ECLI:NL:GHSHE:2021:1839

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
20-000862-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verboden wapenbezit en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van wapens en munitie zonder de vereiste vergunningen. De verdachte, geboren in 1953 en woonachtig in 's-Hertogenbosch, heeft op 12 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 maart 2018. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte heeft wapens van categorie I en II van de Wet wapens en munitie in zijn bezit gehad, waaronder handgranaten en oefenmunitie, zonder de benodigde ontheffingen. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank integraal wordt bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet te verenigen is met de beslissing en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000862-18
Uitspraak : 23 februari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 7 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-113375-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft op 12 maart 2018 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch
(een) wapen(s) van categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie, te wetenmeerdere oefenantipersoneelsmijnen en/of een oefengeweergranaat (met rooklading) en/of meerdere (verschillende soorten) handgranaten, alsmede van wezenlijke aard zijnde onderdelen (te weten ontstekers), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch (een) wapen(s) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (verschillende soorten) handgranaten en/of meerdere oefenscherfhandgranaten en/of een oefenantitankmijn en/of een oefenantitankgeweergranaat en/of meerdere (verschillende soorten) oefengeweergranaten, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch munitie van categorie II en III van de Wet wapens en munitie, te weten een oefengeweergranaat en bijbehorende slagpin en/of een oefen break up granaat, voorhanden heeft gehad.
Het hof heeft het cursieve tekstgedeelte in de tenlastelegging van feit 1 gevoegd. Gelet op het bestanddeel "zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing" kan het niet anders zijn dan dat de steller van de tenlastelegging voor ogen had deze categorie wapens aan de verdachte onder 1 ten laste te leggen. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting bestond hier voor de verdediging ook geen misverstand over. De verdediging is door deze wijziging niet geschaad in de verdediging. De overige in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is ook daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch wapens van categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten oefenantipersoneelsmijnen en een oefengeweergranaat (met rooklading) en meerdere (verschillende soorten) handgranaten, alsmede van wezenlijke aard zijnde onderdelen (te weten ontstekers), zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch wapens van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten (verschillende soorten) handgranaten en oefenscherfhandgranaten en een oefenantitankmijn en een oefenantitankgeweergranaat en (verschillende soorten) oefengeweergranaten, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonden met voor ontploffing bestemde voorwerpen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 26 februari 2014 te 's-Hertogenbosch munitie van categorie II en III van de Wet wapens en munitie, te weten een oefengeweergranaat en bijbehorende slagpin en/of een oefen break up granaat, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2014 (pg. 32-34 politiedossier), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(pg. 32)
Op 26 februari 2014 hebben wij een onderzoek ingesteld in de woning van [verdachte] geboren op [geboortedag] 1953, op het adres [adres] .
Wij zagen dat verdachte ons een plunjebaal overhandigde. Wij openden de plunjebaal en wij zagen dat er 35 explosieven/handgranaten/mortieren/springstof/antipersoneelsmijnen in de plunjebaal zaten.
2.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 27 februari 2014 (pg. 56 en 57 politiedossier), voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pg. 56)
Op 26 februari 2014 werd de woning aan de [adres] doorzocht.
(pg. 57)
Gezien de grote hoeveelheid aan wapens en munitie werden alle wapens en munitie inbeslaggenomen. Door de EOD Koninklijke landmacht werden een antitankwapen, mortieren en granaten ter vernietiging meegenomen.
3.
Een geschrift, te weten een identificatie rapport EODD, versie 11-2013 (pg. 63-79 politiedossier), voor zover inhoudende:
(pg. 66)
Op 26 februari 2014 werden mij, Aoo V0003274, de navolgende munitie-artikelen ter controle en identificatie aangeboden. Deze artikelen zijn door mij gecontroleerd en geïdentificeerd:
(pg. 67)
Bijlage A Munitie-artikelen die geen explosieve stof bevatten
1 oefenantitankbrisantgeweergranaat nr. 5
1 antitankbrisantgeweergranaat M9A1
1 scherfhandgranaat no 5 met ontsteker
(pg. 68)
1 scherfhandgranaat MK2 met ontsteker
1 aanvalshandgranaat No 69 met ontsteker
1 scherfhandgranaat MK2 zonder ontsteker, aangepast
1 scherfhandgranaat F1 zonder ontsteker
(pg. 69)
1 scherfhandgranaat M50, replica
2 oefenscherfhandgranaten, replica van M69 met ontsteker M228
1 scherfhandgranaat MK2 zonder ontsteker
1 aanvalshandgranaat 39
(pg. 70)
1 scherfhandgranaat MK2 met geweergranaatadapter M1A2
1 oefengeweergranaat Super Emerge (
het hof begrijpt: ‘Super Energa’)
1 stunhandgranaat
1 oefengeweergranaat Bullet Thru 40 mm AP-X FN-240
(pg. 71)
1 steelhandgranaat 58, replica
1 oefengeweergranaat FN-LAC M1
1 slagpin voor oefengeweergranaat FN-LAC M1
1 steelhandgranaat 24
(pg. 72)
1 handgranaatontsteker
1 handgranaatontsteker M6 serie
(pg. 73)
1 handgranaatontsteker
(pg. 75)
1 oefenantitankmijn M6
1 40 mm break-up granaat
(pg. 76)
Bijlage B munitie-artikelen, waarvan zonder demontage niet met zekerheid is vast te stellen of zij mogelijk enigerlei explosieve stof bevatten
4 oefenantipersoneelsmijnen nr. 24 C1
1 oefengeweergranaat met rooklading MLE 1956
(pg. 77)
1 rookhandgranaat zonder ontsteker
1 lichtgeweergranaat M21 A1
3 ontstekers nr. 41 t.b.v. oefenantipersoneelsmijn nr. 24 C1.
4.
Het proces-verbaal CBRN-Explosieven d.d. 13 maart 2015 (pg. 86-91 politiedossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(p. 86)
Datum onderzoek 26 februari 2014
Onderzoek [adres]
(pg. 87)
Op 26 februari 2014 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden pand voornoemd. Hierbij zijn diverse munitieartikelen aangetroffen. Mij is verzocht deze munitieartikelen te omschrijven.
Op voornoemde locatie is door aanwezig EODD personeel een aantal munitieartikelen geclassificeerd en geïdentificeerd in:
Bijlage B
Hierbij is bepaald door personeel van de EODD dat de navolgende munitieartikelen waarvan zonder demontage niet met zekerheid is vast te stellen of ze enigerlei explosieve stof bevatten.
Het betreft de volgende munitieartikelen
  • 4 stuks oefenantipersoneelmijnen nr. 24 C1
  • 1 stuk oefengeweergranaat met rooklading MLE 1956
  • 1 stuk rookhandgranaat zonder ontsteker
  • 1 stuk lichtgeweergranaat M21 A1
  • 3 stuks ontstekers nr. 41 t.b.v. oefenantipersoneelsmijn nr. 24 C1
Categorisering conform de wet wapens en munitie:
De bovengenoemde voorwerpen (oefenantipersoneelsmijnen, oefengeweergranaat, rookhandgranaat) en c.q. van wezenlijke aard zijnde onderdelen (ontstekers oefenantipersoneelsmijn) zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing. Dit betreft geen explosieven voor civiel gebruik. Met betrekking tot deze explosieven is geen erkenning verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.
Derhalve zijn deze voorwerpen een wapen c.q. onderdelen van een wapen en van wezenlijke aard in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
(pg. 88)
Tevens is op voornoemde locatie door aanwezig EODD personeel een aantal munitieartikelen geclassificeerd en geïdentificeerd in:
Bijlage A:
hierbij is bepaald door personeel van de EODD dat de navolgende munitieartikelen geen explosieve stof bevatten. Het betreft de volgende munitieartikelen:
  • 1 stuk oefenantitankgeweergranaat nr. 5
  • 1 stuk scherfhandgranaat M50 (replica)
  • 2 stuks oefenscherfhandgraat M69 (replica)
  • 1 stuk oefengeweergranaat Super Energa
  • 1 stuk oefengeweer granaat Bullet Thru AP-X FN240
  • 1 stuk steelhandgranaat 58 (replica)
  • 1 stuk oefenantitankmijn M6
Categorisering conform de Wet wapens en munitie
Gezien het technische feit dat de originele munitieartikelen NIET af-fabriek lading hebben gehad en derhalve niet bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, en dat alle replica munitieartikelen, zijnde nabootsing van wapens, welke voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met bestaande munitieartikelen, zijn de voorwerpen een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3, onder a, Regeling wapens en munitie.
