ECLI:NL:GHSHE:2021:1556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.289.722_01 en 200.289.722_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep met betrekking tot ouderschap en contactregeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De zaak is in hoger beroep aangespannen door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) tegen de moeder van [minderjarige]. De GI verzoekt om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast en het hoofdverblijf bij de vader is bepaald. De GI is van mening dat de huidige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] te belastend is en pleit voor een beperking van het contact tot eenmaal per twee weken, onder begeleiding van Rubicon. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij vraagt om een ruimere, onbegeleide contactregeling met [minderjarige]. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 april 2021, waarbij zowel de GI als de moeder hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat er een complexe situatie is rondom [minderjarige], die onder toezicht staat van de GI en dat er zorgen zijn over de emotionele veiligheid van het kind. Het hof heeft besloten om partijen te verwijzen naar de Mutsaersstichting voor ondersteuning bij het tot stand brengen van een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling. Totdat daarover een beslissing is genomen, blijft de huidige begeleide zorgregeling van kracht. De zaak is aangehouden tot 20 januari 2022 voor een pro forma zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 mei 2021
Zaaknummers : 200.289.722/01 en 200.289.722/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/243634 / FA RK 17-4669
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep, tevens verzoekster in het incident,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
advocaat: mr. I.J.M. Gelissen,
tegen
[de moeder]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep, tevens verweerster in het incident,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
Als informant is aangemerkt Rubicon-jeugdzorg (hierna te noemen: Rubicon).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2021 (en zoals nadien gewijzigd bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep), heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bepalen dat:
Primair:
wanneer beide ouders bereid zijn hun medewerking te verlenen aan inzet schottenaanpak en hierbij gedeeltelijk beslisbevoegdheid overdragen aan de GI: de verdeling van de zorg- en opvoedtaken te wijzigen en vast te stellen als conform het op te stellen contract bij de inzet schottenaanpak en tot aan start schottenaanpak de omgang tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig te bepalen op een keer per twee weken gedurende twee uren op een neutrale locatie; tijdstip en locatie nader te bepalen door de GI;
Subsidiair:
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen in die zin dat [minderjarige] een keer per twee weken omgang heeft met de moeder, nader in te vullen (dag, locatie, tijdstip) en te bepalen door de GI en onder begeleiding van Rubicon (of een soortgelijke zorgaanbieder);
Meer subsidiair:
een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen tussen [minderjarige] en de moeder als het hof juist acht.
Dit verzoek van de GI is ter griffie ingeschreven onder zaaknummer 200.289.722/01
2.1.1.
De GI heeft tevens verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking waarvan beroep te schorsen totdat het hof uitspraak heeft gedaan op het hiervoor onder rov. 2.1 vermelde verzoek. Dit verzoek van de GI is ter griffie (op het voorblad ook wel aangeduid als “het incident”) ingeschreven onder zaaknummer 200.289.722/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021 heeft de moeder – in de zaak met zaaknummer 200.289.722/01 – verzocht de GI niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de GI af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen.
De moeder heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld (eveneens geadministreerd onder zaaknummer 200.289.722/01) en verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de door de rechtbank tussen de moeder en [minderjarige] vastgestelde zorg- en contactregeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat er onbegeleide omgang zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] bij de moeder zal verblijven:
- een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school;
  • wekelijks op woensdagmiddag na school tot na het eten (19.00 uur);
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
2.2.1
In de zaak met zaaknummer 200.289.722/02 heeft de moeder verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen.
2.3
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 31 maart 2021, heeft de GI (naar het hof begrijpt:) verzocht het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] , bijgestaan door mr. Gelissen;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
Rubicon is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de GI d.d. 12 april 2021 met als bijlage productie 20;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 14 april 2021 met als bijlagen de producties 7 en 8;
  • de e-mail van de GI d.d. 19 april 2021 met het verzoek om de bij die e-mail gevoegde bijlage – zijnde het evaluatieverslag Begeleide Omgangsregeling (BOR) – aan het procesdossier toe te voegen;
  • de e-mail van de advocaat van de moeder d.d. 19 april 2021 met als bijlagen de producties 9 en 10.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2015 [minderjarige] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 3 september 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 2 september 2020 verlengd tot 3 september 2021.
