ECLI:NL:GHSHE:2021:1664

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
200.254.755_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar maximaal toelaatbare belasting van erfdienstbaarheid van weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erfdienstbaarheid van een weg. De zaak betreft een deskundigenonderzoek naar de maximaal toelaatbare belasting van de erfdienstbaarheid. Het hof heeft de conclusie van de deskundige overgenomen dat de aslasten van het verkeer dat gebruik maakt van de erfdienstbaarheid niet hoger mogen zijn dan 2,5 ton. De eigenaar van het heersende erf had bezwaren tegen deze conclusie, maar het hof heeft deze bezwaren verworpen en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover in hoger beroep aan de orde.

De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van 2 april 2019, 8 december 2020 en 9 maart 2021. In het tussenarrest van 8 december 2020 heeft het hof een deskundigenverhoor gelast, waarbij het hof de deskundigen heeft gevraagd om de berekeningen en argumenten te verduidelijken. De kernvraag in het geschil was of de uitoefening van de erfdienstbaarheid door de appellanten met voertuigen met een aslast van 9,9 ton redelijkerwijs kon plaatsvinden, of dat dit ook met lichtere voertuigen met een aslast van maximaal 2,5 ton kon.

Het hof heeft vastgesteld dat het deskundigenverhoor op 20 mei 2021 geen doorgang kon vinden omdat de deskundigen niet verschenen. Het hof heeft daarom besloten om opnieuw een deskundigenverhoor te gelasten, ditmaal ter plaatse van de woningen van de partijen. De uitspraak van het hof houdt in dat de deskundigen de dikte van de kelderwand van de woning van de geïntimeerde moeten vaststellen, wat bepalend is voor de maximaal toelaatbare aslast van de voertuigen die gebruik maken van de weg. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.755/01
arrest van 8 juni 2021
in de zaak van

1.[appellant],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante],wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna aan te duiden als “[appellanten].” (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. W.P.G. Verstappen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna aan te duiden als “[geïntimeerde]”,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Voerendaal,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 2 april 2019, 8 december 2020 en 9 maart 2021 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/04/127034/HA-ZA 13-359 gewezen vonnissen van 21 mei 2014, 18 februari 2015, 20 mei 2015, 12 april 2017 en 18 juli 2018.

