ECLI:NL:GHSHE:2021:209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
200.287.564_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontruiming van een huurwoning in kort geding wegens onvoldoende bewijs van ernstige overlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door [woningstichting] tegen de bewindvoerder en [appellante]. De vordering van [woningstichting] tot ontruiming van de huurwoning van [appellante] werd afgewezen. Het hof oordeelde dat voor ontbinding van de huurovereenkomst voldoende aannemelijk moet zijn dat er sprake is van ernstige overlast. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat [appellante] structureel ernstige overlast veroorzaakte, ondanks meerdere klachten van buren. Het hof benadrukte dat een kort geding zich niet leent voor nadere bewijslevering en dat de belangen van [appellante], die met haar kinderen in de woning woont en psychische problemen heeft, zwaarder wogen dan de belangen van [woningstichting]. De vordering tot ontruiming werd daarom afgewezen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter, dat de ontruiming had bevolen. De proceskosten werden toegewezen aan de bewindvoerder c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.564/01
arrest van 26 januari 2021
in de zaak van
1. [appellant] in diens hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellante],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
2. [appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk aan te duiden als de bewindvoerder, respectievelijk [appellante] , en gezamenlijk als de bewindvoerder c.s. (in enkelvoud),
advocaat: mr. M.G. Spijker te Boxmeer,
tegen
[woningstichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [woningstichting] ,
advocaat: mr. S.M.E. Janssen te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 december 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de bewindvoerder c.s. als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [woningstichting] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8634925 20-3269)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de akte overlegging producties van de bewindvoerder c.s. met producties 1 en 2;
  • het tegen [woningstichting] verleende verstek, gezuiverd op 5 januari 2020;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 37 t/m 39;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten:
3.1.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij voor zijn beoordeling relevant achtte. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
[appellante] is bij beschikking van 23 mei 2018 onder bewind gesteld met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.1.3.
[appellante] huurt per 31 juli 2018 van [woningstichting] de woning aan de [adres] te [plaats] . Het betreft een twee-onder-een-kapwoning. Omstreeks maart 2019 heeft zij de woning betrokken met haar twee zonen. [appellante] wordt begeleid door GGZ Oost-Brabant vanwege haar psychische gesteldheid.
3.1.4.
[buurtbewoner 1] (hierna: [buur] ) huurt van [woningstichting] de twee-onder-een
kapwoning naast [appellante] , op nummer [nummer] . Zij zijn dus buren.
3.1.5.
Op de huurovereenkomst tussen [appellante] en [woningstichting] zijn de Algemene Voorwaarden [woningstichting] van toepassing. Artikel 6.7. van die voorwaarden bepaalt onder andere dat huurder ervoor zorg dient te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
3.1.6.
Vanaf 15 augustus 2019 heeft [woningstichting] vele klachten van [buur] ontvangen, inhoudende dat [appellante] overlast veroorzaakt. Die klachten betreffen schreeuwen, ruziën en gooien met deuren en ramen, veelal ‘s-avonds en ‘s-nachts. De klachten betreffen ook het schuiven met meubilair.
Daarnaast heeft [woningstichting] ook enkele klachten van anderen ( [buurtbewoner 2] en [buurtbewoner 3] ontvangen.
3.1.7.
Op 8 januari 2020 heeft [woningstichting] een huisbezoek aan [appellante] gebracht en meegedeeld dat de overlast moet worden beëindigd. Op 11 februari 2020 heeft [woningstichting] een waarschuwingsbrief aan [appellante] gezonden met de mededeling dat [appellante] zich maximaal dient in te spannen om de overlast te beëindigen. Bij brief van 18 maart 2020 heeft [woningstichting] [appellante] gesommeerd de overlast te staken.
3.1.8.