3.3.
[minderjarige] was op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 17 december 2019 uit huis geplaatst binnen een netwerkpleeggezin (oma moederszijde), welke uithuisplaatsing bij beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 2 september 2020 is verlengd tot 3 maart 2021.
3.4.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank Limburg (Roermond) de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] en het hoofdverblijf bij [minderjarige] bij de vader bepaald. De GI heeft hierop de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma moederszijde beëindigd en daarmee is een einde gekomen aan het verblijf van [minderjarige] aldaar. [minderjarige] woont nu bij de vader.
3.5.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank tevens, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder begeleid dient te blijven door Rubicon en dat dit zal plaatsvinden op dinsdag en donderdag bij de moeder en op woensdag na school bij de oma (het hof begrijpt: moederszijde), waarbij het contact verder uitgebreid kan worden en onbegeleid kan plaatsvinden, mits verantwoord en veilig voor [minderjarige] , een en ander onder regie van de GI.
3.6.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert hiertoe drie grieven aan.
3.6.1.
De GI is van mening dat de rechtbank bij haar beslissing tot vaststelling van een contactregeling ten onrechte de impact daarvan op [minderjarige] en de belastbaarheid van [minderjarige] niet heeft betrokken. Ter toelichting voert zij aan dat [minderjarige] als gevolg van de wijziging van zijn woonplek (van oma moederszijde naar de vader) nog bij de vader moet “ingroeien”. De door de rechtbank vastgestelde contactregeling– van drie dagen per week achter elkaar – is voor [minderjarige] te veel. Dit zijn drukke dagen, waarop hij geen mogelijkheden heeft om af te spreken met vriendjes of hobby’s uit te oefenen. Dit maakt dat het ingroeiproces in de woonomgeving van de vader vertraagt. De inschatting van de raad dat een uitgebreide contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder een positief effect zal hebben op de mate waarin hij verder kan ingroeien in de context bij de vader, is niet bewaarheid geworden. Er zijn op dit moment teveel wisselmomenten. Vanuit eerdere ervaringen rondom de overdracht (van oma naar vader of van vader naar oma) is door Rubicon geconstateerd dat het belangrijk is dat [minderjarige] “schakeltijd” heeft wanneer hij van de “ene wereld” naar de “andere wereld” gaat. In de huidige constructie is hier te weinig oog voor. Voorts is sprake van een kwetsbare samenwerking tussen de moeder en Rubicon. Mocht Rubicon niet in staat zijn het contact te begeleiden, dan zal geen andere hulpverlener gevonden kunnen worden, vanwege dreigementen van de moeder aan eerder betrokken hulpverlening. De GI acht het in het belang van [minderjarige] om de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] terug te brengen naar eenmaal per twee weken. Dit creëert rust voor [minderjarige] , welke rust tevens een voorwaarde is voor het opstarten van hulpverlening.
De GI heeft de inzet van de schottenaanpak overwogen omdat het de ouders niet lukt om met elkaar te communiceren dan wel besluiten te nemen in het belang van [minderjarige] . Er speelt forse stalking problematiek, waarvan de moeder verdachte is (en de vader slachtoffer) en er zal in dit verband een strafzaak tegen de moeder dienen. In een situatie waar stalking speelt is het van belang elkaar los te laten en niet geconfronteerd te worden met elkaar. De GI neemt in haar afweging mee dat de strafzaak tegen moeder niet op korte termijn lijkt plaats te vinden. De stalkingsberichten nemen in aard en omvang toe en zijn inmiddels ook gericht aan medewerkers van de GI. Dit betekent dat de eerdere gezinsvoogden niet meer betrokken zijn bij [minderjarige] en de ondertoezichtstelling momenteel wordt uitgevoerd door het LET-team.
