Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
zaaknummer cassatie: 19/02029
[erflater],
hierna te noemen: de vereffenaar,
1.[verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de curator en [belanghebbende 1] ;
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [belanghebbende 2] ;
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3] ;
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 4] .
1.Het geding in eerdere aanleg
2.Het geding na verwijzing
- het verzet van verweerders in principaal beroep voor zover het ziet op de door de vereffenaar in de vaststellingsovereenkomst met [Beheer B.V.] Beheer B.V. verrekende vordering van de B.V. uit hoofde van een rekening courant-verhouding op de erflater alsnog ongegrond te verklaren;
- het verzet voor zover het ziet op een door de vereffenaar aan [Beheer B.V.] Beheer B.V. in de vaststellingsovereenkomst verleende korting alsnog volledig ongegrond te verklaren;
- verweerders te veroordelen in de kosten van het principaal beroep.
Door (onder gebruikmaking van de brief van [accountant] van 18 april 2014) de
Door een rekening-courant schuld van Erflater aan [Beheer B.V.] Beheer ten onrechte als vordering te erkennen in de lijst van geheel of gedeeltelijk erkende en betwiste
Door een vermeende schuld ad € 110.990,- van [verweerder 1] aan Erflater op te voeren in het kader van de vereffening;
Door geen nader onderzoek uit te voeren naar de afwikkeling van de aandelentransactie van 17 april 2009 in het kader van de uit te voeren vereffening,
althans voor zover de vereffenaar naar het oordeel van het hof niet heeft gehandeld als goed vereffenaar;
- [belanghebbende 4] .
3.De beoordeling
“Uw hof heeft verzocht om een nadere toelichting waarom er van de zijde van [verweerders] c.s. twee advocaten bij deze zitting aanwezig zullen zijn (in verband met de coronaregels). Mr. T.E. Deenik, die de zaak voornamelijk inhoudelijk heeft voorbereid, is advocaat stagiair, mr. J-J Dijkman zal als meer ervaren advocaat aanwezig zijn. Voor een goede inhoudelijke behandeling van de zaak is noodzakelijk dat beide advocaten aanwezig zijn. Daarbij zal een van de cliënten, de heer [verweerder 2] niet aanwezig zijn.”,heeft het hof bij wege van hoge uitzondering en mede gezien de eisen in de advocatuur ten aanzien van het bijwonen van zittingen van advocaat-stagiaires door hun patroon of een ervaren kantoorgenoot, en gezien de afwezigheid van [verweerder 2] , toegestaan dat twee advocaten [verweerders] c.s. zouden vertegenwoordigen.
Naar aanleiding van uw verzoek van heden bericht ik u namens de behandelend kamer van het hof als volgt. In het kader van de Covid-19 maatregelen - als landelijk inmiddels in algemene zin verscherpt - wordt het aantal aanwezigen per zitting tot het absolute minimum beperkt. Binnen de rechtspraak is recent nog benadrukt dat daarop streng moet worden toegezien.
Na een korte schorsing heeft het hof de akte toegelaten. Uiteraard geldt voor de daarmee overlegde producties dat in de
processtukken(inclusief spreekaantekeningen) deze stukken dienen te worden geduid, en dat geen aanvullende inhoudelijke betogen in die producties zelf ‘verborgen’ (als zoekplaatje) kunnen en mogen zitten.
3.3. De rechter die op het rechtsmiddel moet beslissen, moet ambtshalve onderzoeken of de
Onder de schulden van de nalatenschap vallen immers ook de legaten (artikel 4:7 lid 1 onder h en i BW), en uit de (diverse versies van de) uitdelingslijsten (zie onder meer productie 10 als onderdeel van productie 2A bij beroepschrift) als in het dossier aanwezig blijkt dat deze schulden niet geheel kunnen worden voldaan.
Grief 1 slaagt derhalve in zoverre.
Artikel 4:221 lid 2 BW geeft de vereffenaar immers de bevoegdheid het neerleggen achterwege te laten, maar als de vereffenaar om hem of haar moverende redenen toch voor het neerleggen kiest is dat een gegeven en geldt artikel 4:218 lid 3 BW (in beginsel) als zodanig.
In zoverre slaagt ook grief 2.
