ECLI:NL:GHSHE:2021:2140

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
200.289.722_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen verdeling zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een verzoek tot aanvulling van een eerdere beschikking over de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2015. De zaak is in hoger beroep aangespannen door Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die als verzoekster in principaal hoger beroep optreedt, tegen de moeder van de minderjarige, die verweer voert in het hoger beroep. De vader van de minderjarige is ook als belanghebbende aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken als informant in de procedure.

Op 27 mei 2021 heeft het hof een tussenbeschikking gewezen, waarover de moeder en de GI (Gemeentelijke Instantie) van mening verschillen. De moeder stelt dat de zorgregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 8 december 2020, moet worden uitgevoerd, terwijl de GI van mening is dat de omgang begeleid moet plaatsvinden op kantoor van de GI. Het hof heeft de GI en de vader in de gelegenheid gesteld om hun instemming met het verzoek van de moeder te geven, wat zij beiden hebben gedaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgregeling voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van de GI, totdat er een rapport van de instantie die de zorgregeling verder moet invullen, beschikbaar is. De huidige zorgregeling houdt in dat de moeder op bepaalde dagen contact heeft met de minderjarige, begeleid door de GI. Het hof heeft in zijn beslissing benadrukt dat de bestaande zorgregeling moet worden nageleefd totdat de nieuwe regeling van kracht wordt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 8 juli 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juli 2021
Zaaknummer : 200.289.722/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/243634 / FA RK 17-4669
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep, tevens verzoekster in het incident,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
advocaat: mr. I.J.M. Gelissen,
tegen
[de moeder]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep, tevens verweerster in het incident,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
Als informant is aangemerkt [instantie 1] -jeugdzorg (hierna te noemen: [instantie 1] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Verzoek tot aanvulling

1.1.
Het hof heeft op 27 mei 2021 een tussenbeschikking gewezen tussen partijen.
1.2.
Bij brief van 8 juni heeft mr. Van Heerd het hof bericht dat de moeder en de GI van mening verschillen over de uitleg van de beschikking van dit hof van 27 mei 2021.
1.3.
Het hof begrijpt uit voormelde brief van mr. Van Heerd dat de moeder van mening is dat de beschikking zo moet worden uitgelegd, dat – in afwachting van de start bij de [instantie 2] – de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgelegd in de beschikking van 8 december 2020 zal moeten worden uitgevoerd en dat omgang tussen de moeder en [minderjarige] aldus, begeleid door [instantie 1] , op dinsdag- en donderdagmiddag bij de moeder thuis en op woensdagmiddag bij oma (mz) thuis zal plaatsvinden.
1.4.
Het hof begrijpt voorts uit de brief van mr. Van Heerd dat de GI daarentegen van mening is dat – zolang de [instantie 2] nog niet is begonnen – de omgang begeleid dient plaats te vinden op dinsdag, woensdag en donderdag, bij [instantie 1] op kantoor.
1.5.
De moeder heeft het hof verzocht uitleg te geven over de formulering in het dictum: “
de bestaande begeleide zorgregeling doorgang zal blijven vinden;” en daarmee, zo begrijpt het hof, duidelijkheid te verschaffen over welke uitleg – van de moeder dan wel de GI – juist is.
1.6.
Het hof heeft de GI en de vader bij brief van 18 juni 2021 in de gelegenheid gesteld om het hof te laten weten of zij instemmen met het verzoek van de moeder om de verzochte duidelijkheid te verschaffen.
1.7.
De GI heeft het hof bij brief van 23 juni 2021 laten weten in te stemmen met het verzoek van de moeder. De vader heeft inhoudelijk gereageerd bij email van 23 juni 2021 waaruit het hof afleidt dat ook hij instemt met het verzoek van de moeder.
1.8.
Het hof stelt vast dat in de beschikking van 27 mei 2021 in rov. 3.11.7 het volgende is overwogen:
“De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal, totdat daarover nader wordt beslist, plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de [instantie 2] . In afwachting van de start bij de [instantie 2] dienen partijen gevolg te geven aan de zorgregeling zoals deze is vastgelegd bij de beschikking waarvan beroep.”
In het dictum is vervolgens bepaald:
“[...] dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de [instantie 2] en dat in afwachting van de start bij de [instantie 2] de bestaande begeleide zorgregeling doorgang zal blijven vinden;”
1.9.
In haar bestreden beschikking van 8 december 2020 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld die inhoudt in dat [minderjarige] – begeleid door [instantie 1] – iedere dinsdag- en donderdagmiddag bij de moeder verblijft en iedere woensdagmiddag bij oma (mz). Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat die regeling half januari 2021 is aangepast. De huidige zorgregeling houdt in dat de moeder bij [instantie 1] , en begeleid door [instantie 1] , contact heeft met [minderjarige] op de door de rechtbank vastgestelde dagen. De GI heeft ter toelichting tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de huidige regeling maakt dat [minderjarige] minder “schakeltijd” nodig heeft.
1.10.
Het hof begrijpt dat de moeder en de GI van mening verschillen over de invulling van de zorgregeling voor de periode totdat de zorgregeling zal gaan plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] . Omdat het hof iedere verdere beslissing heeft aangehouden in afwachting van de interventie door de [instantie 2] , en er daarbij vanuit is gegaan dat de huidige situatie gehandhaafd wordt totdat de begeleiding via de [instantie 2] van start gaat, heeft het hof in rov. 3.11.7. bedoeld te overwegen dat partijen de bestaande (bij [instantie 1] ) begeleide zorgregeling blijven naleven totdat de [instantie 2] daar een andere, nadere, invulling aan geeft.

2.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.289.722/01
bepaalt dat rechtsoverweging 3.11.7 aldus moet worden gelezen:
‘3.11.7 In afwachting van het rapport van de [instantie 2] zal het hof de behandeling van de zaak acht maanden aanhouden. Partijen zullen door het hof in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op de uitgebrachte rapporten. Op grond van het vorenstaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan. De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal, totdat daarover nader wordt beslist, plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de [instantie 2] . In afwachting van de start bij de [instantie 2] dienen partijen gevolg te geven aan de bestaande begeleide zorgregeling.’
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.A.R.M. van Leuven en
E.P. de Beij en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.