ECLI:NL:GHSHE:2021:1364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/00273 tot en met 20/00277
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboetes voor oldtimers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en verzuimboetes ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot twee oldtimers van belanghebbende, die niet tijdig zijn betaald. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 maart 2020 de beslissingen van de inspecteur bevestigd, met uitzondering van enkele zaken die gegrond zijn verklaard.

Het hof heeft de zitting gehouden op 29 april 2021, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor de overgangsregeling voor oldtimers zoals vastgelegd in artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende de rekeningen voor het overgangstarief niet tijdig heeft betaald en dat hij geen recht heeft op de toepassing van de overgangsregeling.

De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de Belastingdienst onjuiste informatie had verstrekt. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten van de procedure worden niet vergoed, en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00273 tot en met 20/00277
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 maart 2020, nummers 18/7328, 18/7329, 18/7330, 19/920 en 19/921, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

20/00273 tot en met 20/00275 (nummers rechtbank: 18/7328 tot en met 18/7330)
1.1.1.
Met betrekking tot het motorrijtuig met het kenteken [kenteken 2] heeft de inspecteur aan belanghebbende drie naheffingsaanslagen motorijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd. Tevens zijn daarbij steeds bij beschikking verzuimboetes opgelegd.
1.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
1.1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
20/00276 en 20/00277 (nummers rechtbank: 19/920 en 19/921)
1.2.1.
Met betrekking tot het motorrijtuig met het kenteken [kenteken 1] heeft de inspecteur aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen MRB opgelegd. Tevens zijn daarbij steeds bij beschikking verzuimboetes opgelegd.
1.2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
1.2.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarna heeft de inspecteur nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beslissingen genoemd onder 1.1.4 en 1.2.4 neergelegd in één uitspraak (tezamen met de beslissing in de zaken met rechtbanknummers 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327). Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is sinds 23 april 2010 houder van een motorrijtuig van het merk Mercedes Benz, met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de oldtimer 1). De datum van eerste toelating is 30 juni 1986.
Voorts is belanghebbende sinds 18 april 2016 houder van een motorrijtuig van het merk Mercedes Benz, met het kenteken [kenteken 2] (hierna: de oldtimer 2). De datum van eerste toelating is 16 oktober 1979.
2.2.
Oldtimer 1 is geschorst geweest van 27 december 2017 tot 25 mei 2018 en oldtimer 2 van 27 december 2017 tot 13 april 2018. Oldtimer is na 9 oktober 2018 wederom geschorst. Die schorsing duurt – gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting – nog steeds voort.
2.3.
Met dagtekening 20 november 2017 is voor beide oldtimers een rekening MRB voor de overgangsregeling 2018 gestuurd, aangezien belanghebbende ook in 2017 aan deze regeling meedeed. Beide rekeningen zijn niet betaald.
2.4.
Wegens het beëindigen van de schorsing zijn voor beide oldtimers nogmaals rekeningen met het overgangstarief verstuurd, voor oldtimer 1 met dagtekening 8 juni 2018 en voor oldtimer 2 met dagtekening 30 april 2018. Ook deze rekeningen zijn niet betaald.
2.5.
Daarop heeft de inspecteur voor beide oldtimers diverse rekeningen tegen het normale tarief aan belanghebbende gestuurd. Het betreft de volgende rekeningen:
Oldtimer 1
a. rekeningnummer [rekeningnummer 1] dagtekening 31 juli 2018, tijdvak 25 mei 2018 tot en met 18 juni, MRB € 65;
b. rekeningnummer [rekeningnummer 2] , dagtekening 31 juli 2018, tijdvak 19 juni 2018 tot en met 18 september 2018, MRB € 234;
c. rekeningnummer [rekeningnummer 3] , dagtekening 17 september 2018, tijdvak 19 september 2018 tot en met 18 december 2018, MRB € 234;
Oldtimer 2
d. rekeningnummer [rekeningnummer 4] , dagtekening 19 juni 2018, tijdvak 13 april 2018 tot en met 15 april 2018, MRB € 8;
e. rekeningnummer [rekeningnummer 5] , dagtekening 19 juni 2018, tijdvak 16 april 2018 tot en met 15 juli 2018, MRB € 256.
