Uitspraak
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen.
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
5.De beschikking d.d. 27 mei 2021
- partijen verwezen naar de [instantie 2] , locatie [locatie] , om de ouders te ondersteunen bij het tot stand brengen van een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] en de begeleiding van [minderjarige] en ouders in dit proces;
- bepaald dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de [instantie 2] en dat in afwachting van de start bij de [instantie 2] de bestaande begeleide zorgregeling doorgang zal blijven vinden;
- iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma 20 januari 2022, in afwachting van het verloop bij de [instantie 2] ;
- de [instantie 2] verzocht voor de pro forma datum rapport uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en de raad.
6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- subsidiair: een andere ruime zorg- en contactregeling te bepalen waarbij [minderjarige] meer dan een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen;
- meer subsidiair: te bepalen dat het verzoek van de moeder wordt toegewezen, zoals weergegeven in het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep inhoudende dat er onbegeleide contactmomenten zullen plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] bij de moeder zal verblijven:
* een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school;
* wekelijks op woensdagmiddag van na school tot na het eten (19:00 uur);
* gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
7.De verdere beoordeling
Het is niet gelukt om een onbegeleide zorgregeling te realiseren doordat de vader kenbaar heeft gemaakt hieraan niet mee te willen en/of kunnen werken in verband met zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. De vader heeft geen vertrouwen in de moeder zolang hij geen zicht heeft op haar mentale toestand. De [instantie 2] ziet een vader die de focus legt op de ex-partnerrelatie en bij het verkrijgen van informatie over de moeder de strijd aangaat. De vader is hierin tijdens de oudergesprekken niet leerbaar gebleken.
De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in de ouderbegeleiding. Zij heeft geleerd de focus meer op haar moederschap te leggen daar waar zij eerder de focus vooral had op de ex-partnerrelatie. De moeder ervaart psychisch en lichamelijk lijden door het voortduren van de situatie; het gemis van [minderjarige] en de langdurige strijd om een goede zorgregeling drukken zwaar op haar.
De moeder heeft volledig inzicht gegeven in de psychologische onderzoeken die bij haar zijn afgenomen en in de behandeling die zij thans nog volgt. Tevens heeft de [instantie 2] meerdere keren contact gehad met de hoofdbehandelaar van de moeder. Het individueel traject van vader is niet gestart, ondanks dat de [instantie 2] meermaals heeft geïnformeerd naar de stand van zaken.
Beide ouders hebben zich moeten begeven in een ingewikkeld speelveld van verschillende instanties met verschillende visies op het vormgeven van onbegeleide zorgregeling. Dit heeft een negatief effect gehad op het BOR3-traject. Het feit dat enkele betrokken instanties hebben aangegeven, ondanks de opdracht van het hof, onbegeleide contactmomenten niet wenselijk en/of in het belang van [minderjarige] te achten, heeft er mogelijk ook toe geleid dat vader niet gestimuleerd werd om nog met voorstellen te komen voor het toewerken naar onbegeleide contactmomenten. Zodoende was er gedurende dit BOR3-traject ook geen draagvlak om tot overeenstemming tussen beide ouders te komen.
Zowel tegenover de [instantie 2] als de jeugdbeschermer heeft de vader kenbaar gemaakt niet mee te werken aan een onbegeleide zorgregeling. De vader vraagt bij de GI om veiligheidsgaranties met betrekking tot de situatie bij de moeder, maar kan niet aangeven welke veiligheidsaspecten daarbij voor hem doorslaggevend zijn.
Gezien de gebeurtenissen van de afgelopen jaren is er begrip geweest voor de terughoudendheid van de vader om te snel te grote stappen te zetten. Vertrouwen komt echter niet vanzelf en om dit vertrouwen te realiseren moeten er stappen worden gezet. De stalking is inmiddels een afgesloten hoofdstuk: de moeder is veroordeeld, houdt zich aan de opgelegde voorwaarden en de opgelegde voorwaardelijke straf kan als forse stok achter de deur worden gezien. Wat resteert zijn de problemen die horen bij een complexe scheiding.
