ECLI:NL:GHSHE:2021:2003

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
200.248.668 01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aansprakelijkheid en dekking onder logistieke aansprakelijkheidsverzekering na ladingdiefstal tijdens internationaal transport

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [Logistic Service] en SI Insurance (Europe) SA. De zaak betreft een ladingdiefstal van nikkel tijdens een internationaal transport, waarbij [Logistic Service] als vervoerder betrokken was. Tijdens het transport is de lading verdwenen, en [Logistic Service] is samen met andere vervoerders aansprakelijk gesteld door de verkoper van de lading. Na een schikkingsovereenkomst, waarbij een bedrag van € 280.000,00 aan de verkoper moest worden betaald, heeft [Logistic Service] een lening van € 125.000,00 afgesloten bij SI Insurance om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft de vraag te beantwoorden of SI Insurance terecht de dekking onder de verzekering heeft beperkt tot € 125.000,00 op basis van clausule G23 van de verzekeringsovereenkomst. Het hof oordeelt dat SI Insurance zich terecht op deze clausule heeft beroepen, en dat [Logistic Service] gehouden is het geleende bedrag van € 125.000,00 terug te betalen. De rechtbank had eerder in conventie [Logistic Service] veroordeeld tot betaling aan SI Insurance, en in reconventie [Logistic Service] een bedrag van € 25.000,00 toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis voor zover het betreft de veroordeling van SI Insurance in reconventie en bevestigt de overige beslissingen van de rechtbank. De kosten van de procedure worden toegewezen aan SI Insurance.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.248.668/01
arrest van 29 juni 2021
in de zaak van
[Logistic Service],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[appellante],
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen
SI Insurance (Europe) SA
(rechtsopvolgster van [Insurance Company of Europe] Insurance Company of Europe Ltd, gevestigd te [vestigingsplaats] , Verenigd Koninkrijk),
gevestigd te [vestigingsplaats] , Luxemburg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
SI Insurance,
advocaat: mr. C.M. Koevoet te Rotterdam,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, gewezen eindvonnis van 1 augustus 2018, tussen [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ), gevestigd te [vestigingsplaats] , en de rechtsvoorgangster van SI Insurance als eiseressen in conventie en verweersters in (voorwaardelijke) reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie en eiseres in (voorwaardelijke) reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/324732 / HA ZA 17-566)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden eindvonnis, het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 21 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen, en het vonnis in incident van 27 december 2017, waarin de vordering van [appellante] tot oproeping in vrijwaring is afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] aan de rechtsvoorgangster van SI Insurance van 31 augustus 2018;
- de memorie van grieven tevens houdende wijziging van oorspronkelijke eis (in reconventie) van [appellante] , met producties;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van SI Insurance, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellante] .
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
Omstreeks 26 februari 2013 was [appellante] , als vervoerder, betrokken bij het internationaal transport van een lading nikkel. Naast [appellante] waren ook andere vervoerders, zoals [vervoerder 1] (hierna: [vervoerder 1] ) en [vervoerder 2] (hierna: [vervoerder 2] ), betrokken bij dit transport.
3.2.
Tijdens het transport is de lading nikkel verdwenen.
3.3.
[appellante] , [vervoerder 1] en [vervoerder 2] zijn door de verkoper van de lading nikkel aansprakelijk gehouden voor de ladingdiefstal.
3.4.
In maart 2014 hebben de verkoper van de lading nikkel, [appellante] , [vervoerder 1] en [vervoerder 2] een schikking bereikt over de ladingdiefstal. [appellante] is daarin bijgestaan/vertegenwoordigd door haar verzekeraar, (de rechtsvoorgangster van) SI Insurance (althans een aan het concern van SI Insurance verbonden dan wel daarvan deel uitmakende entiteit) (hierna onder de feiten kortheidshalve alle aangemerkt als: SI Insurance), bij wie [appellante] ten tijde van de ladingdiefstal een logistieke aansprakelijkheidsverzekering had.
3.5.