3.6.2.
In de tweede grief voert de GI aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] op dinsdag en donderdag bij de moeder en op woensdag na school bij de oma zal plaatsvinden. Een en ander onder regie van de GI. Het neerleggen van de regie bij de GI voor het al dan niet opbouwen van de contactregeling zal een constant strijdpunt blijven, voor met name de moeder. Elke verandering dan wel stellingname van de GI levert een – al dan niet juridische – strijd op. Dit maakt dat voortgang en wijziging van de omgang een twistpunt is en aangezien de ouders het belang van [minderjarige] anders interpreteren wat vertragend werkt. Thans wordt gezien dat contact tussen [minderjarige] en de moeder op neutraal terrein, waarbij de vader hem brengt en ophaalt, maakt dat [minderjarige] minder schakeltijd nodig heeft. Om die reden komt begeleid contact (van eens in de twee weken) op een neutrale locatie het meest tegemoet aan het belang van [minderjarige] .
3.6.3.
Tot slot grieft de GI tegen het oordeel dat het contact verder uitgebreid kan worden en onbegeleid kan plaatsvinden, mits verantwoord en veilig voor [minderjarige] , een en ander onder regie van de GI. De GI heeft getracht om beide ouders, eventueel met hulp van oma moederszijde, te bewegen de contactregeling in te vullen op een voor [minderjarige] zo min mogelijk belastende wijze. Nu dit niet is gelukt acht de GI een regiefunctie bij opbouw en uitbreiding van het contact te onduidelijk voor [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het van belang dat er een duidelijke contactregeling komt tussen [minderjarige] en moeder, onder begeleiding van Rubicon, en rekening houdende met het feit dat [minderjarige] nu hoofdverblijf heeft bij de vader en hier zijn sociale contacten zal hebben. Een duidelijk omkaderde contactregeling zal zorgen voor afname van stress, rust en minder strijd.
Hoewel op dit moment niet valt te voorzien of de moeder strafrechtelijk veroordeeld zal gaan worden, zal met dit scenario wel rekening gehouden dienen te worden. Als de moeder daadwerkelijk wordt veroordeeld voor hetgeen waarvan zij thans wordt verdacht, is het voor de GI ondenkbaar dat ouders co-ouderschap kunnen voeren en in staat zijn samen beslissingen te nemen in het kader van gezamenlijk gezag.
3.6.4.
Ter zitting is door de GI, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] klem zit tussen twee werelden en dat gezocht wordt naar mogelijkheden om tussen deze twee werelden een brug te slaan. Tot op heden is dit niet gelukt. Tegen de moeder loopt een strafzaak en de GI acht het thans te vroeg om nu naar uitbreiding van de zorg- en contactregeling toe te werken. Als de moeder wordt veroordeeld, dan komt er opnieuw een onderbreking in dit proces. Wellicht geeft dit het hof aanleiding tot aanhouding van de zaak. De GI pleit in ieder geval voor beperkt contact tussen de moeder en [minderjarige] . Er is daarnaast intensieve sturing nodig. Het lukt de GI niet om met de moeder in gesprek te komen. De vader is staat welwillend tegenover een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] als de GI dit mogelijk acht. Indien het contact tussen de moeder en [minderjarige] onbegeleid is, dan wordt [minderjarige] mogelijk door de moeder belast met volwassenproblematiek. De moeder diskwalificeert de vader en zij heeft geen erkenning voor de strafzaak die thans aanhangig is. Er is zicht nodig op de persoonlijke ontwikkeling van de moeder, maar zij blokkeert steeds het contact. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat hij meer rust krijgt. De huidige zorg- en contactregeling vraagt veel van hem. Op dit moment kleven er aan onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder teveel risico’s. Ook is de huidige frequentie te belastend voor [minderjarige] . De GI vindt het belangrijk dat Rubicon betrokken blijft bij de zaak.
3.7.