Op 19 maart 2020 heeft multidisciplinair overleg plaatsgevonden over de situatie. In de woning van [appellante] zijn maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat lawaai wordt beperkt. Er zijn viltjes onder de stoelpoten geplaatst en de deurkozijnen zijn met geluiddempende strips/stootrubbers beplakt. Op 14 april 2020 heeft [woningstichting] een brief aan [appellante] gezonden waarin staat dat de overlastklachten zijn afgenomen en waarin zij [appellante] waarschuwt dat als de overlast opnieuw gaat toenemen, juridische stappen zullen worden genomen. Vanaf medio april 2020 heeft [buur] bijna dagelijks melding gemaakt van overlast. Op 29 april 2020 heeft een huisbezoek plaatsgevonden waarbij ook de GGZ-begeleider aanwezig was en waar de overlastmeldingen zijn besproken en [appellante] is meegedeeld dat de overlast moet stoppen. Bij brief van 19 mei 2020 is [appellante] opnieuw gesommeerd om de geluidsoverlast te staken.
3.1.9.
Op 5 juni 2020 hebben [woningstichting] en [appellante] en de bewindvoerder een
“vaststellingsovereenkomst gedragsaanwijzing” gesloten. In deze overeenkomst heeft [appellante]
erkend dat zij structureel overlast heeft veroorzaakt en daardoor is tekort geschoten in de
nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Partijen zijn overeengekomen - kort weergegeven - dat aan [appellante] een laatste kans wordt geboden om de overlast te staken
en dat zij zich als goed huurder zal gedragen.
3.1.10.
[woningstichting] heeft daarna weer klachten over door [appellante] veroorzaakte
overlast ontvangen. Bij brief van 12 juni 2020 heeft [woningstichting] aan [appellante] gemeld genoodzaakt te zijn de huurovereenkomst te beëindigen. Bij brief van 24 juni 2020 heeft de GGZ-behandelaar van [appellante] , [GGZ-behandelaar/begeleider] , aan [woningstichting] meegedeeld dat [appellante] niet bereid is de woning vrijwillig te verlaten. Hierop heeft [woningstichting] [appellante] en de bewindvoerder op 16 juli 2020 gedagvaard voor de voorzieningenrechter.
De procedure bij de voorzieningenrechter:
3.2.1.
In deze procedure vordert [woningstichting] in conventie, samengevat, de bewindvoerder en [appellante] te veroordelen tot ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis en de bewindvoerder en/of [appellante] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [woningstichting] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst omdat zij overlast aan omwonenden, in het bijzonder aan [buur] , veroorzaakt. Van [woningstichting] kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De situatie is dusdanig dat de onaanvaardbare overlast per direct moet worden beëindigd. Zij heeft spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, aldus [woningstichting] .
3.2.3.
De bewindvoerder c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. De bewindvoerder c.s. heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd [appellante] een terme de grace te gunnen waarin zij een verbetering kan aantonen en waarin [woningstichting] objectief bewijs kan vergaren voor haar stellingen. De bewindvoerder c.s. heeft ook gevorderd [woningstichting] te veroordelen tot betaling van een voorschot op vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten c.q. schadevergoeding van € 6.253,00. Deze vorderingen zijn, kort gezegd, gegrond op de wet en de huurovereenkomst.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 9 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in conventie, samengevat, de bewindvoerder, dan wel de opvolgend bewindvoerder, dan wel [appellante] in het geval het bewind is geëindigd, veroordeeld om het gehuurde binnen 28 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en om de proceskosten en de nakosten, met rente, aan [woningstichting] te betalen. De voorzieningenrechter heeft het meer of anders door [woningstichting] in conventie gevorderde afgewezen en ook de voorwaardelijke vorderingen van de bewindvoerder c.s. in reconventie afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
De procedure in hoger beroep:
3.3.
De bewindvoerder c.s. heeft tegen het vonnis van 9 december 2020 hoger beroep ingesteld en om een spoedbehandeling verzocht. Dit verzoek is toegewezen. De bewindvoerder c.s. heeft vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [woningstichting] in de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
[woningstichting] heeft verweer gevoerd, in incidenteel hoger beroep een grief aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, behoudens voor zover haar vordering in conventie om de bewindvoerder c.s. te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten is afgewezen. [woningstichting] heeft gevorderd om deze vordering alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de bewindvoerder c.s. in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente.
