In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep waarbij de appellanten, Stichting Blue-Care en Blue-Care B.V., niet-ontvankelijk zijn verklaard. De appellanten hadden een schorsingsincident ingesteld op de roldatum waarop zij ambtshalve peremptoir stonden voor het indienen van de memorie van grieven. Het hof oordeelde dat de appellanten geen uitstel hadden gevraagd in de hoofdzaak en dat de rolraadsheer ambtshalve akte niet-dienen had verleend ter zake de memorie van grieven, zoals bepaald in artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor verviel het recht van de appellanten om grieven te nemen tegen het vonnis waarvan beroep, wat leidde tot hun niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
De procedure begon met een tussenarrest op 22 december 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 januari 2021. De appellanten dienden op 12 april 2021 een verzoekschrift in voor een voorlopig getuigenverhoor, maar het hof oordeelde dat dit verzoek niet leidde tot uitstel voor het indienen van de memorie van grieven. De appellanten stelden dat de nieuwe regels van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken hen belemmerden in hun procesvoering, maar het hof oordeelde dat deze regels niet van toepassing waren op hun zaak, die al voor 1 april 2021 was ingediend.
Uiteindelijk werd de uitspraak gedaan dat de appellanten niet-ontvankelijk werden verklaard in hun hoger beroep en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 760,-- aan griffierecht en € 1.442,-- aan salaris advocaat.