De moeder verweert zich tegen het door de GI gestelde en zij heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
De moeder heeft in haar verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep – kort samengevat – de ontvankelijkheid van de GI aan de orde gesteld. Voorts heeft zij aangevoerd dat er sinds de bestreden beschikking niet of nauwelijks contact conform die beschikking heeft plaatsgevonden, omdat de GI daaraan niet wil meewerken en wil dat contact op locatie bij Rubicon plaatsvindt. De moeder heeft de GI meermaals verzocht uitvoering te geven aan de bestreden beschikking, maar de GI heeft daar tot heden niet inhoudelijk op gereageerd. Omdat de GI en/of de man weigeren het contact conform de bestreden beschikking te laten plaatsvinden, vindt het contact – onder protest van de moeder – noodgedwongen plaats bij Rubicon.
Het verzoek van de GI is daarnaast disproportioneel en onnodig en daarmee in strijd met het bepaalde in art. 8 EVRM. Voorts wijst de moeder op art. 7 IVRK en op art. 1:247 lid 4 BW. Een begeleide zorgregeling van twee uur per twee weken is moeilijk te definiëren als een gelijkwaardige opvoeding. Niet uit het oog mag worden verloren dat [minderjarige] vanaf zijn geboorte tot december 2019 zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft gehad en er nooit zorgen zijn geweest over haar opvoedvaardigheden. De GI stelt dat de huidige regeling te onrustig is voor [minderjarige] , maar toen er sprake was van een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij oma was het voor de GI geen probleem om het contact tussen de vader en [minderjarige] in sneltreinvaart uit te bouwen. Bovendien geniet [minderjarige] van het contact met de moeder en verlopen de contacten goed. Aanleiding voor de begeleiding van het contact tussen [minderjarige] en de moeder is, zo staat in het rapport van de raad van 6 oktober 2020, dat de politie tijdens de inverzekeringstelling van de moeder in december 2019 heeft aangegeven dat de moeder mentaal niet stabiel was en in een observatiecel is geplaatst. Hoewel deze acute zorg van toen er nu niet meer is en de moeder in detentie goed meeging in de structuur daar, blijft het voor de GI “moeilijk om in te schatten waartoe moeder in staat is”, omdat zij verdachte is in een strafzaak, waarbij de feiten waarvan ze wordt verdacht (in)direct betrekking hebben op [minderjarige] ’s leefwereld. De moeder vindt dit onacceptabel, omdat de GI er blijkbaar op voorhand vanuit gaat dat zij schuldig wordt bevonden. Maar zelfs al zou zij schuldig worden bevonden, dan nog hebben [minderjarige] en de moeder recht op contact met elkaar. Daarnaast heeft de GI de zorgen op basis waarvan het contact zou moeten worden begeleid, op geen enkele wijze concreet kunnen maken. Er zijn geen feiten benoemd op basis waarvan kan worden aangenomen dat er enige dreiging zou zijn uitgegaan van de moeder tegenover [minderjarige] . De vrouw wordt ook niet verdacht van feiten ten aanzien van [minderjarige] . Ook blijkt uit het rapport van de raad dat, aldus de raad, toegewerkt dient te worden naar een ruime contactregeling. Door halsstarrig te blijven vasthouden aan begeleiding bij het contact, houdt de GI zelf de huidige situatie in stand.
De moeder betwist dat zij de strijd met de GI opzoekt. Het is de GI zelf, die de strijd opzoekt en weigert om de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking van de rechtbank uit te voeren. Er is expliciet overwogen dat toegewerkt dient te worden naar een ruimere, onbegeleide contactregeling. Dit kan het beste bewerkstelligd worden als [minderjarige] ook in de weekenden (langere tijd) bij de moeder kan verblijven. Op die manier kan het contact zodanig worden ingericht – en uitgebreid – dat dit minder wisselmomenten kent en daarmee ook minder belastend en duidelijker is voor [minderjarige] . Begeleiding van het contact is daarbij niet nodig; dit maakt een onnodige en disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [minderjarige] en de moeder. De moeder acht de door haar verzochte regeling in het belang van [minderjarige] aangezien die duidelijkheid schept voor de vader en de moeder, kaders voor de GI en rust voor [minderjarige] . Er zal dan alleen nog een afspraak gemaakt moeten worden voor de overdracht, mede omdat de moeder (nog) geen contact mag hebben met de vader. Maar net als in het verleden bij de vader zou de overdracht via Rubicon kunnen verlopen, voor zover het overgangsmoment niet via school verloopt.
