, gezien het risico om een paard te verschrikken dat zich in de stapmolen bevindt. Daarvoor had [betrokkene] temeer reden, omdat hij kon zien dat niet alle zes paarden van [appellante] zich in de paddocks bevonden. Het doet er in dit verband niet toe of [betrokkene] wist of moest weten dat de stapmolen op dat moment in werking was. Het gaat erom dat hij niet wist of niet zeker kon weten dat dit niet het geval was, zonder zich daarvan te vergewissen, en dat hij er daarom rekening mee moest houden dat de stapmolen in werking kon zijn. Voor zover de bomenrij of struikgewas het zicht op de stapmolen ontnamen, verontschuldigt dit [betrokkene] dus niet.
8.16.
Door niet de aangewezen verharde weg te volgen, maar over het gras te rijden en vervolgens over de smalle, onverharde doorgang tussen de rijbak en de bomenrij, met daar direct achter de stapmolen, zonder zich ervan te vergewissen dat er zich geen paard in de stapmolen bevond, riep [betrokkene] een gevaar in het leven voor het geval zich een paard in de stapmolen zou bevinden. Gelet op de aard van het paard als vluchtdier, was voor [betrokkene] het risico voorzienbaar dat een paard in de stapmolen kon schrikken als de auto van [betrokkene] daar vlakbij opdoemde, al dan niet met het kraken van takken onder het rijden, en dat het paard zich daarbij zou kunnen verwonden, omdat het geen ruimte had om te vluchten. Het was onnodig om dit gevaar in het leven te roepen. Zoals hiervoor al is opgemerkt, lag het voor de hand om de verharde weg te volgen. De omstandigheid dat er paarden in de paddocks stonden, maakte dit niet anders. In de paddocks konden de paarden de auto van [betrokkene] zien naderen. Er was geen reden om aan te nemen dat de paarden van de auto van [betrokkene] zouden schrikken, als hij zich hield aan de instructie om rustig en langzaam de paddocks te passeren. Bovendien hadden de paarden in de paddocks meer ruimte voor vluchtbewegingen, als zij toch zouden schrikken.
8.17.
De zorgvuldigheid die [betrokkene] jegens [appellante] in het maatschappelijk verkeer in acht had te nemen, bracht naar het oordeel van het hof mee dat hij ervan had moeten afzien om het hiervoor genoemde, onnodige gevaar met het daaraan verbonden risico op schade in het leven te roepen. [betrokkene] had daarvoor niet méér behoeven te doen dan eenvoudig de aangewezen, verharde weg te volgen. Door het gevaar toch in het leven te roepen, heeft [betrokkene] onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld. Dat geldt ook als [betrokkene] rustig of langzaam heeft gereden. Goede bedoelingen van [betrokkene] , namelijk om de paarden in de paddocks niet te laten schrikken, kunnen evenmin het onrechtmatige karakter aan het gedrag ontnemen. Het hof laat dan nog daar dat niet is toegelicht dat [betrokkene] reden had om aan te nemen dat de paarden in de paddocks van zijn auto zouden schrikken, indien hij zich hield aan de instructie om rustig en langzaam de paddocks te passeren. Uit de verklaring van [betrokkene] van 1 maart 2019 volgt echter dat het niet- verschrikken van de paarden in de paddocks niet de enige of voornaamste reden voor [betrokkene] was, om af te wijken van de verharde weg. Hij dacht sneller te kunnen rijden door de onverharde doorgang te nemen.
8.18.
De omstandigheid dat [betrokkene] de werkzaamheden voor [appellante] verrichtte tegen geringe vergoeding, weegt in dit geval onvoldoende zwaar om de onrechtmatigheid weg te nemen. Vanwege deze werkzaamheden en de bekendheid met de situatie ter plaatse moest [betrokkene] het gevaar onderkennen, dat hij in het leven riep door met zijn auto van de verharde weg af te wijken, en had hij alle reden om dat gedrag na te laten. Ten overvloede, want het is niet doorslaggevend, overweegt het hof dat [geïntimeerde] te weinig heeft aangevoerd voor het oordeel dat [betrokkene] de werkzaamheden verrichtte als een belangeloze vriendendienst. [betrokkene] ontving een vergoeding, gering of niet, en het werk had volgens de verklaring van [betrokkene] zelf een regelmatig karakter.
