3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De rechtsvoorganger van Woonbedrijf heeft op 30 november 2000 een huurovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] . Blijkens deze huurovereenkomst huurt [geïntimeerde] sinds 1 december 2000 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
In artikel 5.3 van het huurreglement van 1 januari 1978 van (de rechtsvoorganger van) Woonbedrijf, dat onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst, staat vermeld:
“Het is huurder niet toegestaan om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder het gehuurde, geheel of gedeeltelijk, kosteloos of tegen betaling, in huur of gebruik af te staan aan personen welke niet tot zijn gezinshuishouding behoren.”
Over de goederen van [geïntimeerde] is een bewind ingesteld en op de voet van artikel 1:435 BW zijn twee bewindvoerders benoemd.
Op 15 september 2018 heeft een vriend van [geïntimeerde] , [vriend van geintimeerde] (hierna: [vriend van geintimeerde] ) per whatsapp aan [geïntimeerde] gevraagd of hij een kamer had voor iemand die met haar spullen op het station in [plaats] stond en op zoek was naar een kamer.
Naar aanleiding van advertenties op de website [website] heeft een medewerker van het Prostitutie Controle Team van de gemeente Eindhoven (hierna: het PCT) een afspraak gemaakt om op 17 september 2018 te 16.30 uur gebruik te maken van de seksuele diensten van een zekere [naam] , die deze diensten aanbood.
Van het bezoek aan de woning door de medewerker van het PCT is op 18 september 2018 een “Rapportage bestuurlijk toezicht prostitutie Faciliteerder” opgemaakt. Blijkens de rapportage moest de medewerker zich op 17 september 2018 na het maken van de afspraak melden bij [adres] te [plaats]. In het pand trof de medewerker de prostituee die zich bediende van de naam [naam] . Naast [naam] trof de medewerker van het PCT een andere (buitenlandse) dame aan in de woning. Deze dame was op dat moment niet aan het werk. Ook [geïntimeerde] was tijdens de controle in de woning aanwezig. [naam] verklaarde sinds twee dagen in de woning te verblijven en voor haar verblijf in de woning € 100,00 per week te betalen aan [geïntimeerde] , aldus de rapportage van het PCT. Volgens de rapportage was een slaapkamer ingericht als ruimte voor het verrichten van prostitutie-werkzaamheden. Aangetroffen zijn condooms, glijmiddel en billendoekjes, waarvan foto’s bij de rapportage zijn gevoegd.
Nadat de medewerker van het PCT de woning had verlaten, heeft [geïntimeerde] beide dames uit de woning gezet.
Bij brief van 17 oktober 2018 heeft de gemeente Eindhoven [geïntimeerde] een officiële waarschuwing gegeven wegens het in strijd met artikel 3.2.1. eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van de gemeente Eindhoven, zonder vergunning van het bevoegd orgaan exploiteren van een seksinrichting.
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft Woonbedrijf aan de bewindvoerders bericht dat zij van de gemeente Eindhoven een brief had ontvangen waarin melding werd gemaakt van het zonder vergunning exploiteren van een seksinrichting in de woning. Tevens heeft Woonbedrijf in deze brief aan de bewindvoerders vermeld:
“(…)
Allereerst sommeren wij u hierbij per direct te stoppen met het exploiteren of bezigen van de sexinrichting, en/of andere illegale activiteiten.
(…)
Dit is niet alleen in strijd met de APV (…) van de gemeente Eindhoven (…) maar ook in strijd met meerdere bepalingen uit de algemene huurvoorwaarden van 1 januari 1978 die op grond de met u gesloten huurovereenkomst van toepassing zijn. (…)
(…)
Wij sommeren u de huur op te zeggen door het bijgesloten opzeggingsformulier in te vullen en getekend (…) uiterlijk donderdag 1 november 2018 (…) aan ons te retourneren. (…)”
Bij brief van 16 november 2018 heeft de advocaat van de bewindvoerders hierop, voor zover in dit geding van belang, als volgt gereageerd:
“(…) Laat ik voorop stellen dat cliënt niet bekend was met het feit dat de 2 dames die bij hem logeerden, de woning gebruikten als sexinrichting. Cliënt werd benaderd door een vriend die zelf weg moest en cliënt verzocht 2 vriendinnen 2 nachten in zijn woning te laten logeren. Als vriendendienst heeft cliënt dat inderdaad gedaan. (…) toen hij nadat de dames 1 dag bij hem hadden verbleven, thuis kwam en bemerkte waarvoor zijn woning werd gebruikt, heeft hij de dames verzocht per direct zijn woning te verlaten. Cliënt had geen weet van de activiteiten die in zijn woning werden ontplooid. Kortom: cliënt heeft alles gedaan wat in zijn macht lag om aan de ontstane situatie een einde te maken. Dit heeft dan ook niet langer dan 1 dag geduurd.
