4.3Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat er op 1 april 2018 te Rilland op het terrein van verdachte een zogenoemd paasvuur brandde. Verdachte reed in een verreiker op zijn terrein bij het paasvuur. Er waren verschillende personen aanwezig op het terrein van verdachte (hierna: omstanders). Op een gegeven moment kwam een aantal politieagenten ter plaatse. Enige tijd later arriveerde ook de brandweer. Op enig moment maakten een aantal brandweerlieden aanstalten om het paasvuur te blussen.
Verdachte wordt verweten dat hij heeft geprobeerd om twee brandweerlieden, [naam 1] en [naam 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd. Dit heeft verdachte volgens de tenlastelegging gedaan doordat hij met aanzienlijke snelheid met de verreiker op [naam 1] en/of [naam 2] is toegereden, althans doordat hij met de verreiker met behoorlijke snelheid in de richting van [naam 1] en/of [naam 2] is gedraaid en/of tot op zeer korte afstand van (één van) hen tot stilstand is gekomen. De lepels van de verreiker zouden daarbij op oog- of hoofdhoogte hebben gestaan.
Bewijsmiddelen: getuigenverklaringen
De rechtbank stelt vast dat er geen (technisch) onderzoek is gedaan naar de situatie ter plaatse. Er is geen ongevallenanalyse verricht en de verreiker is niet onderzocht. Voor het vaststellen van de feiten is de rechtbank dus aangewezen op de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden.
Er zijn verklaringen afgelegd door de brandweerlieden [naam 1] en [naam 2] en diverse andere brandweerlieden die ter plaatse waren. Daarnaast hebben twee verbalisanten, [naam 3] en [naam 4] , die op het terrein van verdachte waren processen-verbaal opgemaakt over het incident. Verdachte heeft een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris over hoe het volgens hem is gegaan. Bovendien hebben verschillende omstanders die bij het paasvuur aanwezig waren een verklaring afgelegd over wat zij hebben gezien.
Betrouwbaarheid verklaringen verbalisanten en brandweerlieden
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat de betrouwbaarheid is van de afgelegde verklaringen. Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ is afgelegd, of de verklaring steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kan de complexiteit van de feiten, waarover is verklaard, bij de beoordeling een rol spelen, evenals het motief voor het afleggen van de verklaring.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte enerzijds en de politie en de brandweer anderzijds. Verdachte heeft verklaard dat er in het verleden verschillende incidenten hebben plaatsgevonden tussen hem en de politie/brandweer. Uit de verklaringen van de verbalisanten blijkt dat zij verdachte voor 1 april 2018 al kenden vanuit hun politiewerk. Ook uit de verklaringen van de brandweerlieden blijkt dat sommigen van hen bekend waren met verdachte en dat zij hierover hebben gesproken met andere collega’s. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van getuige [naam 7] die heeft verklaard dat zij van collega’s had vernomen dat verdachte in het verleden vaker van dit soort fratsen had uitgehaald. De rechtbank houdt er rekening mee dat de voorgeschiedenis tussen de verbalisanten en verdachte en de voorgeschiedenis tussen verdachte en diverse brandweerlieden de verklaringen van de verbalisanten en de brandweerlieden over het incident op 1 april 2018 mogelijk heeft beïnvloed.
Uit het dossier blijkt tevens dat de brandweerlieden verschillende bijeenkomsten hebben gehouden waarbij is gesproken over de feiten en omstandigheden van het incident en er een situatietekening is gemaakt van het incident. Deze bijeenkomsten vonden (deels) plaats voordat de individuele brandweerlieden een verklaring hebben afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Het is daardoor mogelijk dat de brandweerlieden elkaars verklaringen hebben beïnvloed en de brandweerlieden niet uitsluitend uit hun eigen waarneming hebben verklaard bij de politie of de rechter-commissaris.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd niet met zich mee dat de getuigenverklaringen van de verbalisanten en de brandweerlieden onbetrouwbaar zijn en daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs. Deze feiten en omstandigheden betekenen echter wel dat sprake is van risico’s voor wat betreft de betrouwbaarheid van die verklaringen. De rechtbank zal daarom bij de waardering van de getuigenverklaringen terughoudendheid en grote behoedzaamheid betrachten.
Betrouwbaarheid verklaringen verdachte en omstanders
Verdachte heeft verklaard dat hij geen vertrouwen heeft in de politie en de brandweer gezien de incidenten in het verleden. De rechtbank acht het denkbaar dat de verklaring van verdachte door deze voorgeschiedenis is beïnvloed. Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat ook verdachte en de omstanders onderling over het voorval hebben gesproken voordat zij afzonderlijk een verklaring hebben afgelegd bij de politie. De eerste verklaring van de omstanders dateert namelijk van enige tijd na het incident, namelijk 10 april 2018. Uit het dossier blijkt dat de omstanders in ieder geval overleg hebben gehad voorafgaand aan de verhoren bij de rechter-commissaris op 30 of 31 oktober 2018, waar verdachte en diverse omstanders voor het eerst een verklaring hebben afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de voorgeschiedenis en het onderlinge overleg mogelijk, net als bij de brandweerlieden en de verbalisanten, van invloed is geweest op de inhoud van de individuele verklaringen van verdachte en de omstanders. Voor de verklaringen van verdachte en de omstanders geldt dus ook dat de rechtbank bij de waardering van deze verklaringen terughoudendheid en grote behoedzaamheid zal betrachten.
