ECLI:NL:GHSHE:2022:1913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.289.722_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen verdeling zorg- en opvoedingstaken met nadruk op het belang van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 16 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van een minderjarige. De zaak betreft een hoger beroep van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tegen de moeder, waarbij de vader als belanghebbende is aangemerkt. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in haar rol als ouder, terwijl de vader zijn zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de moeder heeft geuit. Het hof heeft in eerdere beschikkingen al bepaald dat er een zorgregeling moet komen, maar de exacte invulling was in geschil. Het hof heeft vastgesteld dat het belang van de minderjarige bij onbelast en bestendig contact met de moeder zwaarder weegt dan de zorgen van de vader. De ouders zijn verwezen naar een gecertificeerde instelling voor ondersteuning bij het tot stand brengen van een zorgregeling. Het hof heeft besloten dat de minderjarige in een overgangsperiode van twee weken begeleide contactmomenten bij de moeder zal hebben, waarna de zorgregeling verder zal worden uitgebreid naar onbegeleide contactmomenten. De uiteindelijke zorgregeling houdt in dat de minderjarige elke woensdag en één weekend in de veertien dagen bij de moeder verblijft, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.289.722/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/243634 / FA RK 17-4669
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling),
advocaat: mr. I.J.M. Gelissen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen.
Als informant is aangemerkt [instantie 1] -Jeugdzorg, hierna te noemen: [instantie 1] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 27 mei 2021

Bij die beschikking heeft het hof in het principaal en incidenteel hoger beroep:
- partijen verwezen naar de [instantie 2] , locatie [locatie] , om de ouders te ondersteunen bij het tot stand brengen van een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] en de begeleiding van [minderjarige] en ouders in dit proces;
- bepaald dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 2] (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de [instantie 2] en dat in afwachting van de start bij de [instantie 2] de bestaande begeleide zorgregeling doorgang zal blijven vinden;
- iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma 20 januari 2022, in afwachting van het verloop bij de [instantie 2] ;
- de [instantie 2] verzocht voor de pro forma datum rapport uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en de raad.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door mr. Gelissen, G. Verlaek en W. van den Hurk;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Heerd;
-de vader, bijgestaan door mr. Van den Dungen;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,
- [instantie 1] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger instantie 1] en [vertegenwoordiger instantie 1 2] .
6.2.
Het hof heeft sinds de beschikking van 27 mei 2021 ontvangen:
- het eindverslag van de [instantie 2] d.d. 13 januari 2022;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 2 maart;
- de brief met een bijlage van de vader d.d. 7 maart 2022;
- het V8-formulier met daarbij de brief van de advocaat van de moeder d.d. 8 maart 2022;
- het V6-formulier met bijlage van mr. Van den Dungen d.d. 11 mei 2022.
Wijziging/aanvulling verzoeken
6.3.
De GI heeft in haar brief van 2 maart 2022, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het hof verzocht een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen tussen [minderjarige] en de moeder als het hof juist acht. Daarbij heeft de GI verzocht een zo concreet mogelijke regeling vast te leggen die voor de lange duur bestendig is.
6.4.
De moeder heeft in haar brief van 8 maart 2022, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, haar verzoeken gewijzigd en het hof verzocht:
- primair: te bepalen dat – al dan niet na een door het hof in eigen regie te bepalen opbouwregeling – [minderjarige] om de week van donderdag na school tot maandagochtend voor school en in de andere week van vrijdag na school tot maandag voor school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder verblijft;
- subsidiair: een andere ruime zorg- en contactregeling te bepalen waarbij [minderjarige] meer dan een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen;
- meer subsidiair: te bepalen dat het verzoek van de moeder wordt toegewezen, zoals weergegeven in het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep inhoudende dat er onbegeleide contactmomenten zullen plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] bij de moeder zal verblijven:
* een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school;
* wekelijks op woensdagmiddag van na school tot na het eten (19:00 uur);
* gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.

7.De verdere beoordeling

Eindverslag [instantie 2]
7.1.
De [instantie 2] is in de periode van 23 juni 2021 tot 13 januari 2022 in het kader van een BOR3-traject bij de ouders en [minderjarige] betrokken geweest. In het eindverslag van de [instantie 2] is over het verloop van dit traject – samengevat – als volgt geconcludeerd.