In de schikkingsovereenkomst staat vermeld dat aan de verkoper van de lading nikkel een bedrag groot € 280.000,00 vergoed dient te worden. [appellante] dient hiervan
€ 275.000,00 voor haar rekening te nemen en [vervoerder 2] dient het resterende bedrag van € 5.000,00 te betalen aan de verkoper.
3.6.
Bij e-mailbericht van 27 maart 2014 heeft SI Insurance aan [appellante] medegedeeld:
“(…) We moeten 280.000 betalen aan [de verkoper van de lading nikkel; toevoeging hof].
5.000 van [vervoerder 2]
25.000 van [appellante]
125.000 is gedekt onder de polis
125.000 daar probeer ik echt heel hard de lening voor rond te krijgen.
Dan komen we keurig op EUR 280.000
Het is dus inderdaad zo dat [appellante] 150.000 bijdraagt. (…)”.
3.7.
Op 28 mei 2014 hebben SI Insurance, als kredietgever, en [appellante] , als kredietnemer, een
“Overeenkomst Renteloze Lening”gesloten.
3.8.
In deze geldleningsovereenkomst is, voor zover thans van belang, bepaald:
“(…) 2. Doel van de lening
Op of rond 26 februari 2013 heeft een diefstal plaatsgevonden van een lading nikkel (…).
Kredietnemer was op het schademoment verzekerd bij Kredietgever voor het risico van logistieke aansprakelijkheid (…).
Kredietnemer verzoekt Kredietgever om gedeeltelijk voor te financieren het deel dat Kredietnemer dient te betalen uit hoofde van een Settlement Agreement [de schikkingsovereenkomst; toevoeging hof].
Partijen stellen vast dat Kredietnemer op het moment van het genoemde verzoek onvoldoende financiële middelen beschikbaar heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Partijen komen overeen een wederzijds belang te hebben bij een goede afwikkeling van de
bovengenoemde Settlement Agreement.
De onderhavige lening is bedoeld voor afwikkeling van de bovengenoemde Settlement Agreement - ondubbelzinnig en voor geen enkele andere uitleg vatbaar dan onder voorbehoud van polisdekking - en zal uitsluitend hiervoor worden gebruikt. (…).
5. Looptijd en terugbetaling
Partijen stellen vast dat de Hoofdsom niet onder de uitkeringsplicht van Kredietgever ter zake van de boven het genoemde schade-evenement valt.
De totale schuld EUR 125.000,00 moet zijn afgelost op 01.07.2018. De aflossing van de uitstaande hoofdsom gebeurt door betaling van 50 gelijke termijnen van € 2.500,00. De betaling dient plaats te vinden per de eerste dag van een maand, voor het eerst per 01.05.2014 (…).”
3.9.
Verder is aan het slot van de leningsovereenkomst, boven de handtekeningen van partijen opgenomen:
“ (…) Partijen hebben een verschil van mening over punt 5 en behouden zich alle rechten voor.
De verhouding [Logistic Service] en [Insurance Company of Europe] [lees: SI Insurance; toevoeging hof] gebeurt natuurlijk onder protest, daarom tekent deze overeenkomst onder protest.
En houd zich alle rechten voor. (…)”.
3.10.
SI Insurance heeft op grond van dekking onder de logistieke aansprakelijkheidsverzekering een bedrag groot € 125.000,00 betaald aan de verkoper van de lading nikkel. Ook heeft zij op grond van de leningsovereenkomst een bedrag groot
€ 125.000,00 voldaan aan de verkoper. [appellante] heeft in termijnen een bedrag groot € 25.000,00 aan de verkoper voldaan.
3.11.
Ondanks sommatie van SI Insurance heeft [appellante] niet afgelost op de geldleningsovereenkomst.
Eerste aanleg
3.12.
[de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance hebben in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [appellante] te veroordelen tot terugbetaling van het geleende bedrag ad € 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van € 2.125,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.13.
[appellante] heeft verweer gevoerd. Ook heeft [appellante] een vordering in reconventie ingesteld
en gevorderd, kort gezegd, [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance te veroordelen tot teruggave van het door [appellante] ter uitvoering van de schikkingsovereenkomst betaalde bedrag van € 25.000,00. Voorts heeft [appellante] , voor het geval de vordering van de wederpartij wordt toegewezen, een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende, kort gezegd, dat [appellante] terecht aanspraak maakte op een hoger bedrag aan dekking, althans op een dekking die niet een eigen risico kende van in totaal
€ 150.000,00. Een en ander met veroordeling van [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance in de proceskosten.
3.14.
[de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance hebben verweer gevoerd.
3.15.
Bij het bestreden vonnis van 1 augustus 2018 heeft de rechtbank in conventie [appellante] veroordeeld om aan de rechtsvoorgangster van SI Insurance € 125.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 2.025,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten. Het door [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) in conventie gevorderde heeft de rechtbank, kort gezegd, afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat zij partij was bij de geldleningsovereenkomst en/of anderszins recht heeft op betaling van
€ 125.000,00. In reconventie heeft de rechtbank [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance veroordeeld om aan [appellante]
€ 25.000,00 te betalen, met veroordeling van [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance in de proceskosten.
Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank zowel in conventie als in reconventie afgewezen.
Hoger beroep
In principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep
Vorderingen
3.16.
[appellante] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en gevorderd, kort gezegd, het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen, en opnieuw recht doende i) te verklaren voor recht dat de rechtsvoorgangster van SI Insurance tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de verzekeringsovereenkomst, inhoudende dat zij ten onrechte volledige dekking geweigerd heeft en dus ten onrechte de dekking gemaximeerd heeft, ii) te verklaren voor recht dat de rechtsvoorgangster van SI Insurance alsnog volledige dekking dient te verlenen voor de volledige eigen bijdrage van [appellante] aan de schikking, te weten voor een totaalbedrag van € 275.000,00, en iii) de rechtsvoorgangster van SI Insurance te veroordelen tot vergoeding van de schade die [appellante] door de tekortkoming heeft geleden respectievelijk te oordelen - zo begrijpt het hof - dat het bedrag dat alsnog onder de dekking verleend dient te worden gelijk is te stellen aan een hoofdsom van € 125.000,00, zijnde het bedrag dat door de rechtsvoorgangster van SI Insurance niet gedekt is en waarvoor [appellante] genoodzaakt was een geldleningsovereenkomst te sluiten, ervan uitgaande dat € 25.000,00 reeds is terugbetaald aan [appellante] op grond van het bestreden vonnis, nu er voor dit bedrag dekking verleend had moeten worden, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en iv) de vorderingen van de rechtsvoorgangster van SI Insurance af te wijzen, met veroordeling van de rechtsvoorgangster van SI Insurance in de proceskosten van beide instanties.
3.17.
SI Insurance heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij heeft gevorderd, kort gezegd, het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw recht doende, haar (primaire) vordering alsnog volledig toe te wijzen en [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar die vorderingen te ontzeggen. Een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten.
3.18.
[appellante] heeft verweer gevoerd tegen het incidenteel hoger beroep.
Procespartijen, Nederlandse rechter, Nederlands recht, eiswijziging
3.19.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg [de vennootschap 1] (thans [de vennootschap 2] ) en de rechtsvoorgangster van SI Insurance als eiseressen in conventie en verweersters in (voorwaardelijke) reconventie zijn opgetreden en [appellante] als gedaagde in conventie en eiseres in (voorwaardelijke) reconventie.
[appellante] heeft in hoger beroep de rechtsvoorgangster van SI Insurance gedagvaard.
Bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep heeft SI Insurance te kennen gegeven dat tussen de procespartijen in eerste aanleg is overeengekomen dat nog slechts [appellante] enerzijds en de rechtsvoorgangster van SI Insurance anderzijds als procespartijen in hoger beroep aangemerkt dienen te worden en dat de rechtsvoorgangster van SI Insurance door fusie is opgegaan in SI Insurance, zodat thans als procespartijen aangemerkt dienen te worden [appellante] enerzijds en SI Insurance anderzijds. Ter onderbouwing van de gestelde fusie heeft SI Insurance uitdraaien van Companies House in het geding gebracht.
