6.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) [geïntimeerde] exploiteert een bedrijf dat zich bezighoudt met het inventariseren, meten, analyseren, adviseren en begeleiden van organisaties op het gebied van de inrichting en het beheer van de gebouwde en natuurlijke omgeving evenals op het gebied van veiligheid, gezondheid en risicomanagement.
b) [appellante] houdt zich bezig met het verrichten van expertise- en contra-expertisewerken, het adviseren en begeleiden van bouwwerken, het verrichten van taxaties en het vaststellen van asbestschades en het begeleiden van procedures.
c) Op verzoek van haar klanten heeft [appellante] [geïntimeerde] in 2016 benaderd voor het uitvoeren van inventariserend onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in daken van diverse opstallen op agrarische locaties van haar klanten. [geïntimeerde] heeft deze onderzoeken uitgevoerd en [appellante] heeft hiervoor betaald.
d) In 2017 heeft [appellante] [geïntimeerde] wederom benaderd, maar nu met de vraag om verkennend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van asbest te verrichten bij klanten van [appellante] . [appellante] heeft de offertes van [geïntimeerde] van 23 februari 2017, 10 mei 2017 en 17 augustus 2017 inhoudende om op verschillende locaties verkennend bodemonderzoek te verrichten, aanvaard.
e) In de eerste door [appellante] aanvaarde offerte van [geïntimeerde] (gedateerd 23 februari 2017) is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Inleiding en doelstelling
Aanleiding voor het uit te voeren verkennend bodemonderzoek naar asbest zijn de eerder door [geïntimeerde] uitgevoerde asbestinventarisaties Type A, waarbij de aanwezige opstallen zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. Hieruit is gebleken dat de daken van de diverse schuren en stallen bestaan uit asbesthoudende golfplaten, die veelal in verweerde en beschadigde staat verkeren. Doelstelling van de onderzoeken is bepalen of er in de bodem asbest aanwezig is. Dit ter plaatse van de actuele contactzone rondom de opstallen met verweerde asbesthoudende daken.
Normen
(…)
Het daadwerkelijke onderzoek naar asbest wordt uitgevoerd op basis van de richtlijn NEN 5707 ‘Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse in bodem’ (augustus 2015). (…)
Aan de hand van het
volledigedakoppervlak bepalen wij het aantal te graven inspectiegaten. Dit om een goed beeld van de bodemkwaliteit te krijgen. De inspectiegaten worden geplaatst op maximaal 2 m uit de gevel. De inspectiegaten worden alleen in braakliggend terrein, of als het maaiveld is verhard klinkers of tegels gegraven. Het graven van inspectiegaten in maaiveld dat is verhard met beton, asfalt of stelcon valt buiten het onderzoek.
Het veldwerk en de bemonstering worden door ons uitgevoerd overeenkomstig de beoordelingsrichtlijn SIKB 2000 met onderliggend protocol 2018 onder Kwalibo-erkenning.
Uitvoering veldwerk
(…)
Onderstaande werkzaamheden voeren wij uit ten behoeve van het asbestonderzoek:
Het maaiveld ter plaatse wordt visueel geïnspecteerd.
Graven inspectiegaten (30x30x50) en visuele beoordeling grond. De ontgraven grond behandelen wij op de locatie voor (zeven of harken). Waarna onze veldwerker deze visueel beoordeelt op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen.
Het veldwerk voeren wij
handmatiguit door een gecertificeerd medewerker.
Indien wij asbestverdachte materialen aantreffen op en/of in de ontgraven grond, worden deze bemonsterd en aanvullend (in overleg met de opdrachtgever) geanalyseerd conform de NEN 5896.
Vooralsnog worden alleen monsters van de meest verdachte bodemlaag (0,0-0,2 m-mv) geanalyseerd.
Het nemen van monsters van de onderliggende bodemlaag (0,2-0,5 m-mv). Deze analyseren wij alleen in overleg mocht dit noodzakelijk zijn.