Het is niet gelukt om een onbegeleide zorgregeling te realiseren doordat de vader kenbaar heeft gemaakt hieraan niet mee te willen en/of kunnen werken in verband met zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. De vader heeft geen vertrouwen in de moeder zolang hij geen zicht heeft op haar mentale toestand. De [instantie 2] ziet een vader die de focus legt op de ex-partnerrelatie en bij het verkrijgen van informatie over de moeder de strijd aangaat. De vader is hierin tijdens de oudergesprekken niet leerbaar gebleken.
De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in de ouderbegeleiding. Zij heeft geleerd de focus meer op haar moederschap te leggen daar waar zij eerder de focus vooral had op de ex-partnerrelatie. De moeder ervaart psychisch en lichamelijk lijden door het voortduren van de situatie; het gemis van [minderjarige] en de langdurige strijd om een goede zorgregeling drukken zwaar op haar.
De moeder heeft volledig inzicht gegeven in de psychologische onderzoeken die bij haar zijn afgenomen en in de behandeling die zij thans nog volgt. Tevens heeft de [instantie 2] meerdere keren contact gehad met de hoofdbehandelaar van de moeder. Het individueel traject van vader is niet gestart, ondanks dat de [instantie 2] meermaals heeft geïnformeerd naar de stand van zaken.
Beide ouders hebben zich moeten begeven in een ingewikkeld speelveld van verschillende instanties met verschillende visies op het vormgeven van onbegeleide zorgregeling. Dit heeft een negatief effect gehad op het BOR3-traject. Het feit dat enkele betrokken instanties hebben aangegeven, ondanks de opdracht van het hof, onbegeleide contactmomenten niet wenselijk en/of in het belang van [minderjarige] te achten, heeft er mogelijk ook toe geleid dat vader niet gestimuleerd werd om nog met voorstellen te komen voor het toewerken naar onbegeleide contactmomenten. Zodoende was er gedurende dit BOR3-traject ook geen draagvlak om tot overeenstemming tussen beide ouders te komen.
Nadere standpunten
7.2.
De GI heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Zowel tegenover de [instantie 2] als de jeugdbeschermer heeft de vader kenbaar gemaakt niet mee te werken aan een onbegeleide zorgregeling. De vader vraagt bij de GI om veiligheidsgaranties met betrekking tot de situatie bij de moeder, maar kan niet aangeven welke veiligheidsaspecten daarbij voor hem doorslaggevend zijn.
Gezien de gebeurtenissen van de afgelopen jaren is er begrip geweest voor de terughoudendheid van de vader om te snel te grote stappen te zetten. Vertrouwen komt echter niet vanzelf en om dit vertrouwen te realiseren moeten er stappen worden gezet. De stalking is inmiddels een afgesloten hoofdstuk: de moeder is veroordeeld, houdt zich aan de opgelegde voorwaarden en de opgelegde voorwaardelijke straf kan als forse stok achter de deur worden gezien. Wat resteert zijn de problemen die horen bij een complexe scheiding.
De moeder heeft zich de afgelopen maanden getoond als een liefhebbende moeder die een goed contact heeft met [minderjarige] . Er zijn geen signalen die erop wijzen dat de moeder pedagogisch onbekwaam is om invulling te geven aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Datzelfde geldt in gelijke mate voor de vader.
Op dit moment is er sprake van een begeleide zorgregeling die hoognodig moet worden uitgebreid. Volgens de GI kan er direct gestart worden met begeleide contactmomenten bij de moeder thuis en deze contactmomenten kunnen na een korte overgangsperiode worden uitgebreid naar onbegeleide contactmomenten. Er geen zijn belemmeringen om uit te breiden naar een reguliere zorgregeling die recht doet aan de behoefte van [minderjarige] om in gelijke mate contact te hebben met beide ouders.
7.3.
De moeder heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt die ook wordt onderschreven in het eindverslag van de [instantie 2] . Desondanks is door de weerstand van de vader de uitbreiding van de zorg- en contactregeling gestagneerd. De vader blijft de focus leggen op de ex-partnerrelatie en als hij informatie krijgt over de moeder gaat hij hierover de strijd aan. De vader blijft de nadruk leggen op de schuldvraag, terwijl deze vraag in de strafrechtelijke procedure is beantwoord en niet aan de beoordeling van het hof voorligt. De moeder heeft haar veroordeling geaccepteerd en besloten hiertegen geen hoger beroep in te stellen omdat zij zich wil richten op [minderjarige] en de toekomst. De moeder legt haar focus dan ook op haar rol als ouder. De vader kan of wil deze rol van de moeder niet zien, maar kijkt ook niet naar zijn eigen aandeel in het geheel en levert geen bijdrage om tot een oplossing te komen. [minderjarige] kan echter niet langer wachten op de uitbreiding van de zorgregeling en zijn belang dient te prevaleren boven het belang en het wantrouwen van de vader. Er zijn geen belemmeringen om te starten met (begeleide) contactmomenten bij de moeder thuis en de zorgregeling verder uit te breiden.
7.4.
De vader heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Voor de vader is het belangrijkste aspect dat hij wordt gehoord. Hij heeft niet alleen zijn vertrouwen in de moeder verloren, maar ook het vertrouwen in de instanties. Het kost tijd om dit vertrouwen weer op te bouwen. De vader wil graag vooruit in het belang van [minderjarige] , maar heeft daar handvatten bij nodig. Zo heeft de vader meermaals verzocht inzage te krijgen in de omgangsverslagen en in de informatie met betrekking tot de behandeling van de moeder. De vader heeft deze informatie niet gekregen.
Conform de opdracht van het hof heeft de vader tijdens het traject bij de [instantie 2] individuele hulp geprobeerd te zoeken, maar werd hierbij van het kastje naar de muur gestuurd waardoor de hulpverlening niet tot stand is gekomen.
Er lijkt sinds de veroordeling van de moeder een kentering te hebben plaatsgevonden. Waar eerst de veiligheid van [minderjarige] voorop stond, lijkt nu vooral de schuld bij de vader te worden gelegd dat de onbegeleide zorgregeling niet tot stand komt.
Totdat de vader inzicht heeft gekregen in de mentale toestand van de moeder, dient de zorgregeling te worden begeleid.
7.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. In het belang van [minderjarige] moeten er nu stappen gezet worden. De vader heeft daarnaast hulp nodig bij het werken aan zijn vertrouwen in de moeder. Het wantrouwen van de vader staat in beginsel in de weg aan een onbegeleide zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] kan echter gelet op de huidige situatie niet langer wachten op deze uitbreiding: [minderjarige] groeit nu op met een beeld van begeleid contact met zijn moeder in een kantoor bij [instantie 1] .
Het belang van [minderjarige] bij onbegeleid contact met zijn moeder is groter dan de moeilijkheden die hij daarmee kan ervaren aan de kant van de vader. Dat neemt niet weg dat de vader meegenomen moet worden meegenomen in de stappen die worden gezet. Het uitbreiden van de zorgregeling vraagt een uiterste inspanning van alle betrokkenen, ook van de vader.
De ouders zijn er het meest bij gebaat als de opbouw naar een onbegeleide zorgregeling wordt vastgelegd in een beschikking. De raad adviseert het hof om hierbij wel de regie aan de GI te geven om bij te sturen waar nodig.
7.6.
[instantie 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende laten weten. De begeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder verlopen goed. Deze contactmomenten vinden het afgelopen anderhalf jaar plaats op het kantoor van [instantie 1] . De begeleide contactmomenten zijn niet meer passend bij de situatie van de moeder en [minderjarige] . [instantie 1] hoopt dat er in het belang van [minderjarige] beweging komt en er op korte termijn kan worden toegewerkt naar een onbegeleide zorgregeling.
7.7.
Het hof overweegt als volgt.
7.7.1.
In de beschikking van 27 mei 2021 heeft het hof reeds overwogen – kort weergegeven – dat tussen partijen niet in geschil is dat er een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige] dient te worden vastgesteld. Wel is in geschil is op welke wijze deze verdeling dient te worden vormgegeven. Op grond van artikel 1:253a BW dient het hof een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Het hof zal aldus met inachtneming van het eindverslag van de [instantie 2] en de (nadere) standpunten van de betrokkenen beoordelen welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken wenselijk voorkomt in het belang van [minderjarige] .
7.7.2.
Het is het hof gebleken dat de vader niet aflatende zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder en dat hij daardoor tot op heden niet mee heeft kunnen of willen werken aan de uitbreiding van de zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of deze zorgen in de weg staan aan de uitbreiding van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hierbij het volgende.
De zorgen van de vader zijn ontstaan als gevolg van de stalking waarvoor de moeder in december 2021 (inmiddels onherroepelijk) is veroordeeld. De moeder heeft zich de afgelopen periode echter positief ontwikkeld: zij focust zich op haar ouderrol en de contactmomenten tussen haar en [minderjarige] verlopen goed. Daarnaast houdt de moeder zich aan de voorwaarden die zijn opgelegd bij haar veroordeling, is zij nog in behandeling bij [instelling] en er is sprake van reclasseringstoezicht. Het recidiverisico van de moeder wordt volgens de brief d.d. 29 december 2021 van [psycholoog] (GZ-psycholoog) als laag ingeschat.