2.6.1.
Op 3 juli 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de rekeningen genoemd onder d en e. De inspecteur heeft met dagtekening 20 augustus 2018 uitspraak gedaan en de bezwaren nietontvankelijk verklaard. Op 15 augustus 2018 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank (
kenmerken 18/5446 en 5448).
2.6.2.
Op 28 augustus 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de rekeningen genoemd onder a en b. De inspecteur heeft met dagtekening 24 september 2018 uitspraak gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Op 1 november 2018 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank (
kenmerk 18/7274).
2.6.3.
Op 1 oktober 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de rekening genoemd onder c. De inspecteur heeft met dagtekening 6 november 2018 uitspraak gedaan en het bezwaar nietontvankelijk verklaard. Op 2 november 2018 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank (
kenmerk 18/7327).
2.7.
Omdat ook de rekeningen tegen het normale tarief niet werden betaald, heeft de inspecteur aan belanghebbende naheffingsaanslagen met boetes opgelegd.
Het betreft de volgende naheffingsaanslagen en boetes:
Oldtimer 1
f. aanslagnummer [aanslagnummer] Y.8.4, dagtekening 17 oktober 2018, tijdvak 19 maart 2018 tot en met 18 juni 2018, MRB € 65, boete € 52;
g. aanslagnummer [aanslagnummer] Y.8.5, dagtekening 17 oktober 2018, tijdvak 19 juni 2018 tot en met 18 september 2018, MRB € 234, boete € 52;
Oldtimer 2
h. aanslagnummer [aanslagnummer] Y.8, dagtekening 5 september 2018, tijdvak 16 januari 2018 tot en met 15 april 2018, MRB € 8, boete € 52;
i. aanslagnummer [aanslagnummer] Y.8.2, dagtekening 5 september 2018, tijdvak 16 april 2018 tot en met 15 juli 2018, MRB € 256, boete € 52;
j. aanslagnummer [aanslagnummer] Y.8.3, dagtekening 1 oktober 2018, tijdvak 16 juli 2018 tot en met 15 oktober 2018, MRB € 256, boete € 52.
2.8.1.
Op 1 oktober 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes genoemd onder h, i en j. De inspecteur heeft met dagtekening 6 november 2018 uitspraak gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard. Op 2 november 2018 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank (
kenmerken 18/7328 tot en met 18/7330).
2.8.2.
Op 17 oktober 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes genoemd onder f en g. De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Met dagtekening 8 februari 2019 heeft de inspecteur nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard. Op 21 februari 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank (
kenmerken 19/920 en 19/921).
2.9.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 maart 2020 het beroep in de zaken 19/920 en 19/921 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van 31 december 2018 en 8 februari 2019 vernietigd, de naheffingsaanslagen en boetes genoemd onder f en g gehandhaafd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan deze vergoedt en het beroep in de overige zaken ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en boetes terecht zijn opgelegd.
Het hoger beroep met betrekking tot de rekeningen a tot en met e (rechtbanknummers 18/5446, 18/5448, 18/7274 en 18/7327; hofnummers 20/00269 tot en met 20/00272) heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, en van de naheffingsaanslagen en boetes. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf: ontvankelijkheid
4.1.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank met betrekking tot de zaken 19/920 en 19/921 (nummers hof: 20/00276 en 20/00277) in overwegingen 4.6 tot en met 4.12 van haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat – kort gezegd – het doen van een tweede uitspraak op bezwaar niet mogelijk is, dat het bezwaar van belanghebbende in de eerste uitspraak op bezwaar ten onrechte nietontvankelijk is verklaard, dat het beroep in de twee zaken ontvankelijk is en dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
De naheffingsaanslagen
4.2.
Inhoudelijk is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor de toepassing van de overgangsregeling als bedoeld in artikel 84a Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). De naheffingsaanslagen (berekend tegen het normale tarief) zijn opgelegd omdat belanghebbende de belasting berekend volgens het overgangstarief niet heeft voldaan. Belanghebbende stelt dat hij de rekeningen met het overgangstarief niet heeft ontvangen.
