In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van verzoeken in hoger beroep van de bewindvoerder van twee rechthebbenden, [de rechthebbende 1] en [de rechthebbende 2]. De bewindvoerder heeft in eerste aanleg verzocht om het ontslag van de huidige bewindvoerder, [verweerster], en heeft klachten geuit over haar functioneren. De kantonrechter heeft op 20 april 2020 in twee beschikkingen beslist dat [verweerster] met ingang van 1 mei 2020 als bewindvoerder is ontslagen en dat de bewindvoerder is benoemd als nieuwe bewindvoerder. De bewindvoerder is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft de bewindvoerder verzocht om de klachten tegen [verweerster] gegrond te verklaren en om schadevergoeding. [verweerster] heeft echter aangevoerd dat de bewindvoerder niet ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat hij een aanvullend beroepschrift buiten de termijn heeft ingediend. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat het aanvullend beroepschrift niet als zodanig kan worden beschouwd, maar als een akte overlegging producties. Het hof heeft geoordeeld dat de vermeerdering van het verzoek in hoger beroep toelaatbaar is, omdat deze in lijn ligt met de eerdere verzoeken in eerste aanleg.
Het hof heeft de bewindvoerder ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in hoger beroep en [verweerster] in de gelegenheid gesteld om een nader verweerschrift in te dienen. De beslissing is op 20 mei 2021 openbaar uitgesproken door het hof, met de rechters J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans.