ECLI:NL:GHSHE:2021:1703

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.288.407_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ernstige overtredingen van veiligheidsprotocol door projectleider

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [werknemer], die op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, [werkgever]. De werknemer was sinds 1 december 2007 in dienst als projectleider en kreeg op 17 augustus 2020 te horen dat hij was ontslagen vanwege zijn handelen tijdens een elektriciteitsstoring op 8 augustus 2020. Tijdens deze storing heeft de werknemer, ondanks de risico's, instructies gegeven aan een ondergeschikte om een kabel in een natte sloot vrij te graven en deze weer onder spanning te zetten, wat leidde tot kortsluiting en een gevaarlijke situatie. De werkgever stelde dat de werknemer de veiligheidsvoorschriften had genegeerd en een onaanvaardbaar risico had genomen, wat leidde tot het ontslag op staande voet. De kantonrechter in eerste aanleg oordeelde dat de dringende redenen voor ontslag rechtsgeldig waren en dat het handelen van de werknemer ernstig kon worden verweten. In hoger beroep heeft de werknemer grieven aangevoerd tegen deze beslissing, maar het hof heeft geoordeeld dat de werknemer zijn plichten grovelijk heeft veronachtzaamd en dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 10 juni 2021
Zaaknummer : 200.288.407/01
Zaaknummer eerste aanleg : 8736039 / EJ VERZ 20/467
in de zaak in hoger beroep van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [werknemer] ,
advocaat: mr. T.H. Hermans te Eindhoven ,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [werkgever] ,
advocaat: mr. V. Sol te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven , van 28 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 12 januari 2021;
  • een brief van [werknemer] met een productie behorend tot het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 19 januari 2021;
  • een brief van 1 februari 2021 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 oktober 2020;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2021;
  • een brief van [werknemer] met een productie, ingekomen ter griffie op 11 mei 2021;
- de op 20 mei 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [werknemer] , bijgestaan door mr. Hermans;
  • namens [werkgever] , de heer [algemeen directeur] (algemeen directeur), bijgestaan door mr. Sol;
  • de ter zitting door mr. Hermans respectievelijk mr. Sol overgelegde en voorgedragen.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1965, is op 1 december 2007 bij [werkgever] in dienst getreden, laatstelijk in de functie van projectleider, tegen een salaris van € 5.023,33 bruto per maand (plus vakantietoeslag).
3.1.2.
Op 11 augustus 2020 is [werknemer] telefonisch en per brief door [werkgever] medegedeeld dat hij geschorst is, naar aanleiding van zijn optreden bij een elektriciteitsstoring op de locatie [locatie] (hierna: GGzE) te [plaats] op 8 augustus 2020.
3.1.3.
Op 17 augustus 2020 is [werknemer] , na een gesprek met de directie van [werkgever] , op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 17 augustus 2020 vermeldt onder meer het volgende:
Feiten
Je bent sinds 1 december 2007 in dienst bij [werkgever] , laatstelijk in de functie van projectleider. Tot jouw taken behoort onder andere dat je toezicht houdt op correct gebruik van gereedschappen en materiaal/materieel. Dat je zorg draagt voor veiligheid op de bouw, toezicht houdt op het gebruik van PBM’s en naleving van de geldende veiligheidsvoorschriften. Jij bent in het bezit van een vakdiploma en jou is bijgebracht op welke manier je goed en veilig kan werken. Op jouw arbeidsovereenkomst is het bedrijfsreglement van toepassing. Daarnaast mag [werkgever] erop vertrouwen – en dat heb jij zelf verklaard – dat jij bekend bent met de risico’s van werken onder spanning. Maandelijks vindt er een verplichte toolbox meeting plaats.
Op 8 augustus 2020 was er een stroomstoring bij onze klant “GGzE” in [plaats] . Omdat de eerstelijns storingsmonteur, [de monteur] , het niet voor elkaar kreeg om de storing te verhelpen, schakelde hij hulp van collega’s in. Jij bent naar het project gereden en nam daar de leiding op je. Jij instrueerde de aanwezigen.
Namens GGzE was onder andere de heer [leidinggevende GGzE] , crisis co op locatie aanwezig, en later ook de heer [medewerker 1 GGzE] , proces coördinator techniek & Infrastructuur.
Je gaf [de monteur] allereerst de opdracht om in een natte sloot de kabel vrij te graven. Hoewel de spanning van de kabel was afgehaald, was dit toch uiterst gevaarlijk. Je wist immers niet of er naast die ene kabel, nog meer kabels waren geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de combinatie van stroom, water en natte schoenen, uiterst gevaarlijk is.
