In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verzoekster tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juli 2020. Verzoekster, die de tante is van de betrokkene, heeft een mentorschap ingesteld waarbij verweerster als mentor is benoemd. Na het overlijden van de betrokkene heeft verzoekster verzocht om medewerking van verweerster voor het indienen van een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege over de zorg die verweerster heeft verleend. Verweerster heeft geweigerd deze medewerking te verlenen, wat heeft geleid tot het indienen van een verzoek bij het hof. Het hof heeft de argumenten van verzoekster en verweerster gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2021. Verzoekster stelt dat verweerster tekort is geschoten in haar rol als mentor en dat zij op grond van artikel 3:300 BW gedwongen moet worden om medewerking te verlenen aan de klachtprocedure. Verweerster betwist dit en stelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om instemming te verlenen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtsgrond is voor het primaire verzoek van verzoekster en dat de toestemming van verweerster niet nodig is voor het indienen van een klacht. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en verzoekster veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.