ECLI:NL:GHSHE:2021:2004

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
200.254.865_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten na schikking in civiele procedure na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een civiele procedure waarin de proceskosten na een schikking centraal staan. De zaak is voortgekomen uit een eerdere prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, die op 25 januari 2019 een arrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2019:96). De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.E. Hamming, heeft een minnelijke regeling getroffen met de geïntimeerden, die worden bijgestaan door mr. J. Bolt. Deze regeling is vastgelegd in een proces-verbaal en heeft geleid tot een wijziging van de vorderingen, waarbij partijen enkel nog aanspraak maken op vergoeding van de proceskosten, inclusief de kosten van de benoemde deskundige.

Het hof heeft vastgesteld dat de proceskosten in cassatie niet aan de orde zijn in dit hoger beroep, aangezien de Hoge Raad daarover al bindend heeft beslist. Het hof heeft vervolgens de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd, omdat beide partijen op verschillende punten in het ongelijk zijn gesteld. Dit is in lijn met de minnelijke regeling die partijen hebben getroffen, waarbij iedere partij concessies heeft gedaan.

De uitspraak van het hof houdt in dat elke partij de helft van de kosten van de benoemde deskundige dient te dragen. Het hof heeft ook belangrijke delen van eerdere beslissingen herhaald, waaronder de vernietiging van eerdere vonnissen en de compensatie van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 29 juni 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96) en in vervolg op de tussenarresten van 27 augustus 2019,
7 januari 2020 en 16 maart 2021.

11.Het verdere procesverloop

In het laatste tussenarrest heeft het hof een nadere mondelinge toelichting door de deskundige bevolen en een mondelinge behandeling gelast. Partijen en de advocaten zijn ter zitting van 14 juni 2021 verschenen. De deskundige is daarbij niet verschenen.

12.De verdere beoordeling

12.1.
Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 juni 2021 een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling is vastgelegd in een proces-verbaal. Partijen hebben als gevolg van de regeling hun vorderingen gewijzigd. Zij maken uitsluitend nog aanspraak op vergoeding van de proceskosten, inclusief de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige in eerste aanleg en in hoger beroep, en zij concluderen tot veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.
12.2.
Het hof stelt voorop dat de proceskosten in cassatie niet aan de orde kunnen zijn in dit hoger beroep. Immers, de Hoge Raad heeft in het dictum van zijn arrest al bindend beslist over die kosten. Het hof zal dan ook niet beslissen over die kosten.
12.3.
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige, tussen partijen compenseren, omdat iedere partij op verschillende punten in het ongelijk is gesteld. Dat blijkt uit de minnelijke regeling die partijen hebben getroffen: iedere partij heeft concessies gedaan en iedere partij heeft profijt van de concessies van de wederpartij.
12.4.
Dit betekent dat iedere partij de helft van de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige, in eerste aanleg en in hoger beroep, dient te dragen. [geïntimeerden] is bij arrest van 12 september 2017 veroordeeld in de kosten van de deskundige ten bedrage van € 2.453,10. De door [geïntimeerden] voorgeschoten kosten van de deskundige na cassatie en verwijzing zijn bij hofbeslissing van 9 oktober 2020 begroot op € 5.608,00. De compensatie van de proceskosten brengt mee dat [appellant] € 4.030,55 voor de kosten van de deskundige moet dragen en dat [geïntimeerden] € 4.030,55 voor de kosten van de deskundige moet dragen (€ 2.453,10 + € 5.608,00 = € 8.061,10 / 2). Een verrekening moet plaatsvinden voor zover een partij tot op heden meer of minder dan dit bedrag heeft gedragen. Het hof zal dit in de beslissing tot uitdrukking brengen. Het hof ziet geen aanleiding voor een verrekening van eventueel verschuldigd geworden wettelijke rente over reeds betaalde deskundigenkosten.
12.5.
Het voorgaande betekent dat het hof belangrijke delen van de beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 12 september 2017 zal herhalen:
- de vernietiging van de vonnissen van 16 oktober 2013, 14 januari 2015 en 28 september 2016;
- de compensatie van de proceskosten (“zaak 2”, zoals omschreven in het arrest van 12 september 2017).

13.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 oktober 2013 (“zaak 1A”), 14 januari 2015 (“zaak 1B”) en 28 september 2016 in conventie en in voorwaardelijke reconventie (“zaak 2”);
en opnieuw rechtdoende
verstaat dat gelet op de minnelijke regeling en de eiswijzigingen geen beslissing meer nodig is, behoudens over de proceskosten;
compenseert de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (zaak 1A, zaak 1B en zaak 2) in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
voor zover de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige niet voor de helft door [appellant] en voor de helft door [geïntimeerden] zijn gedragen als omschreven onder 12.4 hiervoor:
veroordeelt de partij die deze kosten voor minder dan de helft heeft gedragen, om aan de wederpartij een zodanig bedrag te voldoen dat deze kosten voor de helft (€ 4.030,55) door [appellant] en voor de helft (€ 4.030,55) door [geïntimeerden] worden gedragen;
verstaat dat de Hoge Raad een eindbeslissing heeft gegeven over kosten van de procedure in cassatie, zodat deze kosten in dit hoger beroep niet aan de orde zijn
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 juni 2021.
griffier rolraadsheer