3.3 In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen laat zich, deels door middel van citaten, als volgt weergeven.
Tussenarrest
[Eiseres] heeft in eerste aanleg aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [verweerder 3] is tekortgeschoten in zijn behandeling door niet met enige regelmaat de wondspreider te verplaatsen dan wel de druk van de bladen te verminderen, en aldus verzuimd heeft maatregelen te nemen om de risico's op letsel als het onderhavige te vermijden. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [verweerder 3] en de Stichting hun verweer dat de wondspreider tijdens de operatie wel degelijk enige keren opnieuw is ingesteld voldoende hebben onderbouwd (rov. 8). Uit het voorgaande volgt, aldus het hof, dat als kernvraag moet worden beantwoord of [verweerder 3], door volgens Wertheim-Okabayashi te opereren, in het onderhavige geval heeft voldaan aan de uit het oogpunt van preventie te stellen eis van regelmatige verplaatsing van de wondspreider. Hieromtrent biedt het antwoord van de deskundige op vraag 3 van de rechtbank ("Heeft [verweerder 3] naar uw oordeel tijdens de operatie voldoende maatregelen getroffen om te trachten complicaties als het onderhavige letsel aan de nervus femoralis te voorkomen? Kan gesteld worden dat [verweerder 3] reeds voldoende maatregelen heeft getroffen door het volgen van de Wertheim-Okabayashi tijdens de operatie?") onvoldoende duidelijkheid. Aanvullende beantwoording van vraag 3 is noodzakelijk, terwijl het hof voorts behoefte heeft aan nadere voorlichting ten aanzien van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de aanwezigheid bij een patiënt van door de deskundige genoemde risicofactoren voor het ontstaan van letsel van de nervus femoralis, in de praktijk een rol speelt bij de frequentie van de verplaatsing van de wondspreider. Aan Aalders, die opnieuw tot deskundige zal worden benoemd, zullen daarom de volgende vragen worden voorgelegd:
"a. Waarop baseert u uw oordeel dat [verweerder 3] zich niet bewust is geweest van het risico op zenuwletsel?
b. Heeft, en zo ja waarom, het feit dat [verweerder 3] de bladen van de wondspreider mogelijk wel regelmatig heeft verplaatst - maar om een andere reden dan ter voorkoming van zenuwletsel -, bijgedragen aan het al dan niet ontstaan van het letsel van [eiseres]?
c. Bestond in 1995 een heersende opvatting onder oncologische gynaecologen ten aanzien van de frequentie waarmee en de wijze waarop een "omnitract"- wondspreider tijdens een operatie als de onderhavige diende te worden verplaatst en/of anderszins decompressie diende plaats te vinden? In hoeverre werd hierbij in de praktijk rekening gehouden met de persoon van de patiënt en de overige omstandigheden?
d. In hoeverre brengt de operatiemethode volgens Wertheim-Okabayashi met zich mee dat de wondspreider wordt verplaatst en/of dat anderszins decompressie plaatsvindt?
e. Kan gesteld worden dat [verweerder 3] reeds door het volgen van de operatiemethode volgens Wertheim-Okabayashi de "omnitract" - wondspreider voldoende heeft verplaatst en/of anderszins voldoende decompressie heeft toegepast om in zijn algemeenheid letsel als het onderhavige te voorkomen? U dient bij de beantwoording van deze vraag uit te gaan van de in 1995 onder oncologische gynaecologen heersende opvatting.
f. Indien uw antwoord op vraag e. ontkennend is beantwoord, welke aanvullende maatregelen hadden dan van [verweerder 3] op dit punt naar de destijds onder beroepsgenoten geldende heersende opvatting in redelijkheid mogen worden verwacht?
(...)
g. Kunt u bij een ontkennend antwoord op vraag e., op basis van de u ter beschikking staande gegevens, aangeven tot welke gevolgen het achterwege blijven van de onder f. genoemde aanvullende maatregelen in het onderhavige geval heeft geleid?" (rov. 9-10)
Eindarrest
De bewijslast van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat [verweerder 3] niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mag worden verwacht, rust op [eiseres]. In concreto heeft zij gesteld dat [verweerder 3] zich kennelijk niet bewust is geweest van de aanwezige risico's, en de bladen van de wondspreider in ieder geval te weinig frequent heeft verplaatst (rov. 4). In antwoord op vraag a. heeft de deskundige geantwoord dat hem noch uit zijn gesprek met [verweerder 3] noch uit de documentatie die hij heeft bestudeerd is gebleken dat [verweerder 3] bewust periodieke decompressie van de gefixeerde bladen van de wondspreider heeft toegepast, en uit hij de veronderstelling dat [verweerder 3], indien hij zich bewust zou zijn geweest van het risico op zenuwletsel, wellicht vaker decompressie of verplaatsing van de bladen zou hebben toegepast dan mogelijkerwijs is geschied ten behoeve van een adequate exposure van het operatieterrein. Uit het verloop van de ziektegeschiedenis van [eiseres] is, aldus de deskundige in antwoord op vraag b., gebleken dat het eventueel verplaatsen van de bladen om een andere reden dan voorkoming van zenuwletsel blijkbaar niet heeft kunnen voorkomen dat bij haar letsel aan de nervus femoralis is opgetreden (rov. 5). Dit antwoord bewijst niet dat [verweerder 3] zich niet bewust is geweest van het risico op zenuwletsel, en overigens ook niet dat het enkele ontbreken van dit bewustzijn, indien daarvan al sprake zou zijn geweest, het letsel heeft veroorzaakt (rov. 6). Het antwoord van de deskundige op de vraag onder c. of in 1995 onder oncologische gynaecologen een heersende opvatting bestond ten aanzien van de frequentie waarmee en de wijze waarop de bladen van een "omnitract"-wondspreider tijdens een operatie als de onderhavige dienen te worden verplaatst, luidt ontkennend. Daarbij merkt hij op dat, op basis van de ervaring van de operateur en rekening houdend met factoren als de aard van en de afstand tot de achter het blad gelegen weefselstructuren, de uitgeoefende druk op de weefsels ten gevolge van de tractie, de omstandigheden van de patiënt (body-mass index), aard en plaats van de incisie en vooral de duur van de ingreep, periodieke decompressie zal worden toegepast. Met betrekking tot vraag e. heeft de deskundige volstaan met de constatering dat de eventuele verplaatsing van de bladen de schade niet heeft kunnen voorkomen en met de veronderstelling dat het blad te rechter zijde kennelijk niet zodanig is verplaatst of gedecomprimeerd dat het zenuwletsel vermeden kon worden (rov. 7). Met het bovenstaande, dat deels algemeen en speculatief is, is niet komen vast te staan met welke frequentie [verweerder 3] de bladen heeft verplaatst en derhalve evenmin dat die frequentie in de concrete omstandigheden van het geval, de duur van de operatie daaronder begrepen, lager was dan van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog in verband met het risico van zenuwletsel mocht worden verwacht (rov. 8).