3.5.
De bewindvoerder c.s. heeft in incidenteel hoger beroep verweer gevoerd, geconcludeerd dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten terecht is afgewezen en dat [woningstichting] in de proceskosten in incidenteel hoger beroep dient te worden veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad.
De beoordeling door het hof:
Spoedeisend belang:
3.6.1.
Met grief 4 betoogt de bewindvoerder c.s. dat [woningstichting] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming. Het feit dat de voorzieningenrechter pas na 5½ maand na de dagvaarding de ontruiming beveelt, staat haaks op de terechte overweging dat een ontruiming slechts bij voorlopige voorziening kan worden bevolen onder omstandigheden die het treffen van een acute voorziening vereisen. [appellante] wenst dat het geschil in een bodemprocedure wordt beslecht omdat zij in een dergelijke procedure meer mogelijkheden heeft om zich afdoende te verweren tegen de stellingen van [woningstichting] .
3.6.2.
[woningstichting] heeft aangevoerd dat zij ten tijde van het bestreden vonnis, en ook nu nog, een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door haar gevorderde voorlopige voorziening. De door [appellante] veroorzaakte overlast, die voortduurt, maakt dit noodzakelijk, aldus [woningstichting] .
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat [woningstichting] spoedeisend belang had en heeft bij beoordeling van haar vordering tot ontruiming. Dit volgt uit de aard, de duur en de impact van de door [woningstichting] gestelde geluidsoverlast voor [buur] . Of deze stellingen door het hof worden onderschreven en of de gevorderde voorziening toewijsbaar is, zal het hof hierna beoordelen. Grief 4 faalt.
Overlast/tekortkoming/ontbinding/ontruiming:
3.7.1.
Met de grieven 1 en 2 betoogt de bewindvoerder c.s. dat onvoldoende vaststaat dat [appellante] geluidsoverlast heeft veroorzaakt die ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. Volgens de bewindvoerder c.s. bieden de klachten van [buur] , [buurtbewoner 2] , [buurtbewoner 3] en de vaststellingsovereenkomst onvoldoende bewijs. Daartoe voert de bewindvoerder c.s. het volgende aan. De vaststellingsovereenkomst is onder druk tot stand gekomen. [appellante] heeft deze niet gelezen en uitsluitend ondertekend om aan de verstrekkende negatieve gevolgen van een ontruiming voor haar en haar eveneens met psychische problematiek kampende zoon te ontkomen. Het ontbreekt aan objectieve bewijsmiddelen over de aard en ernst van de door [appellante] en haar gezin geproduceerde geluiden. Er zijn geen metingen verricht en de politie heeft ook geen bevindingen uit eigen waarneming gerapporteerd. De door [woningstichting] in het geding gebrachte geluidsopnamen laten slechts zacht geluid horen. De diverse verklaringen waar [woningstichting] een beroep op doet bevatten de subjectieve beleving van [buur] , [buurtbewoner 2] en [buurtbewoner 3] . [buur] heeft bovendien belang bij zijn verklaringen, in het bijzonder ook bij die van na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, omdat hij wenst dat [appellante] uit haar woning vertrekt. De geluiden die [appellante] en haar gezin produceren gaan het niveau van normale gezinsgeluiden niet te boven, aldus de bewindsvoerder c.s.
3.7.2.
Volgens [woningstichting] is het op grond van de door haar in het geding gebrachte bewijsmiddelen voldoende aannemelijk dat [appellante] overlast veroorzaakt. Daartoe voert zij het volgende aan. [woningstichting] betwist dat [appellante] onder druk is gezet de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. De GGZ-begeleider van [appellante] , [GGZ-behandelaar/begeleider] , heeft de overeenkomst met haar doorgenomen, waarna [appellante] deze heeft ondertekend. De vaststellingsovereenkomst is bovendien voorafgegaan door waarschuwingen en sommaties om een einde aan de geluidsoverlast te maken, met daarbij de aankondiging van rechtsmaatregelen als [appellante] daaraan geen gehoor zou geven. [appellante] was ervan op de hoogte dat [woningstichting] zich genoodzaakt zag een ontruimingsprocedure te starten, maar haar nog een laatste kans wilde geven. [appellante] heeft met de vaststellingsovereenkomst erkend dat zij structureel overlast veroorzaakt. De verklaringen van [buur] , [buurtbewoner 2] en [buurtbewoner 3] maken dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] overlast veroorzaakt. De in het geding gebrachte geluidsopnamen onderstrepen dat. Het feit dat de opnamen zacht zijn doet daar niet aan af. Duidelijk hoorbaar is welke geluiden [appellante] maakt en [buur] hoort. Een medewerker van [woningstichting] heeft tijdens een huisbezoek vastgesteld dat [appellante] met luide stem spreekt. Uit de brief van 11 februari 2020 van [woningstichting] aan [appellante] volgt dat ook de politie ernstige overlast heeft geconstateerd.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt. [woningstichting] vordert dat [appellante] haar huurwoning ontruimt, vooruitlopend op een door de bodemrechter uit te spreken ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof stelt voorop dat het bezorgen van overlast aan omwonenden jegens [woningstichting] wanprestatie op kan leveren. Dit volgt uit de van de huurovereenkomst onderdeel uitmakende Algemene Bepaling 6.7., inhoudende dat de huurder zich dient te onthouden van het bezorgen van overlast aan omwonenden. Het verstrekkende middel van ontbinding van een huurovereenkomst op grond van wanprestatie en het daaraan verbonden gevolg van ontruiming, kan echter pas aan de orde zijn als er sprake is van structurele
ernstige(cursivering hof) overlast. Voor toewijzing van de vordering van [woningstichting] in kort geding is in de eerste plaats noodzakelijk dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] ernstige geluidsoverlast veroorzaakt. Ook indien dit het geval is dient op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een gedwongen ontruiming van de woning aangewezen is. Gelet op de verstrekkende gevolgen van een ontruiming past daarbij terughoudendheid. In kort geding is een vordering tot ontruiming van een huurwoning slechts toewijsbaar als (i) voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een vordering tot ontbinding en ontruiming op grond van hetzelfde feitencomplex eveneens zal toewijzen, en (ii) van de verhuurder niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
3.7.4.
[woningstichting] is overgegaan tot het instellen van een vordering in kort geding omdat zij het standpunt inneemt dat [appellante] voorafgaand aan en na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst structureel ernstige geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Het vorderen van onmiddellijke ontruiming door [woningstichting] bij de dagvaarding in eerste aanleg op de grond dat de door haar gestelde geluidsoverlast grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst, brengt mee dat de vraag voorligt of er ten tijde van die dagvaarding en de periode daarna sprake is van ernstige overlast die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.7.5.
De vaststellingsovereenkomst van 5 juni 2020 vermeldt dat [appellante] erkent dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst door structurele overlast te veroorzaken, zoals onder meer in de overwegingen van de overeenkomst en in de brief van 19 mei 2020 is genoemd. [appellante] heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten geboden voor het oordeel dat zij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend na ongeoorloofde druk van [woningstichting] en dat haar wil niet was gericht op de inhoud van de hele vaststellingsovereenkomst. [appellante] heeft de overeenkomst ondertekend nadat zij die met haar GGZ-begeleider had besproken. De door [appellante] aangereikte feiten zijn onvoldoende om in dit kort geding aannemelijk te achten dat zij niet in staat is de inhoud van de overeenkomst te begrijpen en haar wil te vormen. Grief 1 faalt daarom. Het hof maakt uit de in de vaststellingsovereenkomst vermelde brief van 19 mei 2020 op dat [woningstichting] de overlast als zeer ernstig kwalificeert omdat deze veelal ’s-avonds en ’s-nachts optreedt. Om met [woningstichting] voldoende aannemelijk te kunnen achten dat [appellante] ernstige overlast veroorzaakt, met name ook na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, dienen de door [woningstichting] genoemde bewijsmiddelen hiervoor grond te bieden. Dat is niet het geval. Dit zal het hof in de rechtsoverwegingen hierna verder motiveren.
Voor zover [woningstichting] bedoelt te betogen dat de ontruiming alleen al gerechtvaardigd is omdat er na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst twee overlastmeldingen binnen 14 dagen zijn geweest (zoals bedoeld in artikel 2.2. van die overeenkomst), overweegt het hof het volgende. Gelet op de hierboven in r.o. 3.7.3. vermelde maatstaf voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding, faalt dit betoog van [woningstichting] en dient tot een inhoudelijke beoordeling van de gestelde overlast te worden overgegaan.
3.7.6.
De (uitgebreid, maar niet uitputtend weergegeven) meldingen van na de vaststellingsovereenkomst, van [buur] tenzij anders vermeld, luiden:
(productie 23 van [woningstichting] ):
- “ Was al hele avond al wat onrustig, op de grens van leef geluiden en overlast. Voor 22.00 uur was dat nog redelijk acceptabel, zat op de grens. Overdag weer dat gebonk gehoord (…)”
- “ Onweer is niet leuk. Maar savonds rond 21.45 beginnen met de tuin achter en zijkant oprit te vegen!! Na 22u gaat mooi door. (…) De hele avond is er al gerommel. Lijkt wel weer of alle meubels worden verplaatst. Kan er nog steeds niet kwaad op worden. Maar genoeg is genoeg!”
- “ Gisteravond 23.15/23.30 was het weer zover. De deuren hebben hun kozijn gevonden. Waarom kan dit niet gewoon zachtjes dicht gemaakt worden. (…) Heb gewerkt tot 21uur en dan wil je toch rustig slapen!!”
(productie 23a van [woningstichting] ):
- “ Ik weet nu waarom ik snachts regelmatig wakker word rond 3.u Dan gaat mevrouw naar bed. Dit gaat niet onopgemerkt. Het knalt en klapt. (Deuren of kast?)”
(productie 25A van [woningstichting] ):
- “(…) Begon weer na 21.30 Deuren klapten weer dicht, maar ook weer het geluid van een zak aardappelen die in een hoek wordt neergegooid, dof bonkend geluid. Dit gaat dan weer door tot 22.30 (…)”
- “(…) En nu begint het gerommel weer. Van in de tuin werken tot binnen weer volop geluid. Geen geschreeuw of ruzie. Maar weer poetsgeluiden. Meubels verplaatsen (…)”
(productie 31 van [woningstichting] ):
- “ Gisteravond rind 19.30 was t weer zover. Deur die weer paar keer dicht knalde. Leek weer of ze met spullen aan t gooien waren. Dit alles duurde plus minus 30 min.”
- “ Maandagavond rond 19.30 was het weer raak. Rond die tijd waren er weer paar flinke klappen van deuren. (4x)”
- “ Vanaf dat ik thuis ben 20.15 weer bonken. Deuren gaan weer hard dicht. Nu bijna 20.30 en blijft doorgaan (…)”
- “ Vanavond was t weer zover. Zowel mijn dochter als ik hoorde ze krijsen rond 23u. Het was maar even. Maar toch.”
(productie 32 van [woningstichting] ):
- ( Buurtbewoner [buurtbewoner 2] ) “Buurvrouw heeft gisteravond een half uur staan schreeuwen in hun woning. Zo hard dat ik het bij mij binnen kon horen.”