4.3.
Het hof overweegt dat de overgangsregeling voor oldtimers slechts wordt toegepast op verzoek. [1] De betaling van het verschuldigde bedrag aan belasting, onder vermelding van het betalingskenmerk, wordt aangemerkt als het verzoek. [2] Deze betaling dient plaats te vinden vóór 1 januari van het desbetreffende jaar. Dat betekent in dit geval dat belanghebbende om gebruik te kunnen maken van de overgangsregeling de rekeningen van 20 november 2017 (zie onder 2.3) vóór 1 januari 2018 had moeten betalen. Het staat vast dat belanghebbende deze rekeningen niet vóór 1 januari 2018 heeft betaald, wellicht omdat belanghebbende had besloten de oldtimers te schorsen. Wegens het beëindigen van de schorsing zijn voor beide oldtimers nogmaals rekeningen met het overgangstarief verstuurd, voor oldtimer 1 met dagtekening 8 juni 2018 en voor oldtimer 2 met dagtekening 30 april 2018. Ook deze rekeningen zijn niet betaald. Belanghebbende stelt deze rekeningen niet te hebben ontvangen.
4.4.
Een rekening moet worden gezien als een betalingsherinnering waarin de uiterste betaaldatum staat vermeld. Het is slechts een mededeling aan belanghebbende van de omvang van de verschuldigde belasting. De stelling dat belanghebbende de rekeningen (met het overgangstarief) niet heeft ontvangen, wat daarvan verder ook zij, kan er dan ook niet toe leiden dat een belastingplichtige wordt ontheven van zijn betalingsverplichting. Belanghebbende had, indien hij de rekeningen inderdaad niet had ontvangen, uit eigen beweging maatregelen moeten nemen om de belasting tijdig te voldoen. Het is immers belanghebbende die een beroep wenst te doen op de overgangsregeling en daartoe dient hij zelf een verzoek te doen. Het uit de schorsing halen van de oldtimers is, anders dan belanghebbende stelt, daartoe niet voldoende.
Hieruit volgt dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op toepassing van de overgangsregeling. De inspecteur heeft dan ook terecht de rekeningen met het normale tarief verstuurd en heeft vervolgens terecht de naheffingsaanslagen opgelegd.
4.5.
Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat hij door de Belastingdienst op de korrel wordt genomen. Daarvan is in de onderhavige zaken echter niets gebleken. Het is belanghebbende die op grond van de wettelijke regeling een verzoek om toepassing van de overgangsregeling moet doen. Vaststaat dat belanghebbende heeft nagelaten een dergelijk verzoek te doen. Dat moet voor zijn rekening komen.
Het vertrouwensbeginsel
4.6.
Betreffende het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“4.21 De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 29 juni 2018 en 2 juli 2018 met de Belastingtelefoon Auto (hierna: Belastingtelefoon) heeft gebeld.
4.22
Belanghebbende stelt dat hij met betrekking tot de oldtimer met kenteken [kenteken 1] contact heeft gehad met de belastingtelefoon en dat men hem daar heeft verteld dat de acceptgiro foutief was omdat het hier om een oldtimer gaat die hij al lange tijd in zijn bezit heeft én het voorheen nooit eerder fout is gegaan met de oldtimerregeling. Nadat aan hem excuses waren aangeboden is hem verteld dat alles zou worden opgelost. Vervolgens krijg ik de verkeerde rekeningen, namelijk rekeningen met het normale tarief en niet met het tarief van € 123 dat hoort bij de overgangsregeling, aldus belanghebbende. De rechtbank vat
deze stelling op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.23
Volgens de inspecteur kan dit standpunt belanghebbende niet baten. Voor de oldtimer met kenteken [kenteken 1] was de betaaltermijn voor het betalen van de rekening die betrekking had op het tarief voor de overgangsregeling op 2 juli 2018 nog niet verstreken, die betaaltermijn liep af op 10 juli 2018, aldus de inspecteur. Dit houdt in dat er gebeld zou moeten zijn over de rekeningen van de oldtimer met kenteken [kenteken 2] Dit waren inmiddels rekeningen tegen het normale tarief, omdat de rekeningen voor het tarief van de overgangsregeling niet waren voldaan. Uit niets blijkt dat de belanghebbende met betrekking tot het kenteken [kenteken 1] heeft gebeld over het uitblijven van de rekening voor de overgangsregeling. Daarnaast ontvangen de medewerkers van de Belastingtelefoon met betrekking tot dit onderwerp vaste informatie, die zij aan de belanghebbenden kunnen verstrekken. Deze informatie luidt: "deelname aan de overgangsregeling is niet meer mogelijk als de rekening voor dit tarief niet of niet tijdig is voldaan", aldus de inspecteur. De inspecteur komt vervolgens tot de conclusie dat medewerkers van de Belastingtelefoon dus niets gezegd kunnen hebben over oplossen van de foutieve rekeningen.