Het uitvoerige stuk is een deels onnavolgbare brij van argumenten en stellingen die een veel bredere scope lijken te hebben dan een eenvoudig verzetschrift, ook al is het hof zich ervan bewust dat ook via een verzetschrift het beleid van een vereffenaar aan de orde kan worden gesteld. Aldus overlappen de door artikel 4:218 BW en 1:374 BW geboden mogelijkheden elkaar deels, met allebei als bijzonder kenmerk dat indiening niet door een advocaat hoeft te geschieden, zoals voor verzoeken als bedoeld in artikel 1:374 BW blijkt uit artikel 799 Rv jo artikel 278 lid 3 Rv. Het benutten van die mogelijkheid – indiening zonder (veel) kosten te maken voor een advocaat - lijkt de voornaamste drijfveer te zijn geweest voor de door oorspronkelijke verzoekers ( [verweerders] c.s.) gekozen route. De uiteindelijke keuze van de kantonrechter, waarbij deze zich alleszins lovenswaardig nog de nodige moeite heeft getroost te begrijpen wat de klachten van de oorspronkelijke verzoekers (mogelijk) behelsden, is dan ook - hoewel naar het oordeel van het hof onjuist - wel begrijpelijk.
In dit testament (waarvan een weergave is opgenomen in de verklaring voor erfrecht) heeft de erflater, verkort weergegeven en voor zover hier van belang:
De uitkering (verzekerde som € 1.815.121,00) is als herinvesteringsreserve opgenomen in de jaarstukken van de BV per 31 december 2008.
Voor de goede orde merken wij ook op dat de hierboven bedoelde informatie met
In het kort komt het erop neer, dat de dividenduitkering ( ... ) wordt verhoogd met
In deze overeenkomst heeft de vennootschap, rekening houdend met een door de vereffenaar
Uit mijn onderzoek, naar de wijze waarop de grondwaarde is vastgesteld door de
Tevens heeft te gelden dat de Belastingdienst wel de beschikking had en heeft over het ‘rapport [accountant] ’ (zijnde de tussentijdse rapportage van 18 april 2014) inclusief alle bijlagen. Door de kantonrechter is vervolgens terecht, gezien de vele door [verweerders] c.s. opgeworpen bezwaren, het handelen van de vereffenaar in dit kader getoetst aan de norm van de redelijk en zorgvuldig handelend vereffenaar.
In die context geeft [accountant] aan dat “
onze brief van 18 april 2014 voorlopig niet kan worden gebruikt totdat wij nadere werkzaamheden zouden hebben verricht. Ook mag informatie uit onze brief (zoals een berekende waarde) niet worden gebruikt voor een mogelijke afwikkeling met de belastingdienst”.
waardevan die aandelen en een eventueel noodzakelijke correctie. Iets anders is dat dit faillissement wel van belang is (geweest) voor de mogelijkheden die de vereffenaar ten dienste stonden in het kader van het alsnog realiseren van de aan erflater mogelijk toekomende extra betaling in het kader van de verkoop van de aandelen ten behoeve van de boedel.
De vereffenaar heeft betoogd - onder overlegging van stukken – dat dit het geval is.
141%ten opzichte van de oorspronkelijke koopsom van € 911.457,= (gerekend vanaf dat bedrag), als door erflater aan zijn vijf zoons (de latere erfgenamen) als betrokken bij de aandelentransactie gezamenlijk in rekening gebracht.
Deze verhoging wordt als zodanig door geen van partijen betwist, doch [verweerders] c.s. menen dat dit bedrag substantieel te laag is en dat de vereffenaar hiermee nooit had mogen instemmen althans dit bedrag nooit tot uitgangspunt had mogen nemen voor verdere besprekingen met [Beheer B.V.] Beheer B.V.
Rapportages die daarmee geen rekening houden zijn dan ook deels gebaseerd op drijfzand.
[sectie 1], groot 4 are -33 ca en sectie
[sectie 2]groot 1-ha 1 are. De taxateurs wisten dat de taxatie gebruikt zou worden voor waardebepaling van de aandelen alsook verkoop van de percelen aan ‘de kinderen’. Zij taxeren de waarde in 2008 op € 1.200.000,=, inclusief aanwezige verontreiniging. De Belastingdienst Ondernemingen/ kantoor [kantoor] is betrokken geweest bij de taxatie van 3 december 2008. Volgens het gespreksverslag uit 2016 (productie 16 bij verweerschrift in incidenteel beroep) was aan de taxateur van de Belastingdienst de verleende bouwvergunning in ieder geval bekend.