- “ Maar al zeker vanaf 23.15 slaan met deuren nu 23.40. Constant gerommel… harde bonken. Geen idee wat t is. Wel (…) irritant als je moet slapen (…)”
- Hoop gerommel… of dat er met zware spullen wordt gegooid. Regelmatig klappen de deuren weer dicht. 18.15 tot 18.43. Is dat overlast. Ik vind van wel”
- “22.15 mevrouw is weer aan t schreeuwen. Kan het helaas niet opnemen. Nu 22.15 knallen er weer deuren dicht (…)”
-“18.45 tot 19u. Weer ruzie tussen mevrouw en (…) (zoon). Ook harde bonken (…)”
- ( Buurtbewoner [buurtbewoner 2] ) “Afgelopen vrijdag rond 23.30 veel geschreeuw. Afgelopen zaterdag rond 21uur veel geschreeuw. Afgelopen zondag rond 20.00 mijn dochter dacht dat er op nieuw bij de buren werd ingebroken. Maar dat geluid kwam van de buurvrouw af. Ik kon het geluid niet plaatsen (…)”
3.7.7.
Uit deze verklaringen maakt het hof op dat sinds het sluiten van de vaststellingsovereenkomst sprake is van geluiden, overdag, in de avond en in een enkele melding in de nacht, gedurende korte(re) perioden. Het hof neemt op grond van de beschrijving door [buur] aan [woningstichting] van de impact die de geluiden op hem hebben aan dat [buur] deze geluiden als luid ervaart en dat deze een negatieve invloed hebben op zijn woongenot. Of de door [appellante] en haar gezin met name na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geproduceerde geluiden structureel het niveau van nog als normaal aan te merken gezinsgeluid aanmerkelijk te boven gaat, is voor het hof op grond van uitsluitend de - subjectieve - verklaringen van [buur] niet voldoende aannemelijk. Aanvullend bewijs is noodzakelijk. Het hof ziet dit aanvullende bewijs niet in de verklaringen van [buurtbewoner 2] en [buurtbewoner 3] . Zij hebben slechts incidenteel melding gemaakt van geluid, afkomstig van [appellante] .. De verklaring van een medewerker van [woningstichting] , dat bij huisbezoek aan [appellante] is geconstateerd dat [appellante] met luide stem spreekt, is ook ontoereikend omdat hieruit niet kan worden opgemaakt of dit als zodanig kan worden gekwalificeerd als overlast. Verder is niet gebleken dat de politie na de sluiting van de vaststellingsovereenkomst (ernstige) overlast heeft geconstateerd. Daarbij neemt het hof nog het volgende in aanmerking ten aanzien van de periode vóór het sluiten van die overeenkomst. Uit de brief van 11 februari 2020 van [woningstichting] aan [appellante] blijkt weliswaar dat volgens [woningstichting] de politie ernstige overlast heeft geconstateerd, maar iedere beschrijving daarvan ontbreekt. Een proces-verbaal van bevindingen of een beschrijving van een waarneming uit het BPS-systeem van de politie ontbreekt. Op de geluidsopnamen tot slot is zacht te horen dat iemand met veel stemverheffing c.q. geschreeuw spreekt en/of ruzie maakt. Op grond van deze opnamen kan het hof niet meer opmaken dan dat dit geschreeuw of deze ruzie zacht te horen is in de woning van [buur] .
3.7.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de door [woningstichting] aangereikte bewijsmiddelen ontoereikend zijn om voor het hof voldoende aannemelijk te doen zijn dat [appellante] ernstige geluidsoverlast veroorzaakt. Dit kort geding leent zich niet voor aanvullende bewijslevering. De slotsom is dat de vordering tot ontruiming een deugdelijke grondslag ontbeert en behoort te worden afgewezen. Grief 2 slaagt.
De omstandigheden van het geval en de wederzijdse belangen:
3.8.