(pg. 89)
Tevens is op voornoemde locatie door aanwezig EODD personeel een aantal munitieartikelen geclassificeerd en geïdentificeerd in:
Bijlage A:
hierbij is bepaald door personeel van de EODD dat de navolgende munitieartikelen geen explosieve stof bevatten. Het betreft de volgende munitieartikelen:
  • 1 stuk antitankbrisantgeweergranaat M9A1
  • 1 stuk scherfhandgranaat no. 5
  • 1 stuk scherfhandgranaat MK2
  • 1 stuk aanvalshandgranaat no. 69
  • 1 stuk scherfhandgranaat MK2
  • 1 stuk scherfhandgranaat F1
  • 1 stuk scherfhandgranaat MK2
  • 1 stuk aanvalshandgranaat 39
  • 1 stuk scherfhandgranaat MK2 met adapter
  • 1 stuk stun handgranaat
  • 1 stuk steelhandgranaat 24
  • 1 stuk handgranaatontsteker onbekend
  • 1 stuk handgranaatontsteker M6 serie
  • 1 stuk handgranaatontsteker onbekend
Categorisering conform de Wet wapens en munitie
Alle bovengenoemde voorwerpen c.q. van wezenlijke aard zijnde onderdelen (handgranaatontstekers) zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing. Dit betreft geen explosieven voor civiel gebruik. Met betrekking tot deze explosieven is geen erkenning verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik. Derhalve zijn deze voorwerpen een wapen c.q. onderdelen van een wapen en van wezenlijke aard in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
(pg. 90) tevens is op voornoemde locatie door aanwezig EODD personeel een aantal munitieartikelen geclassificeerd en geïdentificeerd.
Bijlage A:
Hierbij is bepaald door personeel van de EODD dat de navolgende munitieartikelen geen explosieve stof bevatten.
Het betreft de volgende munitieartikelen:
  • 1 stuk oefengeweergranaat FN-LAC M1, en bijbehorend 1 stuk slagpin voor oefengeweergranaat
  • 1 stuk 40mm oefen break-up granaat.
Categorisering conform de Wet wapens en munitie
Voor wat betreft de oefengeweergranaat FN-LAC M1 en de bijbehorende slagpin voor deze oefengeweergranaat is het technisch aspect dat deze samengevoegd dienen te zijn voor een juiste werking en mogelijkheid van afvuren van deze granaat.
De oefengranaat
(het hof begrijpt: de oefengeweergranaat)is bestemd om te worden verschoten vanuit een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie.
Derhalve is deze oefengeweergranaat munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De 40mm oefen break-up granaat is munitie c.q. een onderdeel van munitie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 4° gelet op artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie. (munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van categorie II)
5.
Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 23 februari 2018 (pg. 1-6), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
(pg. 2)
Op 26 februari 2014 had ik alle in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie in mijn woning te 's-Hertogenbosch voorhanden. Ik heb nooit een ontheffing gekregen. Ik had een verlof voor een wapen- en voor een munitieverzameling vanaf eind zeventiger jaren. Ik moest steeds verlenging vragen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 februari 2014 (pg. 20-22 politiedossier), voor zover inhoudende een weergave van het verhoor van de verdachte:
(pg. 21)
V: (…) bent u op de hoogte van de Wet wapens en munitie?
A: ik ben daar redelijk van op de hoogte.
V: bent u lid van de Nederlandse vereniging tot bestudering van munitie en ballistiek?
A: daar was ik lid van. (…) Ik denk tot begin vorig jaar.
(pg. 22)
V: weet u wat categorie I onder 7 wapens zijn volgens de Wet wapens en munitie?
A: ja.
V: heeft u een ontheffing ingevolge het tweede lid van artikel 13 van de Wet wapens en munitie?
A: nee.
7.
Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 23 februari 2018 (pg. 1-6), voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige N.O.B. Klein :
(pg. 3)
De EODD spreekt ten aanzien van alle voorwerpen over munitie. Diezelfde voorwerpen kunnen in juridische zin op grond van de Wet wapens en munitie wapens zijn. Zo zijn granaten op de grond van Wet wapens en munitie wapens, want ze zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing. Ze vallen onder artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Van een aantal onderzochte wapens staat vast dat ze geen explosieven bevatten, maar dat is voor de categorisering van wapens volgens de Wet wapens en munitie niet van belang. De bestemming van een granaat zonder lading blijft ongewijzigd en dus is een dergelijke granaat een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II wapen waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd.