3.7.1.
Ter zitting heeft de moeder daar, samengevat, nog aan toegevoegd, dat zij door de GI voortdurend vanuit de visie van dader wordt bekeken. Het is onduidelijk waarom de GI zich blijft verzetten tegen uitbreiding van het contact en voorts is onduidelijk waarom het contact begeleid dient te zijn. De moeder doet meer dan goed haar best en houdt zich aan de voorwaarden van de reclassering. De moeder wordt verweten dat zij geen informatie geeft maar de GI benut op haar beurt geen enkele mogelijkheid om informatie op te vragen bij bijvoorbeeld de reclassering. Beide ouders moeten een rol krijgen in het leven van [minderjarige] . Het idee achter de schottenaanpak is goed, maar dan moet daar wel onbevooroordeeld uitvoering aan gegeven worden en de GI is in deze niet objectief. Het is juist dat [minderjarige] klem zit, maar het is niet duidelijk waarom dit moet leiden tot minimalisering van het contact tussen [minderjarige] en de moeder.
3.8.
Uit het rapport van de raad van 6 oktober 2020 blijkt onder meer dat de raad zich zorgen maakt over de zeer complexe opvoedsituatie waar [minderjarige] al geruime tijd in opgroeit. Er zijn structureel zorgen over zijn emotionele veiligheid, omdat er op volwassenniveau voortdurend factoren en/of omstandigheden zijn die zijn belangen/behoeften ondergeschikt maken. Hierdoor ontbreekt het [minderjarige] reeds langdurig aan emotionele en fysieke rust, stabiliteit en voorspelbaarheid, continuïteit en duidelijkheid die belangrijk zijn voor zijn ontwikkeling. De verwarring over de situatie en het niet kunnen verbinden van de verschillende werelden waarin [minderjarige] leeft, hebben een negatief versterkend effect op het loyaliteitsconflict waarvan al lange tijd sprake is. Er zijn ook zorgen over het (onbegrepen) signaalgedrag dat [minderjarige] laat zien. [minderjarige] heeft met zowel de vader als de moeder een warm, hecht en liefdevol contact. Gezien alle omstandigheden/factoren die meewegen in de aard/omvang van moeders huidige contact met [minderjarige] (vooralsnog begeleid), ziet de raad nu geen mogelijkheden om op dit moment een concrete regeling te adviseren die zowel nu alsook in de nabije toekomst voldoende aansluit. Uit onderhavig onderzoek komt naar voren dat ouders, op de lange termijn, beiden de intentie hebben om toe te werken naar een co-ouderschap. De raad vindt dat streven op korte termijn echter niet haalbaar. De raad vindt dat [minderjarige] – gezien zijn gehechtheid aan moeder en zijn ‘absorberende’ gedrag tijdens de omgang met haar – een uitgebreide/ruime regeling met moeder dient te krijgen waarvan de frequentie/omgang onder regie van de GI dient te worden bepaald. Ten aanzien van de vakanties/feestdagen dient zoveel als mogelijk gestreefd te worden naar een gelijke verdeling tussen de ouders. De raad verwacht dat het inzetten op een ruime regeling tussen [minderjarige] en de moeder een positief effect zal hebben op [minderjarige] ’s algehele welzijn en de mate waarin hij verder kan ingroeien in de context bij de vader.