De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt die ook wordt onderschreven in het eindverslag van de [instantie 2] . Desondanks is door de weerstand van de vader de uitbreiding van de zorg- en contactregeling gestagneerd. De vader blijft de focus leggen op de ex-partnerrelatie en als hij informatie krijgt over de moeder gaat hij hierover de strijd aan. De vader blijft de nadruk leggen op de schuldvraag, terwijl deze vraag in de strafrechtelijke procedure is beantwoord en niet aan de beoordeling van het hof voorligt. De moeder heeft haar veroordeling geaccepteerd en besloten hiertegen geen hoger beroep in te stellen omdat zij zich wil richten op [minderjarige] en de toekomst. De moeder legt haar focus dan ook op haar rol als ouder. De vader kan of wil deze rol van de moeder niet zien, maar kijkt ook niet naar zijn eigen aandeel in het geheel en levert geen bijdrage om tot een oplossing te komen. [minderjarige] kan echter niet langer wachten op de uitbreiding van de zorgregeling en zijn belang dient te prevaleren boven het belang en het wantrouwen van de vader. Er zijn geen belemmeringen om te starten met (begeleide) contactmomenten bij de moeder thuis en de zorgregeling verder uit te breiden.
Voor de vader is het belangrijkste aspect dat hij wordt gehoord. Hij heeft niet alleen zijn vertrouwen in de moeder verloren, maar ook het vertrouwen in de instanties. Het kost tijd om dit vertrouwen weer op te bouwen. De vader wil graag vooruit in het belang van [minderjarige] , maar heeft daar handvatten bij nodig. Zo heeft de vader meermaals verzocht inzage te krijgen in de omgangsverslagen en in de informatie met betrekking tot de behandeling van de moeder. De vader heeft deze informatie niet gekregen.
Conform de opdracht van het hof heeft de vader tijdens het traject bij de [instantie 2] individuele hulp geprobeerd te zoeken, maar werd hierbij van het kastje naar de muur gestuurd waardoor de hulpverlening niet tot stand is gekomen.
Er lijkt sinds de veroordeling van de moeder een kentering te hebben plaatsgevonden. Waar eerst de veiligheid van [minderjarige] voorop stond, lijkt nu vooral de schuld bij de vader te worden gelegd dat de onbegeleide zorgregeling niet tot stand komt.
Totdat de vader inzicht heeft gekregen in de mentale toestand van de moeder, dient de zorgregeling te worden begeleid.
Het belang van [minderjarige] bij onbegeleid contact met zijn moeder is groter dan de moeilijkheden die hij daarmee kan ervaren aan de kant van de vader. Dat neemt niet weg dat de vader meegenomen moet worden meegenomen in de stappen die worden gezet. Het uitbreiden van de zorgregeling vraagt een uiterste inspanning van alle betrokkenen, ook van de vader.
De ouders zijn er het meest bij gebaat als de opbouw naar een onbegeleide zorgregeling wordt vastgelegd in een beschikking. De raad adviseert het hof om hierbij wel de regie aan de GI te geven om bij te sturen waar nodig.
Op dit moment ziet [minderjarige] de moeder tweemaal per week tijdens begeleide contactmomenten op het kantoor van [instantie 1] . Het in een formele setting begeleiden van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] is, gelet op de positieve ontwikkelingen, niet langer noodzakelijk en draagt niet bij aan het bestendigen van de band tussen de moeder en [minderjarige] . Alle betrokkenen, behoudens de vader, achten het van belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] op korte termijn wordt genormaliseerd. Er zijn geen contra-indicaties in het contact tussen de moeder en [minderjarige] en er wordt niet getwijfeld aan de opvoedvaardigheden van de moeder.
Het enige dat op dit moment nog in de weg kan staan aan de uitbreiding van de zorgregeling, zijn de zorgen van de vader. Het hof heeft oog voor deze zorgen van de vader. Het is in dat kader van belang dat de vader een traject aangaat gericht op het herstel van het vertrouwen in de moeder. Het hof is echter met de raad van oordeel dat [minderjarige] niet meer langer kan wachten op een uitbreiding van de zorgregeling. De belangen die [minderjarige] heeft bij een onbelast en bestendig contact met zijn moeder wegen zwaarder dan de zorgen en het gebrek aan vertrouwen die de vader op dit moment nog heeft.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat zolang de ondertoezichtstelling loopt de GI belast is met de regie over de verdeling van zorgtaken en de ouders vanuit die rol kan bijsturen waar nodig.
8.De beslissing
- één weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school;
- de helft van de vakanties en feestdagen.