4.24
De rechtbank overweegt dat belanghebbende onder omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan uitlatingen van de inspecteur zelf of aan uitlatingen die aan de inspecteur kunnen worden toegerekend. Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat een juiste wetstoepassing op grond hiervan achterwege blijft. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan ook slagen wanneer een belanghebbende aan een medewerker van de Belastingtelefoon de juiste en volledige informatie heeft verstrekt, en op basis van die gegevens een uitlating is gedaan op grond waarvan belanghebbende mocht menen dat hij recht had op toepassing van de overgangsregeling op basis van artikel 84a van de Wet MRB en wanneer belanghebbende afgaande op de onjuiste voorlichting, iets heeft gedaan of nagelaten en als gevolg daarvan schade heeft geleden. Daarbij geldt dat de verschuldigde belasting niet als schade kan worden beschouwd. De bewijslast dat van een dergelijke situatie sprake is, rust op belanghebbende.
4.25
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur heeft belanghebbende zijn stelling dat men hem heeft aangegeven dat alles opgelost zou worden op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Onduidelijk is voor welke oldtimer belanghebbende contact heeft gezocht met de Belastingtelefoon en welke informatie hij met de Belastingtelefoon heeft gedeeld. Ook acht de rechtbank de verklaring van de inspecteur dat medewerkers van de Belastingtelefoon gelet op deze specifieke regeling slechts 'voorgekauwde' informatie verstrekken, geloofwaardig.”
4.7.
Belanghebbende heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel hetzelfde aangevoerd als in eerste aanleg. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het hof neemt deze overwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt deze tot de zijne.
De verzuimboetes
4.8.
Tegelijkertijd met de naheffingsaanslagen MRB heeft de inspecteur ook boetes opgelegd, elk naar een bedrag van € 52 (zie onder 2.7). Aangezien belanghebbende de belasting niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, kan de inspecteur hem op grond van artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 opleggen. Voor elk van de boetes geldt dat er sprake is van een tweede verzuim binnen een periode van één jaar voorafgaande aan het tijdvak. De inspecteur heeft de boete met inachtneming van paragraaf 33, lid 2, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2018; hierna: BBBB) vastgesteld op € 52, zijnde 1% van het wettelijk maximum van artikel 67c AWR.
4.9.
Voor het opleggen van de boete is niet van belang of belanghebbende opzet of grove schuld kan worden verweten. Alleen indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld blijft een boete achterwege. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat hem geen enkel verwijt treft. In zoverre zijn de boetes op zijn plaats.
4.10.
Indien de inspecteur niet overeenkomstig zijn – in paragraaf 33, lid 1, BBBB neergelegde – beleidsregel een rekening zou hebben gestuurd, kan belanghebbende geen verwijt worden gemaakt van het door hem begane verzuim, te weten het niet tijdig betalen van de motorrijtuigenbelasting. Ter zitting heeft belanghebbende echter desgevraagd uitdrukkelijk bevestigd dat die betreffende rekeningen wel zijn verstuurd en door hem zijn ontvangen.
4.11.
Het hof acht de opgelegde verzuimboetes, gelet op alle feiten en omstandigheden, passend en geboden.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de boetes in stand dienen te blijven.
Tussenconclusie
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 84a, lid 2, Wet MRB.
2.Artikel 84a, lid 5, Wet MRB.