Op dit moment ziet [minderjarige] de moeder tweemaal per week tijdens begeleide contactmomenten op het kantoor van [instantie 1] . Het in een formele setting begeleiden van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] is, gelet op de positieve ontwikkelingen, niet langer noodzakelijk en draagt niet bij aan het bestendigen van de band tussen de moeder en [minderjarige] . Alle betrokkenen, behoudens de vader, achten het van belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] op korte termijn wordt genormaliseerd. Er zijn geen contra-indicaties in het contact tussen de moeder en [minderjarige] en er wordt niet getwijfeld aan de opvoedvaardigheden van de moeder.
Het enige dat op dit moment nog in de weg kan staan aan de uitbreiding van de zorgregeling, zijn de zorgen van de vader. Het hof heeft oog voor deze zorgen van de vader. Het is in dat kader van belang dat de vader een traject aangaat gericht op het herstel van het vertrouwen in de moeder. Het hof is echter met de raad van oordeel dat [minderjarige] niet meer langer kan wachten op een uitbreiding van de zorgregeling. De belangen die [minderjarige] heeft bij een onbelast en bestendig contact met zijn moeder wegen zwaarder dan de zorgen en het gebrek aan vertrouwen die de vader op dit moment nog heeft.
7.7.3.
Het hof zal daarom overgaan tot het vastleggen van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Deze verdeling zal bestaan uit een transferperiode van twee weken die ziet op de overgang van de begeleide contactmomenten naar onbegeleide contactmomenten bij de moeder thuis. Vervolgens zal een voor de lange duur bestendige verdeling van zorg- en opvoedingstaken worden vastgesteld.
Transferperiode
7.7.4.
Zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dient er sprake te zijn van een korte transferperiode waarin de begeleiding enkel ziet op de overgang naar de onbegeleide contactmomenten bij de moeder thuis. Gelet hierop zal het hof bepalen dat voor een periode van twee weken na de datum van deze beschikking de contactmomenten op de dinsdag en donderdag bij de moeder thuis plaatsvinden onder begeleiding van [instantie 1] . [instantie 1] haalt [minderjarige] op uit school en brengt hem naar de moeder waar het contactmoment zal plaatsvinden. Aan het einde van het contactmoment brengt de begeleider van [instantie 1] [minderjarige] naar het kantoor van [instantie 1] , waar de vader [minderjarige] ophaalt. Tijdens deze begeleide contactmomenten kunnen de ouders en [instantie 1] zoveel als mogelijk aansluiten bij de (ophaal-)tijden die zij thans hanteren tijdens de begeleide contactmomenten.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.7.5.
Voor de periode na de transferperiode zal het hof een reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen. Hierbij sluit het hof niet volledig aan bij het primaire verzoek dat de moeder heeft gedaan omdat toewijzing van dit verzoek het onwenselijke gevolg heeft dat [minderjarige] geen enkel weekend meer bij de vader verblijft. Gelet hierop zal het hof een zorgregeling bepalen waarbij [minderjarige] één weekend in de twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de moeder verblijft alsmede iedere woensdag na school tot donderdag naar school. Daarnaast verblijft [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder, waarvan de verdeling (zo nodig onder regie van de GI) in onderling overleg nader dient te worden overeengekomen.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat zolang de ondertoezichtstelling loopt de GI belast is met de regie over de verdeling van zorgtaken en de ouders vanuit die rol kan bijsturen waar nodig.
7.8.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de eerste twee weken na de datum van deze beschikking (transferperiode):- de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder op dinsdag en donderdag vinden onder begeleiding van [instantie 1] plaats bij de moeder thuis waarbij de begeleider van [instantie 1] [minderjarige] ophaalt van school en hem naar de moeder brengt. Aan het einde van het contactmoment brengt de begeleider van [instantie 1] [minderjarige] naar het kantoor van [instantie 1] , waar de vader [minderjarige] ophaalt. Tijdens deze begeleide contactmomenten kunnen de ouders en [instantie 1] zoveel als mogelijk aansluiten bij de (ophaal-)tijden die zij thans hanteren tijdens de begeleide contactmomenten.
na deze twee weken verblijft [minderjarige] onbegeleid bij de moeder:- iedere woensdag na school tot donderdag naar school;
- één weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school;
- de helft van de vakanties en feestdagen.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W Erven en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.