Jij stelde vast dat vocht in de kabel zat, waardoor deze kortsluiting veroorzaakte.
Vervolgens gaf je [de monteur] de opdracht om de kabel af te plakken met een plastic zak. Daarna gaf je [de monteur] de opdracht om de defecte kabel -van 250 ampère- weer onder spanning te zetten. Volgens jou zou dat ervoor zorgen dat het vocht uit de kabel zou verdampen.
[de monteur] is jouw ondergeschikte. Hij vertrouwde op jouw kennis en kunde, en volgde jouw orders op. Doordat [de monteur] spanning op de kabel zette en alle aders droog tegen elkaar lagen, ontstond kortsluiting. Volgens getuigen was sprake van een flinke knal en een vlamboog. Jij hebt toen aangegeven dat de kabel hierdoor weer aan elkaar gelast zou zijn.
[leidinggevende GGzE] maakte zich zorgen over de afhandeling van de storing en belde met zijn collega, [medewerker 1 GGzE] , die op dat moment niet ter plaatse was. [medewerker 1 GGzE] nam op zijn beurt telefonisch contact met jou op. Jij zei tegen [medewerker 1 GGzE] dat er vocht in de kabel zat, waardoor deze kortsluiting veroorzaakte. [medewerker 1 GGzE] adviseerde jou om de voedingskabel af te schakelen en een noodaggregaat te laten komen. Jij gaf aan dat het opnieuw aanbrengen van een noodreparatie voldoende was.
Een kwartier later liet je [medewerker 1 GGzE] weten dat de noodreparatie uitgevoerd was, en verbrak je de verbinding. [medewerker 1 GGzE] heeft verklaard dat hij jou daarna nog een aantal keren probeerde te bereiken, maar zonder succes. [medewerker 1 GGzE] schakelde vervolgens zijn collega’s in, die jou moesten vragen contact met hem op te nemen. Dat deed je op hen verzoek. Op dat moment was [medewerker 1 GGzE] al onderweg naar de locatie.
Toen [medewerker 1 GGzE] arriveerde op locatie, was ook het team Beveiliging en AWN hoofd van GGzE op locatie aanwezig. Op het moment dat jij de noodreparatie wilde laten zien, ontstond wederom kortsluiting. De kortsluiting ging wederom gepaard met een flinke knal en een vlamboog. De vlam ging rakelings langs het gezicht van het AWN hoofd van GGzE. Hierdoor verloor [medewerker 1 GGzE] het vertrouwen in jouw leiding volledig en nam [medewerker 1 GGzE] de regie ter plaatse van jou over.
Met bovenstaande handelswijze heb je alle geldende veiligheidsvoorschriften en preventieve maatregelen genegeerd. Het enige juiste wat je op dat moment had kunnen doen, was een noodaggregaat laten komen, om vervolgens op maandag — in overleg met collega’s — een plan te maken voor reparatie.
Op maandag 10 augustus 2020 kreeg ik via collega’s te horen wat zich op zaterdag 8 augustus had afgespeeld. Niet alleen onze klant, GGzE, uitte haar ontevredenheid over de gang van zaken, maar ook diverse collega’s.
Op dinsdag 11 augustus 2020 hebben wij telefonisch contact gehad. Ik vroeg je hoe jij tegen jouw handelswijze aankeek. Jij was van mening dat jouw handelswijze, de juiste wijze was.
Vervolgens vertelde ik je dat je bent vrijgesteld van werkzaamheden, tot nader order. Ik vond het belangrijk om deze kwestie goed te onderzoeken, zodat ik geen overhaaste maatregelen zou treffen. Dat onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. Ik heb gesproken met getuigen en zij hebben verklaringen afgelegd, die met elkaar overeen komen.
Dringende reden voor ontslag op staande voet
Het is een feit van algemene bekendheid, dat stroom en water een levensgevaarlijke combinatie is. Van een projectleider, die in het bezit is van vakdiploma’s en zoveel jaren werkervaring heeft, mag ik verwachten dat hij weet hoe er veilig gewerkt kan worden in zo’n situatie en dat hij de veiligheid van hemzelf en zijn collega’s en omstanders kan waarborgen. Ik mag erop vertrouwen dat jij op de hoogte bent van risico’s die werken onder spanning met zich meebrengen. Jij had op dat moment de verantwoordelijkheid over de storing bij het project. Jij hebt jouw plichten grovelijk veronachtzaamt. Door jouw handelswijze, heb jij een
onaanvaardbaar risico genomen dat schade uit die handelswijze zou voortvloeien voor jou zelf, collega’s en andere omstanders. Dat handelen is aan te merken als grovelijk veronachtzamen van de plichten die de arbeidsovereenkomst met jou als projectleider oplegt en levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op.
