Uitspraak
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Had - uitgaande van de stand van de medische wetenschap op dat moment en uitgaande van de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht - de neuroloog [geïntimeerde 2] begin 1988 bij [appellant] de diagnose "Parkinson(isme) mogen stellen?) beantwoordt hij als volgt. De conclusie parkinsonisme was in 1988 niet onjuist. De diagnose ziekte van Parkinson is toen niet gesteld. De in de processtukken herhaaldelijk voorkomende zinsnede: “de achteraf gezien destijds onjuiste diagnose” is volgens de deskundige feitelijk steeds incorrect. Achteraf gezien was de destijds gestelde diagnose parkinsonisme op grond van de bevindingen juist. Echter, achteraf, dat wil zeggen vanaf 2010, kon de diagnose ziekte van Parkinson niet meer worden gesteld.
Hadden - (telkens) uitgaande van de stand van de medische wetenschap op dat moment en (telkens) uitgaande van de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht - de neurologen [geïntimeerde 2] , [neuroloog 1] en [neuroloog 2] bij hun consulten met [appellant] na die diagnose mogen vasthouden aan de begin 1988 door [geïntimeerde 2] gestelde diagnose?) wordt door de deskundige als volgt beantwoord. De neurologen [geïntimeerde 2] , [neuroloog 1] en [neuroloog 2] hadden volgens de deskundige bij hun consulten met [appellant] mogen vasthouden aan de begin 1988 door [geïntimeerde 2] gestelde syndroomdiagnose parkinsonisme. Geleidelijk aan werd door [geïntimeerde 2] kennelijk de ziekte van Parkinson als diagnose aangehouden. Twijfel aan de diagnose ziekte van Parkinson lag in eerste instantie niet voor de hand, doordat [appellant] consequent een positieve reactie op medicatie meldde en doordat zich aanvankelijk geen nieuwe of afwijkende symptomen presenteerden.
Indien u van oordeel bent dat [geïntimeerde 2] of [neuroloog 1] of [neuroloog 2] op enig moment de onjuistheid van die diagnose hadden dienen te onderkennen, kunt u dan aangeven op welk moment dat naar uw oordeel het geval was?)heeft de deskundige het volgende naar voren gebracht. Het is volgens de deskundige onmogelijk om aan te geven op welk moment de diagnose ziekte van Parkinson had moeten worden verworpen. Wel is het volgens hem aannemelijk dat het eerder had gekund dan na 22 jaar, die nu nodig waren om tot nader onderzoek over te gaan. Het lijkt de deskundige niet mogelijk om daarvoor vaste richtlijnen te geven.
(hof
: Speelt bij de beantwoording van de voorgaande vragen nog een rol dat [appellant] - naar hij stelt - bij die consulten regelmatig de in 1988 door [geïntimeerde 2] gestelde diagnose in twijfel heeft getrokken?)merkt de deskundige allereerst op dat het opmerkelijk is dat alhoewel [appellant] zeer nadrukkelijk de diagnose ziekte van Parkinson in twijfel zou hebben getrokken, geen van de drie neurologen daarop in notities heeft gereageerd. [neuroloog 2] doet dat volgens de deskundige uiteindelijk wel. Ook in zo’n geval was het (ook al in de jaren 90) gebruikelijk om een second opinion aan te vragen. Al heeft [geïntimeerde 2] dit mogelijk afgewezen, de neurologen [neuroloog 1] en [neuroloog 2] zouden daar volgens de deskundige zeker geen bezwaar tegen hebben gehad. Voorts stelt de deskundige het merkwaardig te vinden dat [appellant] , die de diagnose ziekte van Parkinson verwierp, toch vele jaren uitvoerige medicatie daarvoor nam, zulks naar eigen zeggen zonder positief resultaat, maar daarbij de ongewenste werkingen accepteerde.
Wat zou op dat moment de aangewezen handelwijze zijn geweest?) stelt de deskundige dat op het moment dat de behandelend neuroloog vermoedde dat de bij [appellant] eerder gestelde diagnose ziekte van Parkinson niet juist was, de door [neuroloog 2] gehanteerde handelwijze juist was, te weten afbouwen van de medicatie, uitvoeren van een nieuw lichamelijk onderzoek en overleg met de patiënt over andere opties.
Hoe zou de uitslag c.q. diagnose (op die respectievelijke momenten) dan zijn geweest?) stelt de deskundige dat de uitslag uiteindelijk zou zijn geweest: geen neurologische diagnose. In ieder geval geen ziekte van Parkinson en geen spierziekte. Behalve het afwezig zijn van een neurologische diagnose zou de conclusie mogelijk ook kunnen zijn, dat er in het geheel geen diagnose gesteld kan worden.
