Als onvoldoende weersproken staat in hoger beroep vast dat Softmaxx in de periode tussen 1 januari en 6 juni 2016 aan andere crediteuren dan Offimac het bedrag van
€ 293.586,00 heeft betaald, waarvan € 7.046,55 in mei 2016.
Verder staat naar het oordeel van het hof vast dat toen Offimac het faillissement aanvroeg, er slechts twee mogelijke onbetaalde crediteuren met opeisbare vorderingen waren: [werknemer van Softmaxx] en leasemaatschappij ALD. De curator heeft weliswaar gewezen op andere te verwachten crediteuren - zoals bijvoorbeeld de werknemers - , maar gesteld noch gebleken is dat deze op de datum aanvraag of de datum uitspreken faillissement reeds opeisbare vorderingen hadden.
Aan [werknemer van Softmaxx] was het bedrag van zijn managementfee over mei 2016 niet betaald. Offimac heeft voldoende toegelicht dat zij deze vordering van [werknemer van Softmaxx] betwistte, omdat zij gemotiveerd van mening was dat [werknemer van Softmaxx] tekort was geschoten bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
Ten aanzien van ALD, die stelde nog een bedrag van ruim € 12.000 tegoed te hebben van Softmaxx, heeft Offimac on(voldoende) betwist gesteld dat zij zich garant had gesteld jegens ALD voor betaling van de vorderingen van ALD op Softmaxx, zodat deze schuldeiser eenvoudig betaling van haar vordering had kunnen verkrijgen (zij het dat de hoogte van de vordering door Offimac en Softmaxx werd betwist). Dat ALD naderhand, toen het faillissement was uitgesproken, er voor koos haar vordering in het faillissement in te dienen en geen beroep op de garantie te doen, doet in dit verband niet ter zake.
Ten slotte waren er (vooruitbetaalde) jaarcontracten gesloten met afnemers, waaruit verplichtingen voor Softmaxx voortvloeiden. Offimac heeft na het faillissement van Softmaxx bewerkstelligd dat deze lopende verplichtingen zoveel mogelijk alsnog werden voldaan door Offimac zelf.
Het hof is van oordeel dat de curator in het licht van deze omstandigheden onvoldoende heeft gesteld dat, en zo ja welke, schuldeisers van Softmaxx schade zouden hebben geleden door de betalingen die in de periode vóór de eigen aanvraag van het faillissement aan Offimac zijn gedaan, waardoor hun vorderingen onbetaald c.q. onverhaalbaar zijn geworden. Aan de beantwoording van de vragen of Offimac terzake heeft gehandeld zoals geen weldenkend bestuurder zou hebben gedaan én er causaal verband is tussen dit onbehoorlijk bestuur en het faillissement, komt het hof dan ook niet toe. Daarmee valt het doek voor dit verwijt, en is de betwisting van de facturen van Offimac door de curator in dit verband niet meer aan de orde.