Stuitend is dat het lijkt alsof je de ernst van de zaak ook niet inziet. Je hebt geen berouw getoond tijdens ons gesprek of excuses aangeboden. Het lijkt alsof je jouw handelswijze normaal en veilig vindt. Dat bevestigt wat mij betreft nogmaals, dat wij de arbeidsovereenkomst met jou niet kunnen voortzetten.
Jij hebt de veiligheidsregels ernstig overtreden, waardoor je ons vertrouwen, en dat van je collega’s ernstig hebt beschaamd. Jouw positie is door dit alles onhoudbaar geworden. De gedragingen en gebeurtenissen/omstandigheden zoals hiervoor omschreven vormen dan ook, zowel elk op zich bezien, als gezamenlijk, alsook in onderlinge samenhang met de daaraan voorafgaande gedragingen (waarvoor waarschuwingen zijn gegeven) en gebeurtenissen / omstandigheden zoals hiervoor geschetst, een dringende reden in de zin van artikel 7:678 jo. 677 lid 1 BW, op grond waarvan wij jouw arbeidsovereenkomst heden per direct hebben beëindigd, zoals heden ook aan jou is medegedeeld.
Bij het nemen van de beslissing om jou op staande voet te ontslaan heb ik rekening gehouden met de voor jou verstrekkende (financiële) gevolgen van een ontslag op staande voet. Echter, de ernst van jouw gedragingen, in samenhang met eerdere waarschuwingen, noopt mij tot deze beslissing.’
3.2.
In de onderhavige procedure heeft [werknemer] de kantonrechter verzocht:
I een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
II aan [werknemer] een vergoeding wegens de onregelmatige opzegging toe te kennen van
€ 20.908,86 bruto;
III [werkgever] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [werknemer] van
€ 80.867,44 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
IV [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding van
€ 23.655,25 bruto;
V [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van immateriële schadevergoeding van € 5.000,-- netto;
VI [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de eindafrekening van
€ 6.561,83 bruto (achterstallig loon);
VII [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.595,37 inclusief btw over de hiervoor genoemde bedragen;
VIII [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de maximale wettelijke verhoging van het hiervoor onder VI genoemde bedrag;
IX [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
X aan [werknemer] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf augustus 2020, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250,- per dag, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag voor elke dag dat dat [werkgever] binnen 7 dagen na het wijzen van de beschikking in gebreke blijft;
XI [werkgever] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.3.
Bij beschikking van 28 oktober 2020, waarvan beroep, heeft de kantonrechter onder meer geconcludeerd dat de gegeven dringende redenen rechtsgeldig zijn en dat het handelen van [werknemer] dat tot het ontslag heeft geleid hem ernstig kan worden verweten. De kantonrechter heeft de verzoeken II (vergoeding onregelmatige opzegging), III (billijke vergoeding), IV (transitievergoeding), V (immateriële schadevergoeding) en X (salarisspecificaties) afgewezen, de zaak naar 18 november 2020 verwezen opdat [werknemer] zich nog kan uitlaten over zijn verzoek VI (eindafrekening) en ten slotte iedere verdere beslissing (op de verzoeken VI, VII, VIII, IX alsmede de proceskosten(verzoek XI)) aangehouden.
3.4.1.
[werknemer] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de afgewezen verzoeken II (vergoeding onregelmatige opzegging), III (billijke vergoeding), IV (transitievergoeding), V (immateriële schadevergoeding) en X (salarisspecificaties).
Voorts heeft [werknemer] het hof verzocht tot het alsnog toewijzen van zijn verzoeken II tot en met V, met veroordeling van [werkgever] in de proceskosten in hoger beroep.
3.4.2.
[werkgever] heeft bij verweerschrift in hoger beroep het door [werknemer] aangevoerde weersproken en betwist en verzocht de grieven van [werknemer] ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van [werknemer] af te wijzen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang hoger beroep
3.5.1.
[werknemer] heeft zijn verzoek X (verstrekken van salarisspecificaties) niet gehandhaafd in hoger beroep. Voorts is ter zitting in hoger beroep door beide partijen bevestigd dat de kantonrechter inmiddels ook op de overige verzoeken heeft beslist en dat hiertegen geen appel is ingesteld. Het gaat in dit hoger beroep dus alleen nog om het appel van [werknemer] tegen de afgewezen verzoeken II tot en met V (kort gezegd: de vergoedingen).
Korte inhoud grieven
3.5.2.
In de eerste grief voert [werknemer] aan dat de gegeven dringende redenen niet rechtsgeldig zijn. Hij is van mening dat hij zijn plicht niet grovelijk heeft veronachtzaamd en geen onaanvaardbare veiligheidsrisico’s heeft genomen.
In de tweede grief voert [werknemer] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [medewerker 1 GGzE] en [leidinggevende GGzE] bij de voorvallen op 8 augustus 2021 aanwezig waren. Beiden waren slechts gedeeltelijk aanwezig en hun verklaringen zijn strijdig met elkaar.
Korte inhoud verweer
3.5.3.
Volgens [werkgever] heeft de kantonrechter in eerste aanleg terecht geoordeeld dat de dringende redenen voor opzegging rechtsgeldig zijn. [werknemer] heeft een onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor zichzelf, collega’s en andere omstanders genomen. Hij heeft geen berouw getoond en ziet nog steeds niet de ernst van de situatie in.
Dringende reden?
3.5.4.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een (rechtsgeldige) dringende reden voor het ontslag op staande voet, zijn naar het oordeel van het hof twee momenten van belang: het moment dat [werknemer] en de storingsmonteur de natte sloot ingingen en het moment dat de plastic tas ontplofte waarin de kabel was ingepakt.
3.5.4.1. Ten aanzien van het (eerste) moment dat zowel [werknemer] – ter zitting in hoger beroep heeft hij onweersproken verklaard dat hij ook in de natte sloot heeft gestaan – als de storingsmonteur (met een metalen schep) de sloot inging, stelt [werknemer] er toen (en thans) van overtuigd te zijn geweest dat het veilig was. Hij stelt daartoe dat hij vooraf de tekeningen heeft onderzocht om te bepalen welke kabel de storing precies betrof. Daarna heeft hij in de hoofdverdeelkast en in het gebouw van de storing alle zekeringen en installaties gecontroleerd. Omdat alles nog in werking was, wist hij zeker welke kabel was geraakt en ook dat slechts deze kabel beschadigd was en niet ook de andere kabels. Vervolgens heeft [werknemer] samen met de storingsmonteur ( [de monteur] ) in de NSA ruimte de betreffende groep (van de volgens [werknemer] beschadigde kabel) uitgeschakeld. Hierbij zijn alle drie de zekeringen onderbroken, zodat de betreffende kabel volledig spanningsloos werd. Pas nadat [werknemer] zich ervan verzekerd had dat de kabel geen enkel teken van leven meer vertoonde, heeft hij aan [de monteur] de opdracht gegeven tot het vrij steken van de betreffende kabel met de schep. Het hof is echter van oordeel dat [werknemer] niet voor 100% zeker kon weten dat de andere kabels, die al dan niet gestapeld maar in ieder geval dicht bij de beschadigde kabel in de sloot lagen, niet beschadigd waren of door het vrijsteken van de kapotte kabel (alsnog) ook geraakt en beschadigd konden worden. Het staat immers vast dat [werknemer] op het moment dat ze de sloot ingingen óók wist dat op dezelfde plek in de afgelopen drie weken al twee keer eerder een storing had plaatsgevonden die - zoals hij zelf heeft verklaard - al veel eerder gerepareerd had moeten worden. Voorts staat vast dat [werknemer] op dat moment wist dat er op dezelfde plaats eerder al was gegraven met een graafmachine. Ook als daarbij de bovenste kabel slechts zou zijn ‘afgeschaafd’, is niet voor 100% uit te sluiten (en door het water van de sloot ook niet te zien) dat de graver de andere kabels eveneens licht heeft aangetikt. Met die wetenschap is het hof van oordeel dat [werknemer] een onaanvaardbaar risico heeft genomen voor zowel zichzelf als de storingsmonteur door onbeschermd (en met metalen schep) de natte sloot in te gaan en rond de beschadigde kabel te gaan steken. Buiten discussie is dat door de betreffende kabels 250 Ampère wordt getransporteerd en dat dus zowel [werknemer] als de storingsmonteur kortsluiting in de sloot - als zij daar alsdan hadden in gestaan of nog met het slootwater in contact hadden gestaan - niet zouden hebben overleefd.