[appellante] heeft het vorenstaande niet weersproken en zij heeft haar memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep gericht tegen SI Insurance.
Nu zoveel mogelijk dient te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil en gesteld noch gebleken is dat partijen hierdoor onredelijk in hun belangen worden geschaad (HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881), zal het hof [appellante] enerzijds en SI Insurance anderzijds als procespartijen beschouwen.
3.20.
SI Insurance is gevestigd in Luxemburg en het geschil heeft betrekking op ladingdiefstal tijdens een internationaal transport. Het geschil heeft dan ook internationale aspecten. Daarmee ligt in hoger beroep de vraag voor of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil.
3.21.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het gaat hier om een internationale burgerlijke- of handelszaak, waarbij partijen gevestigd/woonachtig zijn in een lidstaat van de Europese Unie, terwijl sprake is van een rechtsvordering die na 10 januari 2015 aanhangig is gemaakt. Dit betekent dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel-I (1215/2012)). Op grond van het in artikel 11 lid 1 onder b en het overigens in afdeling 3 (bevoegdheid in verzekeringszaken) van de Verordening bepaalde, is de aangezochte Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het geschil, omdat [appellante] - als verzekeringnemer/verzekerde - is gevestigd in Nederland.
3.22.
De rechtbank heeft het geschil, kennelijk in navolging van de wil van partijen, beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is geen grief gericht. Het hof zal daarom ook Nederlands recht toepassen.
3.23.
Het hof stelt ook vast dat [appellante] in hoger beroep haar eis heeft gewijzigd. SI Insurance heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Clausule G23
3.24.
Daarmee komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Het hof zal het principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk bespreken.
3.25.
De grieven van [appellante] hebben, kort gezegd, betrekking op het oordeel van de rechtbank dat [appellante] gehouden is tot terugbetaling aan SI Insurance van het op grond van de geldleningsovereenkomst door [appellante] geleende bedrag van € 125.000,00. SI Insurance komt met haar grieven, kort gezegd, op tegen het oordeel van de rechtbank dat SI Insurance gehouden is het door [appellante] ter uitvoering van de schikkingsovereenkomst betaalde bedrag ad
€ 25.000,00 aan [appellante] te vergoeden.
3.26.
Bepalend voor de beoordeling van de grieven is de vraag of SI Insurance zich al dan niet terecht op clausule
“G23 Clausule ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg”van het Verbond van Verzekeraars (hierna: clausule G23) heeft beroepen.
3.27.
Clausule G23 houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
“(…)- In geval van diefstal, verduistering of vermissing van een gehele lading, welke zich in een vervoermiddel* bevindt, onverschillig of die lading later geheel of gedeeltelijk wordt teruggevonden, zal onder de polis vallende schade worden vergoed onder aftrek van 30 %, met een minimum van EUR 22.500,00. (…)
- Indien de aftrek wordt toegepast zal vergoeding van schade onder de polis worden gemaximeerd tot een bedrag van EUR 125.000,00 per schadegeval. (…)”.
3.28.
SI Insurance heeft op grond van deze clausule de dekking van [appellante] onder de verzekeringsovereenkomst voor de ladingdiefstal beperkt tot een uitkering van € 125.000,00.
3.29.
Het hof stelt voorop dat de inhoud van een verzekeringsovereenkomst nader wordt ingevuld door de op deze overeenkomst van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden. Bij de uitleg van deze overeenkomst geldt de Haviltex-maatstaf.