Replica's zijn niet af-fabriek bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van vuur of ontploffing. Ze vallen niet onder artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie maar onder artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie. Deze wapens vallen onder artikel 3.2.3. van de Circulaire wapens en munitie.
Ik onderschrijf nog steeds ten volle de door mij gegeven categorisering van de wapens.
8.
Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 23 februari 2018 (pg. 1-6), voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige ing. J. van Driel:
(pg. 4)
Een handgranaat, met of zonder lading, is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie. Een replica valt onder artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie.
9.
Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 6 juni 2017 (pg. 1-6), voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige A.E. Hartink:
(pg. 4)
Pagina 68. De voorwerpen afgebeeld op
  • foto 1 [
  • foto 3 [
zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Pagina 69. De voorwerpen afgebeeld op
  • foto 3 [
  • foto 4 [
zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Pagina 70. De voorwerpen afgebeeld op
  • foto 1 [
  • foto 3 [
zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Pagina 71. Het voorwerp afgebeeld op
- foto 4 [
het hof begrijpt: 1 steelhandgranaat 24]
is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Pagina 77. De voorwerpen afgebeeld op
  • foto 1 [
  • foto 2 [
zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie.
10.
De verklaring van de deskundige prof. mr. H.J.B. Sackers, afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 februari 2021 van de achtste meervoudige strafkamer van dit hof, voor zover inhoudende:
De voorzitter houdt mij voor dat de deskundige Klein heeft verklaard dat de wapens waarvan hij heeft vastgesteld dat deze bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, alleen de bestemming en niet de geschiktheid bepalend is. Dat kan ik bevestigen.
Ik acht het begrijpelijk hoe deskundige Klein de voorwerpen heeft gecategoriseerd in de zin van de Wet wapens en munitie in zijn proces-verbaal van 13 maart 2015, dossierpagina’s 86 t/m 91.
11.
De verklaring van de deskundige E.M. Kok, afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 februari 2021 van de achtste meervoudige strafkamer van dit hof, voor zover inhoudende:
De raadsvrouw vraagt aan mij of ontstekers van granaten kunnen worden aangemerkt als wezenlijke onderdelen. Ja.
Afhankelijk van de redenering kan er op een andere categorisering worden uitgekomen maar in beginsel klopt hetgeen deskundige Klein heeft gerelateerd in zijn proces-verbaal van 13 maart 2015, dossierpagina’s 86 t/m 91.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Op gronden nader verwoord in de pleitnota heeft de verdediging daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie vallen onder de in het verleden verleende verloven omdat sprake is van voortgezette verloven.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde wapens geldt dat deze geen sprekende gelijkenis vertonen. De voorwerpen waren leeg en dienen als dummy te worden aangemerkt.
De verdediging is ernstig in zijn belangen geschaad omdat het materiaal is vernietigd, een politieagent – die daarvoor niet is opgeleid – heeft gerapporteerd en omdat de verdediging de mogelijkheid had willen hebben om het materiaal door een NRGD-deskundige te laten beoordelen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, leidt het achter a. vermelde verweer, indien succesvol, tot ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof zal dit verweer onder het kopje "strafbaarheid van het feit" behandelen.
De achter b. en c. vermelde verweren lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof zal allereerst een aantal overwegingen wijden aan het verloop van het onderzoek. De Explosieve Opruimings Dienst Defensie (EODD) heeft alle in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie gecontroleerd en geïdentificeerd.
Omdat de wapens/munitie zijn vernietigd, zijn de deskundigen Hartink en Van Driel, beiden gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg, niet in staat geweest om zelfstandig de voorwerpen te determineren. Aan de hand van alleen foto's is dat volgens hen niet goed mogelijk. Gelet op de specifieke deskundigheid van de EODD op het gebied van de aangetroffen wapens/munitie (voornamelijk explosieven) en de ruime ervaring met het identificeren van deze wapens ziet het hof met de rechtbank geen reden te twijfelen aan de identificatie door de EODD.