8.19.
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene] aansprakelijk is voor de schade die [appellante] door zijn onrechtmatig handelen heeft geleden. De grieven 2, 3 en 4 treffen dus doel.
8.20.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] geen grieven gericht tegen enkele onderdelen van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 3.6 van het bestreden vonnis, met name dat [betrokkene] niet wist of behoorde te weten dat zich een paard in de stapmolen bevond, dat [betrokkene] rustig/langzaam heeft gereden en uit voorzichtigheid ten opzichte van de paarden in de paddocks voor de alternatieve route heeft gekozen. Ook als dit juist is, wordt het oordeel van het hof niet anders, zoals blijkt uit hetgeen het hof heeft overwogen in 8.14, 8.15 en 8.16. Het enkele feit dat [appellante] niet letterlijk de desbetreffende overwegingen heeft geciteerd of genoemd, wil overigens niet zeggen dat de grieven daarop niet mede betrekking hebben. Uit de toelichting op de grieven blijkt dat [appellante] de overwegingen bestrijdt. Hieruit heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs moeten begrijpen dat de grieven ook tegen die overwegingen zijn gericht.
Geen eigen schuld
8.21.
Volgens [geïntimeerde] zijn aan [appellante] omstandigheden toe te rekenen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade, zodat deze schade geheel of deels voor haar rekening moet blijven. Het komt erop neer dat [appellante] volgens [geïntimeerde] maatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat [het paard] had kunnen schrikken door het plaatsen van een waarschuwingsbord of hek, het verwijderen van takken of door bij de stapmolen te blijven.
8.22.
Het hof volgt dit standpunt niet. Het verwijt dat [geïntimeerde] aan [appellante] maakt, is wijsheid achteraf. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat [appellante] destijds erop bedacht moest zijn dat [betrokkene] , of een ander, met zijn auto niet de verharde weg zou nemen, maar over het gras via de smalle, onverharde doorgang zou rijden. [appellante] had daarom destijds onvoldoende aanleiding daartegen maatregelen te nemen. Voor zover [appellante] desondanks in dit opzicht iets valt te verwijten, valt dit in het niet bij de onzorgvuldigheid van [betrokkene] , zodat diens vergoedingsplicht volledig in stand blijft.
Schade
8.23.
De schade bestaat volgens [appellante] uit kosten die verband houden met het letsel dat [het paard] heeft opgelopen, de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand en het verlies aan waarde van [het paard] door het ongeval.
8.24.
De kosten die verband houden met het letsel dat [het paard] heeft opgelopen, betreffen kosten die dierenartsen, een paardenpraktijk en hoefsmeden aan [appellante] in rekening hebben gebracht. De kosten bedragen in totaal € 5.400,59 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft niet of onvoldoende bestreden dat deze kosten zijn gemaakt en tot de schade moeten worden gerekend.
8.25.
De buitengerechtelijke kosten betreffen de kosten voor rechtsbijstand, voorafgaand aan deze procedure, in totaal € 10.947,86 inclusief btw. De kosten zijn gestaafd en toegelicht met facturen en specificaties. Bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat de werkzaamheden mede betrekking hebben op onderhandelingen over een minnelijke regeling.
8.26.
[geïntimeerde] heeft weersproken dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Zij heeft daartoe in algemene zin erop gewezen dat alleen kosten voor vergoeding in aanmerking komen, voor zover deze betrekking hebben op andere verrichtingen dan die waarvoor de in art. 241 Rv bedoelde (proces)kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Zonder nadere toelichting heeft zij vervolgens betwist dat de verrichtingen van de gemachtigden van [appellante] buiten het bereik van art. 241 Rv. vallen. Bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] erkend dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat is gediscussieerd over de aansprakelijkheid.
8.27.