3.30.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat clausule G23 is aan te merken als een kernbeding in de zin van artikel 6:231 aanhef en onder a BW. Tegen die overweging is ook niet gegriefd. Clausule G23 bevat een primaire dekkingsomschrijving, nu hierin specifiek voor de dekking van schade als gevolg van onder meer diefstal van lading een aparte, afwijkende, verzekerde som is vermeld met een eveneens apart, afwijkend, eigen risico. De dekkingsomschrijving is duidelijk en begrijpelijk.
Dit betekent dat clausule G23 niet als een beding in algemene voorwaarden aangemerkt kan worden en afdeling 6.5.3 BW (Algemene voorwaarden) verder buiten toepassing blijft in deze zaak. De vraag of clausule G23 deel uitmaakt van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst moet worden beantwoord aan de hand van de algemene regels omtrent aanbod en aanvaarding (artikelen 6:217 en verder BW) en de wilsvertrouwensleer (artikelen 3:33 en 3:35 BW).
3.31.
Het hof zal thans aan de hand van de Haviltex-maatstaf beoordelen of clausule G23 door partijen is overeengekomen.
3.32.
Het hof stelt allereerst vast dat op het polisblad van de ten tijde van de ladingdiefstal geldende verzekering onder het kopje
“Verzekerde condities”onder meer de
“Algemene voorwaarden inzake Voorwaarden voor Aansprakelijkheid uit logistieke diensten (MAUL 2007)”(hierna: MAUL 2007) staan vermeld. Artikel 16 van de MAUL 2007 bevat een
“CLAUSULE LADINGDIEFSTALLEN”,die luidt:
“Indien in de dekking de aansprakelijkheid als beroepsgoederenvervoerder over de weg is medebegrepen is tevens Clausule G23 (…) van toepassing.”Clausule G23 is niet uitdrukkelijk, specifiek of concreet genoemd op het polisblad van de ten tijde van de ladingdiefstal geldende verzekering en kan daaruit ook niet worden afgeleid. Gesteld noch gebleken is dat clausule G23 aan de MAUL 2007 was gehecht of anderszins daarvan onderdeel uitmaakte.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de tekst van de polis niet zonder meer volgt dat partijen wilsovereenstemming in de zin van de artikelen 3:33 en 3:35 BW hebben bereikt over clausule G23.
3.33.
Daarnaast is echter het volgende van belang. [appellante] is bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met SI Insurance bijgestaan door [assurantietussenpersoon] (hierna: [assurantietussenpersoon] . Daarbij fungeerde [assurantietussenpersoon] naar eigen zeggen van [appellante] in ieder geval als bemiddelaar respectievelijk assurantietussenpersoon van [appellante] .
3.34.
De kennis en uitlatingen van een assurantietussenpersoon worden in de relatie tot de verzekeraar toegerekend aan de verzekeringnemer, nu deze tussenpersoon zijn hulppersoon is. In de regel mag een verzekeraar ervan uitgaan dat een tussenpersoon, die in ieder geval geacht moet worden bekend te zijn met de toepasselijkheid van polisvoorwaarden, met de niet-deskundige aanvrager van de verzekering de hoofdzaken van de aangeboden dekking, zoals de primaire dekkingsomschrijving in de vorm van gedekte gevaren, uitsluitingen en dergelijke, bespreekt. Daarbij komt dat ook van een verzekeringnemer, zeker van een professional als [appellante] , verwacht mag worden dat deze zich op de hoogte stelt van de dekkingsomvang.
3.35.
De tussenpersoon van [appellante] heeft bij e-mailbericht van 5 februari 2010 aan SI Insurance
“een vva polis”van [appellante] toegezonden, met de vraag of
“deze polis 1 op 1”overgenomen kan worden. Bij e-mail van 9 februari 2010 heeft SI Insurance daarop aan de tussenpersoon van [appellante] te kennen gegeven
“In principe akkoord”te zijn
“met overname één op één”.Deze e-mailcorrespondentie kan naar het oordeel van het hof slechts betrekking hebben op de eerdere logistieke aansprakelijkheidsverzekering van [appellante] , waarvan SI Insurance het polisblad in het geding heeft gebracht. Op dit polisblad staat immers vermeld dat de begindatum van de verzekeringstermijn 1 januari 2009 is, dat de einddatum van de verzekeringstermijn 1 januari 2010 is en dat de verzekeringstermijn stilzwijgend verlengd wordt voor een termijn van twaalf maanden. Gesteld noch anderszins gebleken is dat [appellante] ten tijde van deze e-mailcorrespondentie nog een andere logistieke aansprakelijkheidsverzekering had gesloten. Op dit polisblad is verder uitdrukkelijk melding gemaakt van
“het in aangehechte voorwaarden onder “DIEFSTALCLAUSULE” vermelde”.