Met grief 3 betoogt de bewindvoerder c.s. dat, ook als van ernstige geluidsoverlast sprake zou zijn, een veroordeling tot ontruiming als voorlopige voorziening achterwege moet blijven. Deze grief behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking, maar het hof overweegt kort het volgende. [woningstichting] was ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst met [appellante] op de hoogte van de gezinssituatie van [appellante] en de begeleiding door de GGZ. Dat zij niet over medische gegevens beschikte doet daar niet aan af. [woningstichting] heeft vanaf het tijdstip dat [buur] bij haar is gaan klagen, voor zover uit de beschikbare stukken blijkt, veel waarschuwingen aan [appellante] gegeven en haar gesommeerd “de overlast te beëindigen”. Uit de stukken blijkt van één multidisciplinair overleg, waarna in de woning van [appellante] vilt onder meubels en strips aan deuren en ramen zijn aangebracht. Uit de stukken blijkt niet dat [woningstichting] heeft onderzocht of bijvoorbeeld isolatie van de muur tussen de jaren 70-woningen van [buur] en [appellante] tot verbetering van het door [buur] ervaren woongenot zou kunnen leiden. Een woning die voorheen door een alleenstaande dame op leeftijd werd bewoond. Uit de stukken blijkt wel dat [woningstichting] [appellante] tegenwerpt dat zij al vanaf de zomer van 2019 met hulp van haar begeleider op zoek had kunnen gaan naar een andere woning. Zij volstaat zelf echter met de stelling dat zij heeft gezocht naar andere woningen voor [appellante] , maar dat die er niet zijn en ook het probleem van overlast niet zouden oplossen. Het hof begrijpt dat [woningstichting] belang heeft al haar huurders huurgenot te verschaffen en dat zij dit nastreeft door te trachten adequaat op klachten te reageren. Toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening van ontruiming zou echter tot gevolg hebben dat [appellante] met haar zoons, met psychische problematiek, op straat komt te staan. In dit kort geding weegt het belang van [appellante] bij verblijf in een woning zwaarder dan het hiervoor vermelde belang van [woningstichting] . Grief 3 slaagt daarom ook.
Overige grieven van partijen:
3.9.
Uit de hierboven weergegeven beoordeling volgt dat bij het bestreden vonnis ten onrechte de vordering in conventie tot ontruiming is toegewezen. Grief 5 van de bewindvoerder c.s., die ziet op een afgewezen vordering in voorwaardelijke reconventie, kan niet slagen omdat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet is vervuld. De grief van [woningstichting] in incidenteel hoger beroep faalt omdat afwijzing van de vordering tot ontruiming meebrengt dat voor een vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen grond is.
Slotsom en proceskosten:
3.10.
De slotsom is dat het principale hoger beroep van de bewindvoerder c.s., voor zover het is gericht tegen het bestreden vonnis in conventie, succesvol is en het incidentele hoger beroep van [woningstichting] niet. Het bestreden vonnis van 9 december 2020 wordt vernietigd, voor zover daarbij de bewindvoerder c.s. (in conventie) is veroordeeld tot ontruiming en betaling van de proceskosten. [woningstichting] wordt als de in het ongelijk gestelde partij alsnog in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg veroordeeld en in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep en in de nakosten zoals is gevorderd. De proceskosten worden begroot op € 100,89 aan dagvaardingskosten, op € 332,00 aan griffierecht en op € 1.611,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep (1 punt x tarief II voor het principaal hoger beroep en 1/2 punt x tarief II voor het incidenteel hoger beroep).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 9 december 2020, voor zover daarbij in conventie:
  • de bewindvoerder c.s. is veroordeeld om het gehuurde aan de [adres] te [plaats] binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van [woningstichting] te stellen,
  • de bewindvoerder c.s. is veroordeeld uit het vermogen van [appellante] de kosten van de procedure te vergoeden;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 9 december 2020 voor het overige;
veroordeelt [woningstichting] in de proceskosten van:
- de eerste aanleg in conventie en begroot die kosten aan de zijde van de bewindvoerder tot op de datum van het bestreden vonnis van 9 december 2020 op € 480,00 aan salaris advocaat;
- het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden op € 100,89 aan dagvaardingskosten, op € 332,00 aan griffierecht en op € 1.611,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, P.M. Arnoldus-Smit en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 januari 2021.
griffier rolraadsheer