Het hof concludeert dat de omvang en kosten van de buitengerechtelijke rechtsbijstand niet ter discussie staan. Voor een deel betreft het werkzaamheden waarop art. 241 Rv geen betrekking heeft. Het gaat dan om het overleg tussen partijen met betrekking tot de aansprakelijkheid en een minnelijke regeling. Naar het oordeel van het hof mag echter aan de hand van de overgelegde specificatie worden aangenomen dat de werkzaamheden voor een ander deel weliswaar voorafgaande aan deze procedure zijn verricht, maar ook nodig waren ten behoeve van het voeren van deze procedure. Het hof wijst op posten als het lezen van diverse stukken, overleg met [appellante] en anderen en studie jurisprudentie. Voor deze kosten voorziet de regeling van art. 241 Rv in een vergoeding. Het hof schat bij gebreke van nadere aanknopingspunten dat de helft van de kosten moet worden toegerekend aan buitengerechtelijke rechtsbijstand en voor de helft aan processuele bijstand. Er komt dus
€ 5.473,93 inclusief btw als schade voor vergoeding in aanmerking.
8.28.
Wat betreft het verlies aan waarde van [het paard] verwijst [appellante] naar de hiervoor in 6.7 geciteerde taxatie. [appellante] vordert echter verwijzing naar de schadestaatprocedure, omdat partijen het volgens haar niet eens zijn over de restwaarde. [geïntimeerde] wil, zo valt uit de conclusie van antwoord op te maken, dat het waardeverlies in deze procedure wordt begroot en ‘betwist hier nu reeds gemotiveerd’ de getaxeerde waarde en de restwaarde, zonder die betwisting daadwerkelijk te motiveren. Het had wel op haar weg gelegen om dit te doen, en in dat verband onder meer duidelijk te maken in welk opzicht de taxatie tekortschiet, gelet op haar wens om de schade al in deze procedure te begroten.
In aanmerking genomen echter dat dit verder geen onderdeel meer is geweest van het debat tussen partijen, zal het hof de zaak in zoverre overeenkomstig de wens van [appellante] verwijzen naar de schadestaatprocedure.
Slot
8.29.
Grief 1 behoeft het hof niet verder te bespreken. Het hof heeft hiermee al rekening gehouden bij de weergave van de feiten en de beschrijving van de situatie ter plaatse.
8.30.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof evenmin te bespreken. Ook het bewijsaanbod van partijen passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.31.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [appellante] alsnog toewijzen, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.
Het hof sluit voor de onder a. gevorderde verklaring voor recht aan bij de tekst van art. 6 WAM. Het hof gaat verder ervan uit dat [appellante] met de vordering onder b. een veroordeling tot schadevergoeding wenst te verkrijgen, op te maken bij staat, zoals bedoeld in art. 612 Rv.
De toe te wijzen bedragen met betrekking tot de vordering onder c telt het hof op tot één bedrag. De verschuldigdheid van de wettelijke rente daarover is, gegeven de betalingsverplichting van [geïntimeerde] , niet weersproken.
Proceskosten
8.32.
De proceskosten van beide instanties komen ten laste van [geïntimeerde] , omdat zij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [appellante] als volgt vast:
eerste aanleg
- explootkosten € 103,38
- griffierecht € 97,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(tarief II, 2 punten)
totaal € 1.286,38
hoger beroep
- explootkosten € 99,01
- griffierecht € 324,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(tarief II, 1,5 punt)
totaal € 2.651,01

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende,
9.2.
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] verplicht is de schade te vergoeden die [appellante] lijdt door het ongeval met [het paard] op 21 februari 2017;
9.3.
veroordeelt [geïntimeerde] om het verlies aan waarde van [het paard] , veroorzaakt door het ongeval, aan [appellante] te vergoeden, op te maken bij staat;
9.4.
veroordeelt [geïntimeerde] om € 10.874,52 aan [appellante] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2018 tot de dag van betaling;
9.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, aan de zijde van [appellante] vastgesteld op:
- € 1.286,38 tot heden voor de eerste aanleg,
- € 2.651,00 tot heden voor het hoger beroep,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
9.6.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 juli 2021.
griffier rolraadsheer