Het verzoek van de tussenpersoon van [appellante] tot het ‘één op één’ overnemen van deze verzekering en de uitdrukkelijke melding op het polisblad van de ‘diefstalclausule’ maken naar het oordeel van het hof des te meer dat zowel [assurantietussenpersoon] , als tussenpersoon van [appellante] , als [appellante] redelijkerwijs niet konden verwachten dat sprake was van gewijzigde dekkingsvoorwaarden bij de onderhavige verzekeringsovereenkomst met SI Insurance. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ook op de onderhavige polis met SI Insurance de MAUL 2007 - met daarin de verwijzing naar clausule G23 - van toepassing is verklaard. Alleen de uitdrukkelijke verwijzing naar de clausule op het polisblad ontbrak. Zelfs als het hof [appellante] zou volgen in haar twijfel of de onderhavige verzekering tot stand is gekomen door één op één overname van gemelde voorafgaande verzekering, heeft te gelden dat zowel [assurantietussenpersoon] , als tussenpersoon, als [appellante] gelet op het vorenstaande in ieder geval bedacht hadden moeten zijn op clausule G23 bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met SI Insurance. Dat de onderhavige verzekering, zoals [appellante] stelt, eerst dateert van 4 januari 2013 doet aan het vorenstaande niet af.
3.36.
De vraag of sprake is van een makelaarspolis, waarbij [assurantietussenpersoon] als makelaar zou hebben gefungeerd, kan tegen die achtergrond onbeantwoord blijven.
3.37.
Dit alles in aanmerking nemend, komt het hof tot het oordeel dat SI Insurance er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat clausule G23 tussen partijen als overeengekomen gold. SI Insurance heeft zich naar het oordeel van het hof terecht beroepen op clausule G23 en op grond daarvan haar dekking voor de ladingdiefstal beperkt tot een uitkering van € 125.000,00.
Terugbetaling geldlening ad € 125.000,00
3.38.
Al hetgeen [appellante] in hoger beroep aanvoert ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet gehouden is tot terugbetaling van het door haar van SI Insurance geleende bedrag van
€ 125.000,00 is gebaseerd op de stelling dat SI Insurance gehouden was om [appellante] dekking te verlenen tot het bij de schikking overeengekomen door [appellante] te betalen bedrag van
€ 275.000,00, althans tot een hoger bedrag dan het door SI Insurance uitgekeerde bedrag van € 125.000,00. Uit het voorgaande blijkt dat die stelling faalt.
In zoverre falen de grieven van [appellante] en slagen de grieven van SI Insurance.
[appellante] dient het door haar van SI Insurance geleende bedrag van € 125.000,00 terug te betalen.
3.39.
Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat SI Insurance tevens recht heeft op schadevergoeding (rente) wegens vertraging in de voldoening van de geldsom door [appellante] aan SI Insurance.
3.40.
Naar het oordeel van het hof valt de onderhavige geldleningsovereenkomst niet binnen het bereik van artikel 6:119a BW. Artikel 6:119a BW bepaalt dat de schade, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst bestaat in de wettelijke handelsrente. Onder handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
De uitlening van geld is in de onderhavige geldleningsovereenkomst verleend zonder dat betaling van rente is overeengekomen. Daarmee is geen sprake van een overeenkomst om baat. Anders dan SI Insurance stelt, is terugbetaling van de hoofdsom niet aan te merken als tegenprestatie die de leninggever voor zijn prestatie ontvangt. Ook de medewerking die [appellante] volgens SI Insurance op grond van de geldleningsovereenkomst aan de afwikkeling van de schikkingsovereenkomst dient te verlenen, kan, wat hier verder ook van zij, niet als tegenprestatie aangemerkt worden. Terecht heeft de rechtbank dan ook de gevorderde handelsrente afgewezen en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW toegewezen.