11.Het verloop van de procedure

11.1.
Bij tussenarrest van 8 december 2020 heeft het hof een deskundigenverhoor gelast. Onder rechtsoverwegingen 6.44. en 6.45. van genoemd tussenarrest heeft het hof het volgende overwogen:
“6.44. Gezien de berekeningen in bijlage 3 bij het (aanvullende) deskundigenbericht, de kritiek daarop van [appellanten] en het rapport van [bouwtechnisch adviesbureau] van 16 augustus 2019 ziet het hof aanleiding om op de voet van artikel 194 lid 1 Rv een verhoor te bevelen van:
- de door de rechtbank benoemde deskundige, [deskundige 3];
- [deskundige 4], die het deskundigenbericht van 7 juni 2016 en het aanvullende deskundigenbericht van 5 maart 2018 heeft opgesteld en die ingevolge het rapport van 7 juni 2016 bij de locatie opname op 22 juli 2015 aanwezig is geweest;
- [deskundige 5], die ingevolge het aanvullende deskundigenbericht van
5 maart 2018 als contactpersoon optreedt vanaf 1 februari 2018,
allen (destijds) verbonden aan [ingenieursbureau] te [vestigingsplaats],
teneinde hen in de gelegenheid te stellen in te gaan op de hiervoor genoemde uitkomst van
de berekening van [bouwtechnisch adviesbureau] die niet strookt met de berekening van de deskundige.
6.45.
Bij dit alles dient voorop te worden gesteld dat gelet op artikel 5:74 BW de uitoefening van de erfdienstbaarheid moet geschieden op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze, dat wil zeggen dat de eigenaar van het heersende erf die van het dienende erf niet meer overlast mag aandoen dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid noodzakelijk kan worden geacht (HR 22 februari 1952, NJ 1952, 151). In die context is de kernvraag in dit geschil of het voor een behoorlijke met het uitgangspunt van artikel 5:74 BW strokende uitoefening door [appellanten] van de erfdienstbaarheid - te weten de in het achterliggende weiland door [appellanten] uit te voeren werkzaamheden - in overeenstemming is te achten dat gebruik gemaakt wordt van voertuigen met een aslast van 9,9 ton, of dat dit redelijkerwijs ook op afdoende wijze zou kunnen met minder zware voertuigen met een aslast van maximaal 2,5 ton. In dat verband zal het hof de deskundige bovendien hierover vragen willen stellen, alsmede over de risico’s op (verdere) beschadiging van de constructie en stabiliteit van (de linkerzijgevel van) de woning van [geïntimeerde] als er in de huidige situatie met voertuigen (de (volle) mesttankwagen, de zodenbemester en de tractor met hooipers) met een aslast van 9,9 ton over de weg langs en het achterterrein van de woning van [geïntimeerde] wordt gereden en, als deze risico’s zich zouden verwezenlijken, tot welke gevolgen dit zou (kunnen) leiden. Vanzelfsprekend zullen vervolgens eventuele (verdere) vragen van het hof en van partijen ter tafel kunnen komen.”
11.2.
Na opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de deskundigen heeft het hof de datum en het tijdstip van het deskundigenverhoor bepaald op 20 mei 2021 te 13.30 uur. Het hof heeft partijen en de deskundigen hiervan bij brief van 2 februari 2021 in kennis gesteld en heeft hen daarin opgeroepen om naar deze zitting te komen.
11.3.
Bij tussenarrest van 9 maart 2021 heeft het hof op basis van de door de deskundigen ingediende begroting (verwachte aantal te besteden uren, uurtarieven en overige kosten) en
het faxbericht van 28 januari 2021 aan het hof, waarin [appellanten] enkele bezwaren tegen deze begroting kenbaar heeft gemaakt, het voorschot op de kosten van de deskundigen bepaald op een bedrag van in totaal € 5.431,45 (inclusief 21% BTW). In dat tussenarrest heeft het hof bepaald dat [geïntimeerde] wordt belast met het genoemde voorschot en dat het voorschot van [geïntimeerde], nu aan hem een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van
’s Rijks kas komt. In dat tussenarrest heeft het hof verstaan dat het deskundigenverhoor is bepaald op 20 mei 2021 te 13.30 uur. Het hof heeft in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aangehouden.
11.4.
Op de genoemde datum en uur zijn de voor het verhoor opgeroepen deskundigen niet ter zitting verschenen, waardoor het deskundigenverhoor geen doorgang heeft kunnen vinden. Partijen en hun advocaten zijn wel verschenen. Vanwege de afwezigheid van de opgeroepen deskundigen heeft de raadsheer-commissaris een comparitie van partijen gelast ter zitting van 20 mei 2021 te 13.30 uur teneinde feitelijke informatie over de zaak bij partijen in te winnen. De raadsheer-commissaris heeft de zaak daarna verwezen naar de rol van 27 juli 2021 (of zoveel eerder als mogelijk is) voor arrest. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt - met instemming van de advocaten buiten hun aanwezigheid - dat aan partijen is toegezonden. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren.
11.5.
Op 21 mei 2021 (daags na de zitting) heeft het hof een brief van [ingenieursbureau] ontvangen. Daarin wordt - kort gezegd - aangegeven dat [ingenieursbureau] geen reactie van het hof heeft ontvangen op de eerder door [ingenieursbureau] ingediende begroting en dat zonder door het hof geaccordeerde begroting het werk niet kan worden ingepland en uitgevoerd.
11.6.
Naar aanleiding van deze brief is het hof nagegaan of het tussenarrest van 9 maart 2021 waarin het hof het voorschot op de kosten van de deskundigen heeft vastgesteld, door de griffie van het hof naar [ingenieursbureau] is gestuurd. Het hof heeft hierover geen zekerheid kunnen krijgen.