3.8.1.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat ook gekeken dient te worden naar de mate van hechting tussen [minderjarige] en de moeder en de breuk die daarin kan ontstaan. [minderjarige] heeft vier jaar bij de moeder gewoond en is daar veilig geweest. Door omstandigheden is dit nu anders, maar het uitgangspunt was eerst co-ouderschap. De dynamiek van het gehele systeem maakt het ingewikkeld. Er zijn weliswaar praktische problemen, maar het is geen oplossing om éénmaal in de twee weken twee uur contact vast te leggen. De huidige frequentie is thans echter wel complex. Het verzoek van de GI past niet in de lijn die is uitgezet, te weten toewerken naar uitbreiding van het contact. De raad snapt dat [minderjarige] wellicht belast wordt met volwassenproblematiek, maar het valt niet uit te sluiten dat de vader daarin ook een rol heeft. Daarom kan dit geen argument zijn om het contact zo ver in te perken. Gelet op de strafzaak die thans loopt, is begeleid contact tot dat daar meer duidelijkheid over bestaat wellicht passend. Er moet niet onderschat worden dat [minderjarige] ook een goede band heeft met de moeder en dat rekening moet worden gehouden met de hechting. De raad mist dat de GI daar rekening mee houdt. Er is veel ruis en veel problematiek ten aanzien van vertrouwen over en weer. Het contact moet geleidelijk tot stand komen en kan dan uiteindelijk onbegeleid zijn. De (uitkomst van de) strafzaak kan daar mogelijk verandering in brengen, maar mogelijk ook niet. De raad heeft geen argument gehoord voor uitbreiding van het contact maar evenmin voor het terugbrengen hiervan, zeker ook gelet op de hechting tussen [minderjarige] en de moeder. Nu is het geen goed moment voor de schottenaanpak.
3.9.
De vader heeft ter zitting aangevoerd dat er rust moet komen voor [minderjarige] . [minderjarige] woont sedert december 2020 bij de vader. Er wordt niet voor niets gesproken over begeleiding van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Dit heeft te maken met alles wat er in het verleden is gebeurd. De vader wijst ook op het rapport van de raad en op het feit dat het LET-team bij deze zaak is betrokken. [minderjarige] gaat naar een nieuwe school en hij begint nu steeds meer emoties te uiten en dit is een goed teken. De vader is het met de GI eens. De regeling die er nu ligt is te intensief voor [minderjarige] . De strafzaak tegen de moeder loopt nog maar de uitkomst van die strafzaak speelt wel een leidende rol. Het is belangrijk dat [minderjarige] zijn moeder ziet. Het ligt meer voor de hand dat hij de moeder in het weekend ziet, mét begeleiding. Maar Rubicon begeleidt geen contacten in de weekenden.
In zaaknummer 200.289.722/01
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1
Het gaat in deze zaak om de vraag op welke wijze de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vormgegeven dient te worden. Rondom [minderjarige] , die op dit moment nog onder toezicht van de GI staat, zijn verschillende procedures aanhangig (geweest). In de procedure die heeft geleid tot de bestreden beschikking is de GI als belanghebbende in de zin van art. 798 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangemerkt, zodat de GI op grond van het bepaalde in art. 358 lid 2 Rv hoger beroep kan instellen. Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast zullen worden. Van die beslissing is geen hoger beroep ingesteld. Daarmee is thans – anders dan voorheen – sprake van een situatie als bedoeld in art. 1:253a BW. Het hof dient, ingevolge dat artikel, een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij is het hof niet gehouden aan het debat tussen partijen en dient hij ook de meest actuele stand van zaken mee te nemen in de te nemen beslissing, daaronder begrepen hetgeen door de GI wordt aangevoerd. Gelet op het voorgaande, kan de vraag naar de ontvankelijkheid van de GI in het midden blijven. Het antwoord op deze vraag is immers, nu ook de moeder hoger beroep heeft ingesteld, niet bepalend voor de beoordeling van de vraag op welke wijze de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vormgegeven dient te worden. Het geschil ligt in volle omvang voor aan het hof.
3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige] dient te worden vastgesteld. In geschil is op welke wijze deze verdeling dient te worden vormgegeven.
3.11.1
De ouders zijn uit elkaar gegaan toen [minderjarige] anderhalf jaar oud was. Op dat moment had de moeder van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] is na het uiteengaan van de ouders dan ook bij de moeder blijven wonen. De verstandhouding tussen de ouders is ronduit slecht te noemen. Zij uiten over en weer beschuldigingen jegens elkaar. De moeder heeft meerdere meldingen gedaan bij de politie en de vader heeft aangifte gedaan jegens de moeder van stalking. Vanuit strafrechtelijk perspectief is er nog geen duidelijkheid over de aangifte die de vader tegen de moeder heeft gedaan. De moeder is verhoord en heeft een contactverbod gekregen, maar de strafzaak tegen de moeder moet nog plaatsvinden. De raad heeft in een eerder rapport (10 augustus 2018) vastgesteld dat er sprake was van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zijn belangen volledig overschaduwd zijn door de complexiteit aan problematiek op ex-partner- en ouderniveau. Als gevolg daarvan kon hij geen onbelast frequent contact hebben met beide ouders. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een (thans nog lopende) ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De tot op heden ingezette hulpverlening heeft ouders niet kunnen baten en de strijd blijft voortduren. Partijen hebben in het verleden reeds deelgenomen aan een BOR-traject bij de Mutsaersstichting, maar het is ouders toen niet gelukt om tot overeenstemming te komen met betrekking tot de frequentie, duur en locatie van de begeleide omgangscontacten tussen (toen nog) de vader en [minderjarige] . Dit traject is gestagneerd, waarbij stalking en bedreiging door ouders over en weer een terugkerend thema waren gedurende dit traject.
Bij beschikking van 30 juni 2020 is een machtiging uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (oma mz) voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belast en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald. [minderjarige] verblijft inmiddels ook bij de vader. Het contact dat [minderjarige] sindsdien met de moeder heeft, is beperkt. Thans ligt de vraag voor welke zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is.
3.11.2
Het hof stelt daarbij voorop dat contact tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige in beginsel nodig is voor een goede (identiteits)ontwikkeling van een minderjarige. Op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er in deze zaak meerdere complexe factoren aanwezig zijn. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de beantwoording van de vraag op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de moeder ingericht dient te worden, zodanig dat dit recht doet aan het belang van [minderjarige] en ook aan dat van de moeder en de vader. Daarbij dient naar het oordeel van het ook hof oog te zijn voor de goede band die [minderjarige] met de moeder heeft, de mate van hechting tussen [minderjarige] en de moeder en de breuk die daarin kan ontstaan.
3.11.3
Het hof stelt vast dat de tot nu toe ingezette maatregelen niet tot onbegeleid contact tussen de moeder en [minderjarige] hebben geleid. Het hof is van oordeel dat de huidige situatie, waarbij onbegeleid contact tussen de moeder en [minderjarige] ontbreekt, geen eindstation mag zijn en dat alle in het gegeven geval mogelijke en gepaste maatregelen zullen moeten worden ingezet om het onbegeleid contact tussen de moeder en [minderjarige] te realiseren (vgl. ook Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
3.11.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de mogelijke inzet van de ‘schottenaanpak’ aan de orde gekomen. De ‘schottenaanpak’ houdt in dat de ouders gedurende een zekere periode en binnen de ondertoezichtstelling op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift: er wordt als het ware een schot tussen de ouders geplaatst. Gedurende deze periode verlopen alle contacten op ouderniveau via de gezinsvoogd. Zowel de moeder als de raad hebben ter zitting aangegeven op dit moment niet achter de ‘schottenaanpak’ te kunnen staan. Omdat het voor de kans van slagen bij de ‘schottenaanpak’ van belang is dat beide ouders hier volledig achterstaan, zal het hof aan dit verzoek van de GI voorbijgaan. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat er aan de zijde van de moeder een groot wantrouwen bestaat jegens de GI, hetgeen – nu alle contacten op ouderniveau via de GI als gezinsvoogd zouden moeten gaan verlopen – in deze situatie belemmerend werkt en afbreuk doet aan de slagingskans van de ‘schottenaanpak’.