Is het gebruikelijk om de Parkinson-medicatie te staken of af te bouwen bij patiënten bij wie eerder, bijvoorbeeld door een collega neuroloog, de diagnose Parkinson is gesteld, bij wie in de status verschijnselen van Parkinsonisme zijn genoteerd en die aangeven dat de medicatie een gunstig effect heeft?) wordt door de deskundige als volgt beantwoord. De in deze vraag geschetste handelwijze is volgens de deskundige niet gebruikelijk en is normaal gesproken ook niet nodig als de patiënt mededeelt dat de medicatie een gunstig effect heeft en er geen of nauwelijks afwijkingen bij het lichamelijke onderzoek worden gevonden. Dat is de situatie die volgens de deskundige schijnbaar bij [appellant] bestond. Indien de patiënt echter mededeelt, dat er geen gunstige effecten zijn, terwijl bij het lichamelijk onderzoek geen parkinsonistische afwijkingen geconstateerd worden, vormt dat impliciet een onbevredigende situatie en is het wel geïndiceerd de medicatie af te bouwen en de patiënt opnieuw te onderzoeken. De deskundige concludeert uit de notities rondom 2010 dat het primair de twijfel aan de diagnose vanuit de medische kant (Parkinsonverpleegkundige Hendriks en neuroloog [neuroloog 2] ) was, die het geheel heeft doen kantelen, en niet speciaal de vraag aan [appellant] of de medicatie nu wel of niet een gunstig effect zou hebben.
Is het mogelijk dat men slechts geringe afwijkingen bij het neurologisch onderzoek vindt bij patiënten met Parkinson die ingesteld zijn op medicatie? Is dit reden de medicatie meteen af te bouwen en te stoppen of de diagnose meteen in twijfel te trekken?) stelt de deskundige dat het inderdaad mogelijk is dat er zeer geringe of zelfs geen afwijkingen bij het neurologisch onderzoek van een patiënt met de ziekte van Parkinson worden gevonden als deze goed op medicatie is ingesteld. In die situatie is dit dus geen reden om de medicatie te stoppen of af te bouwen of de diagnose in twijfel te trekken. In latere fasen van de ziekteontwikkeling is het echter zeer ongebruikelijk om geen afwijkingen te vinden bij iemand met de ziekte van Parkinson. In het dossier van [appellant] komt de deskundige in de latere fasen geen bevindingen tegen die op duidelijke achteruitgang van de ziekte van Parkinson zouden kunnen wijzen. Dat is zeer ongebruikelijk voor iemand die al jaren de ziekte van Parkinson zou hebben.
Bestaan er zeer langzaam progressieve vormen van Parkinson? En waar klagen deze patiënten over als zij ingesteld zijn op medicatie? Zouden deze klachten kunnen lijken op die van [appellant] ?) wordt door de deskundige als volgt beantwoord. Er bestaan volgens de deskundige inderdaad langzame vormen van de ziekte van Parkinson. Het betreft dan vaak jongere patiënten, die zich aanvankelijk met een uitgesproken, typische parkinsonistische rusttremor presenteren. Ook zijn er langzame vormen, waarbij met name de bewegingsverlangzaming een rol speelt of algemene aspecifieke klachten domineren. Die patiënten reageren wel op de medicatie zoals bij de wat snellere progressieve vormen. De klachten van [appellant] leken aanvankelijk op algemene parkinsonistische klachten waarbij geen onderscheid tussen snelle of langzame vormen gemaakt kan worden. Echter, van begin af aan waren er bij [appellant] tevens een aantal aspecifieke klachten, zoals verstijving van spieren bij inspanning en schokken van het rechterbeen bij gaan liggen.
Kunnen de klachten van [appellant] , die nu worden geduid als de mogelijke uiting van een zeldzame spierziekte, ook passen bij bepaalde vormen van Parkinson?) als volgt. [appellant] heeft klachten die in principe zouden kunnen passen bij bepaalde vormen van parkinsonisme of bij bepaalde vormen van spierziekten, maar door het beloop in de tijd en door nader onderzoek blijken de klachten van [appellant] noch bij de ene noch bij de andere groep ziekten te passen.
Kan Parkinson-medicatie ook een gunstig effect hebben op bepaalde spierziekten?) stelt de deskundige dat hem niet bekend is dat Parkinsonmedicatie ook een gunstig effect kan hebben op bepaalde spierziekten. Volgens hem is dat niet mogelijk.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?) heeft de deskundige als volgt beantwoord. Na meer dan twintig jaar klachten blijkt er bij uitvoerig lichamelijk en technisch onderzoek geen diagnose te stellen, althans niet in het domein van de neurologische bewegingsstoornissen en niet in het domein van de neuromusculaire ziekten. Mogelijk valt [appellant] in de groep van mensen met Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK). Door het scharen van patiënten in deze groep wil men zowel recht doen aan het erkennen van de klachten van de patiënt en tegelijkertijd wil men voorkomen, dat onterechte diagnosen worden gesteld en onnodige behandelingen worden gegeven. Daarmee wordt erkend dat men het (nog) niet weet. Mogelijk dat [appellant] valt in de SOLK-groep en is zijn ziektegeschiedenis er een treurig voorbeeld van hoe lang er een onbevredigende situatie kan blijven bestaan. Er is sprake van Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten als lichamelijke klachten langer dan enkele weken duren en als er bij adequaat medisch onderzoek geen aandoening is gevonden die de klachten voldoende verklaart.