€ 5.090.000,= per 17 april 2009. Dit is op zich opmerkelijk, want per 17 april 2009 bestond de bebouwing nog helemaal niet. Eerst ten tijde van de aandelenoverdracht is met de herbouw begonnen.
dusde taxatie uit 2008 niet zou deugen, en al evenmin dat een vereffenaar in 2016 door die taxatie uit 2008 om die reden zonder meer een streep zou kunnen zetten, laat staan zou moeten zetten.
netto € 963.000,=.
referentiekadervoor zijn schatting van hetgeen te weinig is betaald voor de aandelen. Anders dan lijkt te zijn aangevoerd door [verweerders] c.s., is de schatting van de ‘extra dividenduitkering’
nietop het taxatierapport 2013 gebaseerd. [accountant] heeft de exercitie naar de – ten opzichte van 2009 – nabije toekomst uitgevoerd om te zien of er reden is voor een correctie op zijn eerdere schatting en daartoe geen aanleiding gevonden.
de huidige huurinkomsten bedragen circa € 157.000. Volgens taxatierapport is de begane grond geheel verhuurd, de 1e etage deels verhuurd en nog een deel staat momenteel leeg c.q. te huur (2 opslagruimten en 4 kantoren). Het taxatierapport vermeldt de inschatting van de verhuurbaarheid “redelijk goed”. De economische huurwaarde per jaar kan € 210.000,= bedragen”. Op basis daarvan “(
kan) de economische huurwaarde € 2.000.000,= bedragen”. [accountant] verhoogt zelf dit bedrag met
aan de vennootschap toebehorende grondad 2.120 m2, door hem geschat op € 225.000,= en met nog een correctie voor in 2009 aan erven verkochte grond. In de weergave door [accountant] wordt niet gerept van “het aan [Beheer B.V.] Beheer toekomende deel”. Uit een bijlage bij zijn rapport van 18 april 2014, als genoemd in het overzicht van ontvangen stukken op p. 15 van zijn rapport als ‘
tekening kadaster’(zie productie 4 bij het beroepschrift), blijkt dat [accountant] er kennis van droeg dat sprake was van een bedrijventerrein dat (inmiddels) toekwam aan [Beheer B.V.] Beheer B.V. en [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] .
extrabedrag te investeren is voorshands niet gebleken.
mogelijkde betaalde prijs voor die grondtransactie niet in het belang van erflater geweest, (tenzij erflater een bevoordelingsbedoeling voorstond). In die zin dat erflater mogelijk toen te weinig heeft ontvangen, vanwege het al bekende vooruitzicht een deel van een bedrijfsgebouw daarop te kunnen realiseren. Dit laat zich echter niet corrigeren door middel van aanpassing van de latere aandelentransactie met behulp van de glijclausule (zie ook hierna). Dit zou naar het (voorlopig) oordeel van het hof vernietiging vergen van de betreffende (klaarblijkelijk) in 2008 gesloten koopovereenkomsten zelf. Dat de vereffenaar hiertoe in staat was na haar aanstelling in juli 2015, is gesteld noch gebleken.
de andere helft was in 2010, zoals was overeengekomen, verkocht aan respectievelijk [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4]”, blijkbaar voortbordurend op het concept rapport van de heer [betrokkene 3] ( [Bedrijfsadvies] Bedrijfsadvies van 7 januari 2016) (bijlage 32 bij productie 2 J), althans het overgelegde deel van de ‘management samenvatting’.
het gebouw’, en dat [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] 2480 m2 bezitten van het gebouw, waarbij ‘
de stukken van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] de betere stukken (zijn)’.
Verkoop in 2010 zou betekenen na vaststelling van de waarde van de aandelen en levering ervan.
Leveringin 2010 op basis van vóór april 2009 gesloten overeenkomsten tot verkoop van grond zou betekenen dat de verplichting tot levering voor een bepaald bedrag al vóór april 2009 bestond.