Feiten niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verschillende getuigenverklaringen de snelheid, de rijrichting en de afstand tot [naam 1] en [naam 2] waarop verdachte de verreiker tot stilstand heeft gebracht, niet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld. Daarvoor lopen de getuigenverklaringen te veel uiteen. Bovendien hebben diverse getuigen hun verklaring bij de rechter-commissaris genuanceerd. Diverse getuigen hebben dus niet steeds consistent verklaard. Sommige verklaringen vinden wel steun in verklaringen van andere getuigen, maar daar hecht de rechtbank geen doorslaggevende waarde aan, gezien de voorgeschiedenis tussen verdachte en de politie/brandweer en het feit dat de getuigen (mogelijk) onderling hebben gesproken over het voorval voordat zij een verklaring hebben afgelegd bij de politie en/of de rechter-commissaris. De rechtbank zal hieronder nader bespreken waarom de snelheid, de rijrichting en de afstand tot [naam 1] en [naam 2] niet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld.
Snelheid
Over de vraag met welke snelheid verdachte heeft gereden op de verreiker lopen de verklaringen van de brandweerlieden, de verbalisanten en de omstanders ver uiteen (van 2 km/u tot 30 km/u). Bovendien zijn de verklaringen van de brandweerlieden ten aanzien van de snelheid niet consistent, aangezien sommige brandweerlieden hun verklaring over de snelheid bij de rechter-commissaris in aanzienlijke mate hebben genuanceerd. Getuige [naam 5] (een zoon van verdachte) heeft weliswaar uitgebreid verklaard over welke snelheid de verreiker maximaal kan hebben gehad, maar er is nagelaten om dit te controleren door technisch onderzoek aan de verreiker te verrichten. Daarnaast heeft deze getuige zijn verklaring over de snelheid bij de rechter-commissaris genuanceerd in die zin dat het niet maximaal 4 km/u was, maar ook 8 km/u kan zijn geweest. De getuigenverklaringen geven dus onvoldoende duidelijkheid over de snelheid waarmee verdachte op de verreiker reed. Nu er daarnaast geen ander technisch bewijs is over de snelheid waarmee met de verreiker kon worden gereden, kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen met welke snelheid verdachte reed.
De rijrichting
Ook over de rijrichting lopen de getuigenverklaringen uiteen. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte vooruit, recht op zijn collega [naam 2] kwam aangereden. De verklaring van [naam 1] wordt ondersteund door de verklaringen van de andere brandweerlieden. Gelet op de bijeenkomsten die de brandweerlieden hebben gehad, hecht de rechtbank daar echter, gelet op de in acht te nemen terughoudendheid en grote behoedzaamheid, geen doorslaggevende waarde aan. Te meer nu de verklaring van [naam 1] niet overeenkomt met de verklaring van de verbalisanten [naam 3] en [naam 4] die verklaren dat de verreiker achteruit gereden kwam en op het moment dat deze naast de brandweerlieden reed ineens opzij draaide in de richting van de brandweerlieden. Getuige [naam 5] en getuige [naam 6] hebben weer anders verklaard, namelijk dat verdachte met de verreiker achteruit reed richting de brandweerlieden. Ook verdachte heeft weer anders verklaard, namelijk dat hij niet op de brandweerlieden afreed, maar dat hij de verreiker zijdelings van hen stil heeft gezet. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de getuigenverklaringen niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of verdachte vooruit of achteruit naar [naam 1] en [naam 2] is toegereden, of op een bepaald moment in de richting van hen is gedraaid of dat het mogelijk nog anders is gegaan.
Afstand tot [naam 1] en [naam 2]
De rechtbank kan op basis van de getuigenverklaringen niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte de verreiker op (zeer) korte afstand van [naam 1] en/of [naam 2] tot stilstand heeft gebracht. De verklaringen van de brandweerlieden lopen op dit punt onderling uiteen en komen ook niet overeen met de verklaringen van de verbalisanten en de omstanders, die onderling ook weer verschillen. Uit de verklaringen van de verbalisanten en de verklaring van [naam 1] , dat [naam 2] opzij moest worden getrokken of achteruit moest stappen om niet door de lepels van de verreiker te worden geraakt, kan ook niet worden afgeleid dat verdachte op korte afstand van [naam 2] (tot stilstand) is gekomen.
Vrijspraak
Nu de rechtbank de voor een bewezenverklaring relevante feiten niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen, kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 1] en/of [naam 2] . De rechtbank acht dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. Omdat er onduidelijkheid bestaat over de feiten, kan ook niet worden bewezen dat bij [naam 1] en/of [naam 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen, zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen of dat sprake was van gevaar voor de algemene veiligheid van personen/goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten en dat het opzet van verdachte hierop was gericht. Ook de bedreiging acht de rechtbank dus niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd.