In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 20 januari 2020 was vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor diefstal met geweld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak en de veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 mei 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de vrijspraak en voor vrijspraak van de diefstal. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk was voor zover het zich richtte tegen de vrijspraak, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd op 25 september 2019 te Breda, waarbij hij een telefoon van een ander heeft weggenomen met geweld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gegrond op artikelen 36b, 36d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.