3.11.5
Het hof is van oordeel dat om in de toekomst tot een voor [minderjarige] fijne onbegeleide zorgregeling met de moeder te kunnen komen, beide ouders stappen zullen moeten zetten. Zij zullen daarvoor hulpverlening moeten aanvaarden. In hoger beroep is gebleken dat dit nog niet (voldoende) is gerealiseerd. Het hof maakt zich zorgen over de aanhoudende strijd tussen de ouders en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] . Van zowel de vader als de moeder mag worden verwacht dat ze reflecteren op hun eigen aandeel in de strijd en de belangen van [minderjarige] laten prevaleren boven het halen van hun eigen gelijk.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de vader en de moeder met ondersteuning van de Mutsaersstichting (BOR3-traject) gezamenlijk gaan zoeken naar een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder. Voor het slagen van dit traject wordt het door het hof van belang geacht dat zowel de vader als de moeder ook individueel – derhalve afzonderlijk van elkaar – en voorafgaande aan het werken naar onbegeleide omgang, een traject doorlopen, waarbij onderzoek en begeleiding door een gedragsdeskundige noodzakelijk is. De ouders dienen hiermee via een verwijzing door de huisarts, maar onder coördinatie en regie van de Mutsaersstichting, aan de slag te gaan. De resultaten van dit individuele traject dienen ouders te delen met de Mutsaersstichting, de raad en elkaar. Daarnaast moet het onderlinge vertrouwen tussen de ouders worden hersteld en de communicatie worden verbeterd. Het is aan de Mutsaersstichting om in dat traject te bepalen op welk moment het traject, gericht op onbegeleide omgang zal kunnen starten. Het hof verwacht van beide ouders dat zij zich ten volle zullen inspannen om dit BOR3-traject dit keer positief af te ronden, omdat dat in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Ook wordt van de ouders verwacht dat zij initiatief tonen – en niet blijven afwachten – en, indien nodig, actief bij de Mutsaersstichting navraag doen , zodat het traject zo snel mogelijk van start kan gaan.
3.11.6
Het hof zal partijen aldus verwijzen naar de Mutsaersstichting ten behoeve van het hiervoor omschreven doel en gaat er, zoals gezegd, van uit dat partijen hun volledige medewerking aan deze verwijzing zullen verlenen. Het hof zal de Mutsaersstichting verzoeken aan het hof schriftelijk rapport uit te brengen inzake de ondersteuning in het tot stand brengen van een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] en de begeleiding van [minderjarige] én ouders in dit proces.
3.11.7
In afwachting van het rapport van de Mutsaersstichting zal het hof de behandeling van de zaak acht maanden aanhouden. Partijen zullen door het hof in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op de uitgebrachte rapporten. Op grond van het vorenstaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan. De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal, totdat daarover nader wordt beslist, plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting. In afwachting van de start bij de Mutsaersstichting dienen partijen gevolg te geven aan de zorgregeling zoals deze is vastgelegd bij de beschikking waarvan beroep.
In zaaknummer 200.289.722/02
Ter zitting heeft de GI haar verzoek strekkende tot de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de van de beschikking waarvan beroep, ingetrokken. Het hof maakt daaruit op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de GI niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.289.722/01
verwijst partijen naar de Mutsaersstichting, locatie [locatie] , voor de ondersteuning ter zake het tot stand brengen van een betekenisvolle invulling van een onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015, en de begeleiding van [minderjarige] voornoemd én ouders in dit proces;
bepaalt dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting en dat in afwachting van de start bij de Mutsaersstichting de bestaande begeleide zorgregeling doorgang zal blijven vinden;
verzoekt de Mutsaersstichting tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en de raad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 20 januari 2022.
In zaaknummer 200.289.722/02
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.A.R.M. van Leuven en
E.P. de Beij en is op 27 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.