3.5.4.2. Vervolgens – zo stelt [werknemer] over de aanloop naar het tweede moment - heeft hij de kabel zo goed als mogelijk geïsoleerd met een op dat moment voor handen zijnde plastic (boodschappen)tas, zodat er geen water meer bij de kabel kon komen. Daarna heeft hij samen met [de monteur] de kabel losgemaakt van de andere kabels, een gipsplaat onder de kabel gelegd en de plastic zak gedeeltelijk afgedekt met zand ter bescherming tegen de hitte van de zon. [werknemer] is bij de kabel gebleven en [de monteur] heeft de spanning weer ingeschakeld. Door de hitte die toen ontstond verdampte het water, begon de kabel te knetteren en stopte de kabel met roken. Daarna was de kabel voor een periode van 20 minuten volledig stil. Na 20 minuten begon de kabel toch in beweging te komen, ontstond er een vlamboog en ontplofte de tas waarin de kabel was ingepakt. [werknemer] heeft niet weersproken dat tijdens de ontploffing binnen het door Enexis met een lint afgezette gebied, toch zes mensen aanwezig waren ( [werknemer] , [de monteur] , de heer [medewerker 1 GGzE] , twee medewerkers van de beveiliging van [locatie] en het Hoofd AWN GGzE). Deze laatste persoon kreeg zelfs bijna (?) rondvliegend materiaal (zand volgens [werknemer] , koper volgens [werkgever] ) in zijn gezicht. Ook met dit handelen, de kabel in een plastic tas verpakken en de spanning weer op een kabel van maar liefst 250 ampère aan vermogen inschakelen, waardoor het in de nabijheid van zes mensen tot een althans enige ontploffing en vlamboog is gekomen, heeft [werknemer] naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar veiligheidsrisico genomen voor zichzelf én voor anderen.
3.5.4.3. Het hof neemt bij zijn oordeel mede in aanmerking dat [werknemer] een hoge leidinggevende functie vervulde bij [werkgever] en – onbetwist – op de hoogte was van de hoge veiligheidseisen van [werkgever] , waaraan in maandelijkse meetings aandacht werd besteed. [werknemer] heeft zelfs een document genaamd ‘Werken onder spanning?!’ daterend van 7 februari 2018 (productie 12 bij het verweerschrift in eerste aanleg) ondertekend, waarin uitdrukkelijk de boodschap staat niet onder spanning van een ongeduldige opdrachtgever te werken, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke gevallen (dringende noodzaak, schriftelijke opdracht en voldoende getroffen maatregelen), die zich hier niet hebben voorgedaan. In plaats van de natte sloot in te gaan en de kabel met een plastic tas te ‘repareren’, had [werknemer] een noodstroomaggregaat kunnen laten komen. De GGzE had een servicecontract met een leverancier van noodstroomaggregaten, uit hoofde waarvan zonder (extra) kosten 24/7 (dus ook op een zaterdagavond) binnen enkele uren een noodstroomaggregaat kon worden geplaatst, hetgeen uiteindelijk ook is gebeurd.
Ten slotte neemt het hof mee dat [werknemer] hardnekkig blijft volharden - ook ter zitting in hoger beroep - dat hij niks verkeerds heeft gedaan en het (waarschijnlijk) ‘zo weer zou doen’.
3.5.4.4. In het beroepschrift is niets aangevoerd dat moet leiden tot de conclusie dat persoonlijke omstandigheden van [werknemer] in de weg staan aan het aannemen van een dringende reden. In het beroepschrift is ook niets aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag onverwijld is gegeven.
3.5.4.5.Voorgaande gebeurtenissen en gedragingen vormen een (rechtsgeldige) dringende reden voor het ontslag op staande voet en acht het hof tevens dusdanig ernstig, dat het handelen (of nalaten) van [werknemer] als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, waardoor [werknemer] geen recht heeft op een transitievergoeding.
3.5.5.
De conclusie is dat de eerste grief niet slaagt. De tweede grief kan niet tot toewijzing leiden van het verzochte. Het doet er niet toe of [medewerker 1 GGzE] en/of [leidinggevende GGzE] de hele tijd bij de voorvallen aanwezig zijn geweest en of hun verklaringen mogelijk op een paar punten strijdig met elkaar zijn (hetgeen [werkgever] overigens gemotiveerd heeft weersproken). Het oordeel van het hof is immers gebaseerd op de lezing die [werknemer] zelf over de voorvallen heeft gegeven, als vervolgens bevestigd door de diverse overgelegde verklaringen voor zover die niet door [werknemer] zijn betwist. De verzoeken (II tot en met V) van [werknemer] zijn terecht afgewezen. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen (verdere) bespreking.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.7.
Het hof zal [werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, met inbegrip van de verzochte nakosten.
De proceskostenveroordeling zal – zoals verzocht – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [werkgever] op € 772,-- aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling en betekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, M. van Ham en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.