(…)
Gelet op het bovenstaande, is cliënt dan ook niet voornemens zijn huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. (…)”
Op 26 november 2018 heeft de politie een nadere rapportage opgemaakt over het bezoek van de medewerker van het PCT aan de woning. In die rapportage staat, voor zover in dit geding van belang, het volgende vermeld.
“(…)
Aangekomen in de [straatnaam] paar keer telefonisch contact gehad met [naam] om te vragen op welk huisnummer we moesten zijn. [naam] gaf aan dat we even moesten wachten, omdat haar vriendin de kamer in gebruik had. Vervolgens kregen we huisnummer [huisnummer] door.
(…)
Door de prostituee werd het volgende verklaard:
- Ik verblijft sinds 2 dagen op dit adres;
- Ik betaal 100 euro per week aan de bewoner;
- Mijn vriendin (de andere vrouw in de woning) werkt ook in de prostitutie;
- Ik heb in [plaats] in de prostitutie gewerkt en zo heb ik de bewoner leren kennen.
In de woning bevond zich nog een buitenlandse vrouw. Deze vrouw hebben wij niet werkend aangetroffen.
Zij verklaarde:
- Ik betaal 75,- euro om hier te mogen blijven;
-Ik werk niet in de prostitutie.
Deze vrouw is wel bij de politie bekend in verband met werken in de illegale prostitutie.
Tijdens de controle was de bewoner de heer [geïntimeerde] in de woning aanwezig. Hij verklaarde de eigenaar van de woning te zijn. Hij wilde niets verklaren met betrekking tot de aanwezigheid van de twee personen (de vrouw en de transgender) in zijn woning.(…)
Woonbedrijf heeft in kort geding veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning gevorderd. Bij kort gedingvonnis van 31 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft Woonbedrijf in eerste aanleg in haar petitum gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de bewindvoerders te veroordelen om de woning, gelegen aan het adres [adres] te [plaats] te ontruimen;
de bewindvoerders te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
In het lichaam van de dagvaarding heeft Woonbedrijf duidelijk gemaakt dat zij ook bedoelt ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen. Zo heeft de kantonrechter de vordering in rov. 1.1 van het vonnis ook opgevat.
3.2.2.Woonbedrijf legt hieraan - samengevat - het volgende ten grondslag. Met het zonder toestemming van Woonbedrijf (doen) exploiteren van de woning als seksinrichting, is [geïntimeerde] als huurder tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst (door eigen handelingen dan wel door handelingen van derden ex artikel 7:219 BW) en handelt hij tevens in strijd met de artikelen 7:213, 7:214 en 7:221 BW. Ondanks sommatie daartoe weigert [geïntimeerde] de huur van de woning vrijwillig op te zeggen. Gelet hierop zal Woonbedrijf de huurovereenkomst in rechte laten ontbinden. Woonbedrijf heeft belang bij handhaving van haar zero tolerance beleid, dat zij voor dit soort activiteiten hanteert. Ernstige woonfraude als de onderhavige kan diverse nadelige effecten hebben, zoals een negatieve uitstraling op de woonomgeving en een verminderde verhuurbaarheid van woningen in de omgeving.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van 10 oktober 2019 zijn de vorderingen afgewezen en is Woonbedrijf in de proceskosten veroordeeld. In strijd met het bepaalde in artikel 230 lid 1 sub g Rv vermeldt het vonnis niet de naam van de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen. Op verzoek van het hof heeft de rechtbank Oost-Brabant bericht dat het vonnis is gewezen door mr. P.M. Knaapen. Het hof verstaat daarom dat het beroepen vonnis is gewezen door mr. P.M. Knaapen (zie in vergelijkbare zin HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:449).