Beheer B.V. in staat is een tweede hypotheek te verstrekken aan de vereffenaar voor “
hetbedrijfspand met verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen te [plaats] , [adres 2]”, op nader genoemde kadastrale percelen, die in totaal aan oppervlakte 7251m2 beslaan (p. 2). Deze percelen zijn verkregen
(p. 2-3) in 1964 en 1975. Het enige recht van opstal dat gevestigd is op 24 september 2009 betreft een opstalrecht nutsvoorzieningen t.b.v. Enexis BV.
Het totale perceel van 7251m2 sluit echter niet uit dat het hierboven genoemde perceel van 2480m2 ook een deel van het uiteindelijke gerealiseerde pand bevat. Samen vormen deze percelen immers plusminus de oorspronkelijke oppervlakte als getaxeerd in december 2008.
vóórhet aantreden van de vereffenaar, met [Beheer B.V.] Beheer B.V. overeenstemming heeft bereikt over een correctie gelijk aan en in de vorm (extra dividenduitkering) als voorgesteld door [accountant] , waarbij laatstgenoemde vennootschap de door erflater verschuldigde aanmerkelijke Box 2 (“AB”) heffing (zie ook hierna) en verschuldigde box 3 heffing zou voldoen (productie 53 bij het ‘verzetschrift’).
[verweerders] c.s. verwijten de vereffenaar deze keuze, maar naar het oordeel van het hof kon de vereffenaar redelijkerwijs niet anders. Haar civielrechtelijke ingang was immers artikel 2, onderdeel “
fiscale glijclausule’(zie de (voorbeeld)akte van levering van de aandelen van 17 april 2009, bijlage 1 bij productie 2E bij het beroepschrift) luidend:
Indien en zodra onherroepelijk komt vast te staan, dat verkoper(= erflater, GHSHE)
in zijn verhouding tot de Belastingdienst een hogere (..) waardemoettoekennen(=vet/onderstreept, GHSHE)
dan de hiervoor vermelde koopprijs, zal die hogere waarde ook tussen partijen als koopprijs gelden en zal koper (= de vijf erven, GHSHE)
gehouden zijn het verschil tussen die waarde en de gemelde koopprijs onmiddellijk aan verkoper te voldoen (…)”.
zodra onherroepelijk (…) moet toekennen’) en wie die eventuele hogere waarde bepaalt (de Belastingdienst).
De inschatting van de vereffenaar dat zij in ieder geval niet moest overgaan tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst uit 2015 kan het hof, (mede) gezien zijn oordeel als opgenomen in overweging 3.5.4., zonder meer billijken.
Dat uiteindelijk de boedel groter zou zijn geweest indien na verder uitvoerig onderzoek wellicht de waarde van de aandelen op een nog hoger bedrag zou zijn bepaald, buiten het hierboven beschreven raamwerk om, en dat ‘dus’ de boedel mogelijk is benadeeld – zoals [verweerders] c.s. betogen –, is in dit verband niet van belang.
mogelijkresultaat. In ieder geval hoefde de vereffenaar niet koste wat kost een door [verweerders] c.s. bepleite rekenkundig gelijke verdeling tussen alle kinderen te bewerkstelligen, los van alle in het verleden gesloten afspraken en het testament (zie ook onderdelen 3.4.2.1 en 3.4.2.2.).
na2009. Bij verweerschrift in incidenteel appel heeft de vereffenaar in aanvulling hierop nadere producties overgelegd, waaronder grootboekkaarten (productie 20), en toegelicht waarom zij met het uiteindelijk verrekende bedrag heeft ingestemd. Voorts heeft de vereffenaar aangegeven dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de opgaves als opgesteld door de accountant van erflater. Het memo van 2008 is niet bepalend: erflater en de erven hebben anders besloten. De onderneming heeft voor erflater gezorgd en gelden verstrekt. [verweerders] c.s. hebben zelf nota bene met erflater een huurovereenkomst gesloten waar erflater per saldo niets aan overhield, [belanghebbende 1] is failliet gegaan, de aandelen zijn doorgeleverd, erflater is in een verpleeghuis terecht gekomen etc.. Kortom voor de vereffenaar kon het memo uit 2008 geen uitgangspunt meer zijn in 2015 (GHSHE: bedoeld zal zijn 2016).
Op de nadere toelichtingen en overgelegde producties bij verweerschrift in incidenteel beroep hebben [verweerders] c.s. niet nader (gemotiveerd) gereageerd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling.
