Uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat het arbeidsdeskundig onderzoek waaruit volgt wat de arbeidsbelasting is van [appellant] reeds in mei 2020 heeft plaatsgevonden en het rapport van dit onderzoek op 13 mei 2020 aan [appellant] ter beschikking is gesteld. In het verzoekschrift Van [appellant], dat op 13 augustus 2020 door de rechtbank is ontvangen, staat echter vermeld dat [appellant] nog steeds in afwachting is van een onderzoek door een arbeidsdeskundige.
Daarop is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg aan het licht gekomen dat [appellant] het feit dat het onderzoek reeds had plaatsgevonden, het bestaan van het rapport en de uitkomst van het onderzoek niet eerder aan Schulddienstverlening [plaats] kenbaar had gemaakt. Dit heeft hij pas op 16 november 2020 gedaan, één dag voor voornoemde zitting. Hierdoor heeft Schulddienstverlening [plaats] geen verzoekschrift in kunnen dienen dat is gebaseerd op juiste informatie, reden waarom mevrouw [medewerkster] voornoemd tijdens deze zitting heeft aangegeven dat zij van mening is dat het verzoek van [appellant] niet kan worden gehandhaafd. [appellant] wenste het verzoek desalniettemin te handhaven.
Uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat [appellant] 27,27% arbeidsongeschikt is, dat hij niet in staat is om als loodgieter/verwarmingsmonteur te werken, maar wel geschikt is om ander werk te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] na de datum waarop hij voormelde rapportage heeft ontvangen, 13 mei 2020, gesolliciteerd heeft naar bij zijn arbeidsmogelijkheden passend werk.
Naar het oordeel van het hof is derhalve vast komen te staan dat [appellant] reeds gedurende het minnelijke schuldtraject niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting. Hij heeft Schulddienstverlening [plaats] niet tijdig en volledig geïnformeerd en deze heeft er daarom ook niet op kunnen toezien of [appellant] voldeed aan de inspanningsverplichting.
Het hof heeft mede op basis hiervan er geen enkel vertrouwen in dat hij wel zal voldoen aan de op hem rustende informatie- en inspanningsverplichting tijdens de minnelijke regeling, daargelaten nog dat hij ter zitting in hoger beroep niet verschenen is omdat hij hiertoe, naar eigen zeggen zonder verdere onderbouwing, mentaal niet in staat zou zijn.
Daar komt bij dat het minnelijk aanbod is gebaseerd op basis van de Ziektewetuitkering, die [appellant] thans niet meer ontvangt, waarbij dus ook geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat [appellant] geacht moet worden voor 72,73% loonvormende arbeid te kunnen verrichten.
Door [appellant] is voorts gesteld dat geen van de omstandigheden die bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw een rol spelen (en zijn opgesomd bij r.o. 3.8.2. van dit arrest) hier aan de orde zou zijn. Het hof volgt [appellant] hierin niet nu deze omstandigheden immers onder meer vereisen dat het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. Gelet op het vorengaande kan van een betrouwbaar gedocumenteerd schikkingsvoorstel naar het oordeel van het hof geen enkele sprake zijn.