Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
7 januari 2020 en 16 maart 2021.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een civiele procedure waarin de proceskosten na een schikking centraal staan. De zaak is voortgekomen uit een eerdere prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, die op 25 januari 2019 een arrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2019:96). De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.E. Hamming, heeft een minnelijke regeling getroffen met de geïntimeerden, die worden bijgestaan door mr. J. Bolt. Deze regeling is vastgelegd in een proces-verbaal en heeft geleid tot een wijziging van de vorderingen, waarbij partijen enkel nog aanspraak maken op vergoeding van de proceskosten, inclusief de kosten van de benoemde deskundige.
Het hof heeft vastgesteld dat de proceskosten in cassatie niet aan de orde zijn in dit hoger beroep, aangezien de Hoge Raad daarover al bindend heeft beslist. Het hof heeft vervolgens de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd, omdat beide partijen op verschillende punten in het ongelijk zijn gesteld. Dit is in lijn met de minnelijke regeling die partijen hebben getroffen, waarbij iedere partij concessies heeft gedaan.
De uitspraak van het hof houdt in dat elke partij de helft van de kosten van de benoemde deskundige dient te dragen. Het hof heeft ook belangrijke delen van eerdere beslissingen herhaald, waaronder de vernietiging van eerdere vonnissen en de compensatie van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.