Het hof is dan ook van oordeel dat op dit punt niet kan worden aangenomen dat de vereffenaar niet als redelijk handelend vereffenaar is opgetreden. In zoverre slaagt grief 3 van de vereffenaar en faalt in zoverre het betreffende onderdeel van grief VII van [verweerders] c.s.
generositeit van de vereffenaar t.a.v. de drie erfgenamen aandeelhouders”, te begrijpen in samenhang met de uitwerking in onderdeel IV, punt 4.7. (p. 11 van die bijlage, “
[de vereffenaar] bevoordeeld zichzelf en de frauderende broers”), waarin expliciet wordt gerept van een korting van “
maar liefst € 171.000,=”.
In grief V in incidenteel appel betogen [verweerders] c.s. voorts dat de door de kantonrechter wel als redelijk aangemerkte korting van 5% onvoldoende is gemotiveerd, nu de kantonrechter niet duidelijk maakt waarom zelfs zo’n korting noodzakelijk was.
Op de nadere toelichtingen van de vereffenaar en genoemde producties bij verweerschrift in incidenteel beroep hebben [verweerders] c.s. niet nader gereageerd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling.
door de vereffenaar dan weer niet (is) opgevoerd”, “
echter niet verrekend (mocht) worden” (verweerschrift hoger beroep van [verweerders] c.s. onderdeel 3.125.).
ten onrechte de schuld van erflater aan [belanghebbende 2] niet is opgevoerd”.
aanerflater op de uitdelingslijst staat onder het kopje “vordering kindsdeel moeder”.
Het hof is dan ook van oordeel dat op dit punt niet kan worden aangenomen dat de vereffenaar niet als redelijk handelend vereffenaar is opgetreden. In zoverre faalt grief VII van [verweerders] c.s..
€ 5.000,= per jaar, welke per saldo, mede gezien overige toezeggingen, een aanzienlijk bedrag zouden vertegenwoordigen. In dit verband hebben [verweerders] c.s. ook gewezen op de overeenkomst van 17 februari 2008 en de daarin opgenomen beloftes van de erven tot zelfs verhoging naar – aldus [verweerders] c.s. - € 5.000,= per maand (onderdeel 3.126 - 3.129 verweerschrift in hoger beroep).
De keuze van de vereffenaar in dezen om dit punt te laten rusten valt dan ook te billijken. Nader onderzoek naar wat precies partijen aan verhoging hebben beoogd in december 2008, waarbij – nadat [verweerders] c.s. zelf ook spreken van € 5.000,= per jaar – in het weergegeven citaat [belanghebbende 2] rept van € 4000,=
per jaaren rept van verhoging naar € 5.000,= “en dit
maandelijkste storten”, (zie onderdeel 3.126 verweerschrift in hoger beroep) kan dan ook achterwege blijven.
In onderdeel 3.115 wordt nog aangevoerd dat de declaraties van de vereffenaar zeer omvangrijk zijn, hetgeen niet gerechtvaardigd wordt door de complexiteit van de nalatenschap of de houding van [verweerders] c.s.. De declaraties passen in het beeld van een vereffenaar die zich niet heeft laten leiden door het belang van de boedel (nalatenschap).
Concreet rust voorts het algemene bezwaar van [verweerders] c.s. tegen de declaraties van de vereffenaar op twee pijlers: a/ de vereffenaar heeft onjuist gehandeld en daarom zijn haar declaraties, althans een deel daarvan, excessief; b/ de vereffenaar brengt ook kosten in rekening voor de voorbereiding en de bijwoning van zittingen, en dat is zeker niet toegestaan, aldus [verweerders] c.s..
In deze zaak, die vooral zo niet uitsluitend erop gericht was de omvang van de boedel substantieel te verhogen, waartegen zich geen andere erfgenamen hebben verzet, lijkt eenzelfde afweging in beginsel in de rede te liggen, ook al hebben [verweerders] c.s. te gelden als de in het ongelijk gestelde partij.
Nu de vereffenaar bovendien haar kosten ten aanzien van deze procedure in hoger beroep – zij het na controle door de kantonrechter als hierboven besproken -, d.w.z. haar eigen tijdsbesteding en de daadwerkelijke kosten van haar advocaat als in beginsel wel volledig te specificeren, in rekening kan brengen bij de nalatenschap, brengt ook dat aspect met zich dat het hof in deze zaak een kostenveroordeling achterwege kan laten.