In zoverre falen de grieven van SI Insurance.
Het door [appellante] betaalde bedrag ad € 25.000,00
3.41.
Nu SI Insurance er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat clausule G23 tussen partijen als overeengekomen gold, valt niet in te zien op welke grond SI Insurance gehouden zou zijn tot betaling aan [appellante] van het door [appellante] ter uitvoering van de schikkingsovereenkomst betaalde bedrag van € 25.000,00.
Daarbij doet niet ter zake dat [appellante] dit bedrag, zoals - in ieder geval in hoger beroep - niet in geschil is tussen partijen, heeft voldaan aan de verkoper van de lading nikkel en niet - zoals de rechtbank heeft overwogen - aan SI Insurance.
In zoverre slagen de grieven van SI Insurance.
3.42.
Het door SI Insurance gedane beroep op verjaring behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke kosten, proceskosten eerste aanleg
3.43.
[appellante] heeft nog grieven aangevoerd tegen haar veroordeling om aan SI Insurance een bedrag groot € 2.025,00 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen en tegen haar veroordeling in de proceskosten in conventie.
3.44.
Deze grieven betreffen gelet op de toelichting veeggrieven. Deze grieven hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden geen nadere behandeling. Deze grieven falen omdat ook de overige grieven van [appellante] falen.
3.45.
SI Insurance heeft een grief gericht tegen haar veroordeling in de proceskosten in reconventie. Gelet op de uitkomst van dit geschil als hiervoor weergegeven, slaagt deze grief. [appellante] zal in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld.
Nadere bewijslevering
3.46.
Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen, nu partijen daarvoor onvoldoende hebben gesteld en zij bovendien in hoger beroep niets hebben aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
Slotsom
In principaal en in incidenteel hoger beroep
3.47.
De slotsom is dat de grieven in principaal hoger beroep falen en dat de grieven in het incidenteel hoger beroep deels slagen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover SI Insurance daarin in reconventie is veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag groot € 25.000,00 alsook voor zover SI Insurance in reconventie in de proceskosten is veroordeeld. De vorderingen in reconventie van [appellante] zullen worden afgewezen en [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze kosten zullen worden vastgesteld op (2 punten x tarief V in eerste aanleg à € 1.707,00 x factor 0,5 =) € 1.707,00. Voor het overige zal het bestreden vonnis, zowel in conventie als in reconventie, worden bekrachtigd. Het door partijen in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
3.48.
Als de in het principaal en incidenteel hoger beroep grotendeels in het ongelijk te stellen partij, zal het hof [appellante] in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van SI Insurance zullen worden vastgesteld op € 5.270,00 aan griffierecht en op € 3.278,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt tarief V in hoger beroep à € 3.278,00 per punt). De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van SI Insurance zullen worden vastgesteld op € 1.639,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (0,5 x 1 punt tarief V in hoger beroep à € 3.278,00 per punt). Ook de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 1 augustus 2018, voor zover SI Insurance daarin in reconventie is veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag groot € 25.000,00 en voor zover SI Insurance daarin in reconventie in de proceskosten is veroordeeld;
wijst de vorderingen van [appellante] in reconventie af;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in reconventie, tot aan het bestreden vonnis aan de zijde van SI Insurance vastgesteld op € 1.707,00;
bekrachtigt het bestreden vonnis, zowel in conventie als in reconventie voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SI Insurance vastgesteld op € 5.270,00 aan griffierecht en op € 3.278,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SI Insurance vastgesteld op € 1.639,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 246,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 juni 2021.
griffier rolraadsheer