In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 21 maart 2019 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van twee slachtoffers en van bedreiging met enig misdrijf. De officier van justitie heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld, met de vordering om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging heeft gepleit voor integrale vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van enkele zinsneden die niet in de overwegingen zijn meegenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de argumenten van de advocaat-generaal niet voldoende waren om tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank had gedaan.
De uitspraak van het hof bevestigt de vrijspraak van de verdachte, waarbij het hof zich verenigt met de overwegingen van de rechtbank, behoudens enkele specifieke passages die niet in de beslissing zijn meegenomen. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. N. van der Laan was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.