De heer N.O.B. Klein is al jaren bij de landelijke eenheid van de politie werkzaam als expert CBRN-explosieven, dus met name goed bekend met de wapens zoals granaten en mijnen die bij verdachte zijn aangetroffen en waarop de tenlastelegging doelt. De heer Klein heeft in zijn hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, werkzaam als expert CBRN-Explosieven bij de Landelijke Eenheid Centrex CBRN-explosieven/Nationaal Bom Data Centrum, aan de hand van de foto's van de wapens en de identificatie daarvan door de EODD, de wapens en munitie gecategoriseerd overeenkomstig de Wet wapens en munitie en zijn bevindingen vastgelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de heer Klein verklaard dat hij bij zijn bevindingen blijft. De deskundigen Sackers en Kok hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de categorisering van de wapens/munitie door Klein begrijpelijk en/of in beginsel juist achten. Ook de deskundigen Hartink en Van Driel zijn het grotendeels eens met de heer Klein.
Naar het oordeel van het hof is het onderzoek met voldoende waarborgen omkleed en zijn de onderzoeksresultaten betrouwbaar. Het hof volgt de heer Klein voor wat betreft de categorisering van de wapens en de munitie dus ook ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde wapens. Dat deze voorwerpen leeg waren, maakt niet uit, nu bepalend is of het voorwerp zodanig op een wapen gelijkt, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie vallen onder de in het verleden verleende verloven omdat sprake is van voortgezette verloven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Onder artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie vallen door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen lijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Op grond van artikel 13 Wet wapens en munitie is het verboden om een wapen van categorie I voorhanden te hebben. Onze Minister kan ontheffing verlenen.
Onder artikel 2, eerste lid categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie vallen voorwerpen die bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing. Op grond van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is het verboden om wapens van categorie II (en categorie III) voorhanden te hebben.
In artikel 28 van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de korpschef verlof kan verlenen uitsluitend voor categorie III wapens en munitie. Het verlof geldt voor een jaar en kan worden verlengd indien aan de vereisten voor verlening wordt voldaan.
Voor categorie II wapens kan geen verlof worden verleend. Wel kan op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie ontheffing worden gevraagd bij Onze Minister.
In de Circulaire wapens en munitie 2013 is in het Bijzonder Deel (B) hoofdstuk 3 "verzamelaars" onder 3.2.3. bepaald dat indien een verzamelaar inerte handgranaten, mijnen en dergelijke (wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie) wil verzamelen, dan wel nabootsingen (wapens in de zin van artikel 2, eerste lid categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie), hij hiervoor een ontheffing dient aan te vragen bij de Minister van Veiligheid en Justitie.
Op grond van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is het verboden om munitie van categorie II (en categorie III) voorhanden te hebben.
In artikel 28 van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de korpschef verlof kan verlenen uitsluitend voor categorie III wapens en munitie. Het verlof geldt voor een jaar en kan worden verlengd indien aan de vereisten voor verlening wordt voldaan.
Voor categorie II munitie kan geen verlof worden verleend. Wel kan op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie ontheffing worden gevraagd bij Onze Minister.
De bij verdachte aangetroffen wapens, die zijn tenlastegelegd, zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie, dan wel nabootsingen (artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie) daarvan.
Naar het oordeel van het hof kan voor deze wapens onder de hierboven geciteerde destijds geldende regelgeving, geen verlof worden verleend. Ook kon geen verlof worden verleend voor de tenlastegelegde munitie in de zin van categorie II van de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft geen ontheffing van de Minister. Hij mocht reeds om die reden de tenlastegelegde wapens van categorie I onder 7° en categorie II onder 7° alsmede munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie niet voorhanden hebben.
Gelet op artikel VI van de Wet herziening wet wapens en munitie, artikel 28, vierde lid, van de Wet wapens en munitie in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte dat hij jaarlijks zijn verlof moest verlengen, kunnen ook de in het verleden verleende verloven geen rechtsgeldige basis bieden voor het voorhanden hebben van de wapens van categorie I onder 7° en categorie II onder 7° alsmede munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie.