12.De verdere beoordeling

12.1.
Het geplande deskundigenverhoor op 20 mei 2021 heeft geen doorgang kunnen vinden omdat de voor het verhoor opgeroepen deskundigen niet ter zitting zijn verschenen. Het hof zal daarom opnieuw een deskundigenverhoor gelasten. Het hof ziet aanleiding om dit deskundigenverhoor, in afwijking van het eerdere deskundigenverhoor, dat was voorzien in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch, te laten plaatsvinden ter plaatse van de woningen van partijen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats].
Redengevend hiervoor is het volgende.
12.1.1.
Partijen zijn met name verdeeld over de dikte van de kelderwand van de linker zijgevel van de woning van [geïntimeerde], waarlangs de weg is gelegen waarop de erfdienstbaarheid rust. [appellanten] stelt - met een beroep op de rapporten van [bouwtechnisch adviesbureau] - dat de kelderwand onderin 33 centimeter dik is en dat de wand voor het overige 27 centimeter dik is. [geïntimeerde] stelt - met een beroep op de rapporten van WSM Engineering en een verklaring van Bouwservice [[X]], op basis van door hen verrichte boringen - dat de hele kelderwand (dus ook onderin) 27 centimeter dik is. De dikte van de kelderwand is mede bepalend voor de maximaal toelaatbare aslast van de voertuigen die gebruik maken van de weg langs de linker zijgevel van de woning van [geïntimeerde] waarop de erfdienstbaarheid rust.
12.1.2.
Teneinde de dikte van de kelderwand te kunnen vaststellen dienen er één of meer boringen in de wand te worden uitgevoerd. Partijen zijn verdeeld over de vraag waar in de kelderwand er geboord moet worden om de dikte van de wand te kunnen meten. Partijen hebben tijdens de comparitie op 20 mei 2021 verklaard, dat zij daarom graag zouden zien dat de deskundigen van [ingenieursbureau] bepalen waar in de kelderwand de boring(en) moet(en) plaatsvinden en dat de deskundigen deze boring(en) in aanwezigheid van partijen zullen verrichten en ter plekke de dikte van de kelderwand zullen meten.
12.1.3.
Nadat de dikte van de kelderwand is vastgesteld, zal, mede op basis van de overige van belang zijnde uitgangspunten, voor zover die tussen partijen niet in geschil zijn, berekend kunnen worden welke aslast van de voertuigen gebruikmakend van de weg langs de woning van [geïntimeerde] maximaal toelaatbaar is. Volantis B.V. wordt verzocht deze berekening te zijner tijd uit te voeren.
12.2.
Daarom wordt beslist als volgt.

13.De uitspraak

Het hof:
gelast een deskundigenverhoor van de benoemde deskundige [deskundige 3], alsmede van [deskundige 4] en [deskundige 5], allen
(destijds) verbonden aan [ingenieursbureau] te [vestigingsplaats], met betrekking tot het (aanvullende) deskundigenbericht van 5 maart 2018, zulks voor mr. R.A. van der Pol als raadsheer-commissaris, ter plaatse van de woningen van partijen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats], met de doeleinden zoals vermeld in het tussenarrest van 8 december 2020
onder rechtsoverwegingen 6.44. en 6.45. en in dit arrest onder rechtsoverweging 12.1.2.;
verwijst de zaak naar de rol van 22 juni 2021 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de deskundigen over de maanden juli tot en met november 2021;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van het deskundigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden kopieën van de overige gedingstukken in hoger beroep aan de deskundigen zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundigen, de andere door hen noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
bepaalt dat de deskundigen na afloop van de zitting hun declaratie ter griffie zullen kunnen indienen onder vermelding van zaaknummer 200.254.755/01 en dat deze declaratie alsdan, nu aan [geïntimeerde] een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zal worden gebracht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 juni 2021.
griffier rolraadsheer