1 Vooral ontleend aan rov. 1 - 5 van de in cassatie bestreden beschikking onder nr. 200.093.615 en rov. 8 - 10 van de in cassatie bestreden beschikking onder nrs. 200.092.869 en 200.100.931.
2 De daartoe strekkende beslissingen hebben geleid tot HR 8 juli 2011, RvdW 2011, 910, rechtspraak.nl LJN BQ3892. De in die zaak namens de huidige verzoekers tot cassatie ingestelde cassatieverzoeken werden met toepassing van art. 81 RO verworpen.
3 De hier vermelde bijstelling berust niet op een vaststelling van het hof; zie echter het namens de verzoekers tot cassatie in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep op de derde bladzij onder "Mr. Van Asperen" gestelde.
4 Met deze afkorting wordt bedoeld een indicatie, af te geven door het Centrum Indicatiestelling Zorg. Deze instelling beoordeelt namens het Ministerie van VWS de aanspraak van betrokkenen op verstrekkingen onder de AWBZ. In het kader van deze wet werd een aantal jaren ten behoeve van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] een zogenaamd persoonsgebonden budget (PGB) betaald, en wel aldus, dat de gelden in feite ter beschikking van de ouders stonden. (Deze gegevens blijken niet uit de eerder aangehaalde rechtsoverwegingen van het hof. Ik ontleen ze aan het verzoekschrift in eerste aanleg, eerste bladzij.)
5 Dat is tijdig en regelmatig gebeurd. De in cassatie bestreden beschikkingen van het hof zijn van 6 maart 2012. De cassatierekesten zijn op 6 juni 2012 per telefax ingekomen, terwijl op 7 juni "reguliere" rekesten ter griffie zijn ingediend.
6 Zoals het hof in rov. 10 van zijn beschikking die in zaaknr. 12/02812 wordt bestreden heeft overwogen, kan men bijvoorbeeld het beleid van een mentor wel ter discussie stellen in een procedure gericht op het ontslag van de mentor (en hebben de verzoekers tot cassatie die mogelijkheid ook al beproefd, althans daartoe stappen gezet).
7 Met "beschikken" wordt in dit verband bedoeld het verrichten van goederenrechtelijke rechtshandelingen, zie Personen- en Familierecht (losbl.), Jansen, art. 438, aant. 2, met verdere bronverwijzingen.
8 Kamerstukken II 1979 - 1980, 15 350, nr. 5, p. 2 - 4; zie ook HR 11 januari 2002, NJ 2002, 463 m.nt. JdB en alinea's 2.8 - 2.10 van de conclusie van A - G Wesseling-Van Gent vóór die beslissing; Personen- en Familierecht (losbl.), Jansen, art. 438, aant. 4; Wortmann - Van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2012, nr. 170; T&C Burgerlijk Wetboek Boeken 1, 2, 3, 4 en 5, Koens, 2011, art. 1:438, aant. 1; Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaags personen- en familierecht, 2011, nr. 13.3.5; Asser/De Boer 1*, 2010, nr. 1162; Van Mourik - Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, 2009, nr. 255; Luijten, Het Nederlandse personen- en familierecht deel 1, 1997, p. 185 - 186.
9 Ik voeg toe dat dat ook kan langs de weg van de "gewone" civiele procedure, aan de hand van de in alinea 12 hiervóór genoemde gegevens.
10 Er is echter geen verdere - bijvoorbeeld met II genummerde - klacht.
11 Zie opnieuw de derde bladzij van dat proces-verbaal, onder "Mr. Van Asperen".
12 Het appelrekest bevat uitsluitend materieel-inhoudelijke argumenten, die ertoe strekken dat andere bedragen zouden moeten worden vastgesteld dan in de eerste aanleg was gebeurd. Op de vraag wie precies als formele en materiële partijen worden aangemerkt, wordt in het geheel niet ingegaan. Het was daarom aan het hof overgelaten, zich daarover een oordeel te vormen.
13 Ik herinner er ten overvloede aan dat de uitleg van het door dan wel namens partijen in een feitelijke instantie aangevoerde, aan de rechters in feitelijke aanleg is voorbehouden, zie o.a. Asser, Civiele cassatie, 2011, nr. 4.7.3.4; Asser Procesrecht / Veegens-Korthals Altes - Groen (2005), nr. 103.
14 Deze klacht strekt er overigens mede toe, de afweging die de wetgever blijkens de alinea's 14 en 15 hiervóór heeft gemaakt, "onderuit te halen". De klacht bedoelt immers kennelijk, dat de rechter de door art. 1:441 BW en 1:445 BW geboden mogelijkheden zou mogen - en zelfs moeten - benutten om alsnog de weg naar de rechter te openen, die de wetgever nu juist aan de hand van een weloverwogen afweging heeft willen afsluiten. Het zal duidelijk zijn waarom ik een dergelijke uitleg van de wet niet wil aanbevelen.
15 Deze klacht neemt overigens met recht tot uitgangspunt dat waar wél aanleiding bestaat voor toepassing van art. 69 Rv., de rechter die bepaling ambtshalve behoort toe te passen, zie bijvoorbeeld HR 1 april 2005 NJ 2005, 348, rechtspraak.nl LJN AS5824, rov. 3.3.
16 Wel lees ik in de passage uit Kamerstukken I 1993 - 1994, 22 474, nr. 316b, p. 5 (die in subparagraaf I.3 van het middel wordt aangehaald) een bevestiging voor de hierna te bespreken gedachte, namelijk: dat moet worden aangenomen dat de wet niet voorziet in de vorm van beroep op de rechter ten aanzien van handelen van de mentor, die namens de verzoekers tot cassatie wordt verdedigd.
Zie voor gegevens betreffende de hier geldende regels overigens Personen- en Familierecht (losbl.), Jansen, art. 453, aant. 2 en 3; Wortmann - Van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2012, nr. 171c; T&C Burgerlijk Wetboek Boeken 1, 2, 3, 4 en 5, Koens, 2011, art. 1:453, aant. 1 en 2; Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaags personen- en familierecht, 2011, nr. 13.4.6; Asser/De Boer 1*, 2010, nrs. 1183h - 1183m; Van Mourik - Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, 2009. nr. 264; Luijten, Het Nederlandse personen- en familierecht deel 1, 1997, p. 189 - 190.
17 Deze klacht wordt ingeleid met een mededeling die ertoe strekt dat "de moeder" zich niet met de beslissing van het hof kan verenigen; maar nu overigens duidelijk is dat geklaagd wordt namens alle verzoekers tot cassatie, merk ik dit als een schrijffout aan.
18 De wet voorziet nog op andere plaatsen in (verwijzingen naar) specifieke regels voor geschillen, zie bijvoorbeeld art. 1:453 lid 5 BW. Ook die verwijzingen dragen ertoe bij dat ik het onaannemelijk vind dat daarnaast een algemene, ongeschreven mogelijkheid zou bestaan om onenigheid over het beleid van de mentor aan de rechter voor te leggen.