(…)
Voorwaarden
(…)
Op alle tussen ons gesloten overeenkomsten is de DNR 2011 herzien (juli 2013) van toepassing
(…)”.
De tweede en derde offerte bevatten nagenoeg gelijkluidende bepalingen.
f) Na aanvaarding door [appellante] van de verschillende offertes heeft [geïntimeerde] het bodemonderzoek uitgevoerd op diverse in die offertes beschreven locaties. Bij facturen van 28 juli 2017, 27 oktober 2017 en 28 november 2017 heeft [geïntimeerde] het uitgevoerde onderzoek op de diverse locaties aan [appellante] gefactureerd.
g) Op 6 september 2017 heeft [appellante] per e-mail aan [geïntimeerde] laten weten dat een klant van [appellante] het verkennend bodemonderzoek wilde annuleren omdat de klant niet tevreden was met de door [geïntimeerde] afgenomen bodemmonsters. Deze gaven volgens de klant een vertekend beeld. [geïntimeerde] heeft vervolgens het onderzoek voor deze klant niet meer uitgevoerd.
h) Bij e-mail van 25 oktober 2017 heeft [appellante] als volgt aan [geïntimeerde] bericht:
“(…)
Graag wil ik z.s.m. een afspraak met u maken i.v.m. de bodemonderzoeken op diverse locaties. Dit vanwege het feit dat de resultaten in de uitgebrachte rapporten niet op alle locaties afdoende zijn om verzekeringsdekking te krijgen. Wellicht kan er een monstername worden verricht op een ander punt op de locatie, zodat e.e.a. concreter in beeld kan worden gebracht.
(…)”
i) Bij e-mail van 31 oktober 2017 heeft [appellante] als volgt aan [geïntimeerde] bericht:
“(…)
Er zijn op alle adressen schone grond monsters gemengd met vervuilde monsters en als eindresultaat opgenomen in de rapportage. Hierdoor is een vertekend beeld ontstaan van de werkelijke situatie.
Het is van belang om monsters te nemen op de locaties waar daadwerkelijk asbestverontreiniging heeft plaatsgevonden en niet op plaatsen waar schone grond aanwezig is.
De uitgevoerde meting in schone grond was niet conform de opdracht m.b.t. asbestverontreiniging.
Wanneer de metingen op de juiste wijze zouden zijn uitgevoerd op plaatsen waar sprake was van een verhoogd asbestrisico, zoals bijvoorbeeld onder de dak afvoer, bij een dakgoot, in sloten en dergelijke zou dit een ander eindresultaat geven.
Wanneer de metingen dus correct worden uitgevoerd op de locaties waar sprake is van een verhoogd asbestrisico zal [appellante] (…) de openstaande facturen geheel voldoen.
Gaarne overleg hoe we dit gezamenlijk oplossen. (…)”
j) In december 2017 en januari 2018 heeft [geïntimeerde] [appellante] gemaand tot betaling over te gaan van de openstaande facturen. Nadien is betaling uitgebleven.
Het geding in eerste aanleg
6.2.1.In deze procedure heeft [geïntimeerde] veroordeling gevorderd van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 28.513,65 in hoofdsom, vermeerderd met kosten en (contractuele) handelsrente.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij de werkzaamheden uit hoofde van de met [appellante] gesloten overeenkomsten heeft uitgevoerd en [appellante] , ook na sommatie daartoe, in gebreke is gebleven met de betaling voor die werkzaamheden zodat [appellante] in verzuim is.
6.2.3.In het bestreden vonnis van 15 mei 2019 heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld tot betaling van € 28.513,65 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag volgend op de vervaldata van de facturen, en verhoogd met drie procent met ingang van een maand na de dag volgend op deze vervaldata tot de dag van betaling. De rechtbank heeft [appellante] voorts veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en de proces- en nakosten, en de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , en veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al wat [appellante] uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten met rente.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.