Het hof ziet zich nog voor de vraag gesteld of de tenlastegelegde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie onder het bereik van het verlof van de verdachte valt. In dat kader stelt het hof vast dat in het verlof, voor zover relevant, staat opgenomen dat het verlof geldt tot het voorhanden hebben van munitie welke op de bijlage vermeld staat en/of tot het voorhanden hebben van munitie, behorende bij de wapens of toestellen welke op de bijlage vermeld staan. De verdachte is daar nog nadrukkelijk in voorschrift 5 van het verlof op gewezen dat hij de verzameling nauwkeurig en op overzichtelijke wijze dient te categoriseren beschrijven. Nu een bijlage ontbreekt en dus ook niet kan worden vastgesteld dat een oefengeweergranaat (met bijbehorende slagpin) daarop vermeld staat, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte voor dit voorwerp een verlof had. Het hof stelt vast dat de verdachte ook munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie verboden voorhanden had.
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Uit de verklaring van de verdachte begrijpt het hof dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde omdat zijn verloven altijd verlengd werden, hij niet op de gewijzigde regelgeving was gewezen en tijdens eerdere controles geen problemen had ondervonden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde, vereist is dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was (vgl. HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490).
Het hof wil van de verdachte aannemen dat de autoriteiten hem niet proactief hebben benaderd. Dat ontslaat de verdachte echter niet van de zelfstandige verplichting om te voldoen aan bestaande wet en regelgeving en zich daarover te (laten) informeren. Te meer nu het voorwerpen betreffen die door de wetgever in beginsel expliciet verboden zijn. De verdachte is daarin tekortgeschoten door na te laten zelf bij enige bevoegde instantie te informeren naar de toelaatbaarheid van de door hem verzamelde wapen- en munitiecollectie en af te gaan op het feit dat zijn verlof verlengd werd en er niet op is gewezen dat zijn handelen ongeoorloofd was en in strijd met de wet. Dat hij ook bij beweerdelijke controles niet op de ongeoorloofdheid van zijn gedragingen is gewezen, wat overigens niet is komen vast te staan, maakt dat niet anders. Nog afgezien dat onduidelijk is gebleven wat (het verloop van) de samenstelling van de wapen- en munitiecollectie van de verdachte destijds was en hij mogelijk voor het bewezenverklaarde andere wapens en/of munitie tot zijn beschikking had dan hetgeen thans ter beoordeling staat. Bovendien was de verdachte, gelet op voorschrift 1 van het verlof, er nadrukkelijk op gewezen dat hij de bepalingen bij of krachtens de Wet wapens en munitie (en de Wet milieubeheer) gesteld, stipt moest naleven.
Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdachte is afgegaan op de uitlating van een persoon aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van die uitlating mocht vertrouwen. Van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen is dan ook geen sprake.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Op 26 februari 2014 had de verdachte een behoorlijke hoeveelheid wapens en munitie voorhanden, terwijl hij daarvoor geen (rechtsgeldig) verlof of ontheffing had. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie verhoogt het risico op illegaal gebruik en illegale verspreiding van wapens en munitie en daarmee op (de dreiging van) ernstige geweldsdelicten. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Bij de strafoplegging houdt het hof ten voordele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de verdachte een verzamelaar was en niet om kwaadwillende redenen dergelijke voorwerpen voorhanden had, dat de verdachte (weliswaar onterecht) jarenlang er van uitging dat hij over de benodigde papieren beschikte en de ouderdom van de feiten.
Ten slotte heeft het hof zich rekenschap gegeven van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. In dat kader stelt het hof het volgende vast.
De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 26 februari 2014, zijnde de dag waarop de verdachte voor het eerst werd verhoord. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 7 maart 2018 dus de behandeling in eerste aanleg is niet afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof stelt vast dat de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg ruim twee jaar bedraagt.
In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op 12 maart 2018, zijnde de dag waarop de verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof doet bij arrest van heden – 23 februari 2021 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt bijna drie jaar. Het hof constateert dat er ook in hoger beroep sprake is van een schending van de redelijke termijn en wel met bijna een jaar.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in totaal met ongeveer 3 jaar is geschonden.
Gelet op de hierna te geven beslissing, volstaat het hof met de constatering dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. Het hof ziet namelijk in dit geval aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 23 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Es en mr. Lonterman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Oost-Brabant, afdeling Districtelijke Opsporing 's-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer BVH 2014018928, gesloten d.d. 7 april 2014, bevattende -tenzij anders vermeld- een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 91, hierna te noemen: politiedossier.