In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en verzuimboetes ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot twee oldtimers van belanghebbende, die niet tijdig zijn betaald. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 maart 2020 de beslissingen van de inspecteur bevestigd, met uitzondering van enkele zaken die gegrond zijn verklaard.
Het hof heeft de zitting gehouden op 29 april 2021, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor de overgangsregeling voor oldtimers zoals vastgelegd in artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende de rekeningen voor het overgangstarief niet tijdig heeft betaald en dat hij geen recht heeft op de toepassing van de overgangsregeling.
De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de Belastingdienst onjuiste informatie had verstrekt. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten van de procedure worden niet vergoed, en het griffierecht wordt niet terugbetaald.