ECLI:NL:GHSHE:2021:1302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
200.282.377_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling voor haar minderjarige kind, geboren in 2008. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. B.M.A. Jegers, verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg te vernietigen en het gezamenlijk gezag te beëindigen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman, verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader het recht had om de minderjarige te zien, maar de moeder was van mening dat deze regeling niet uitvoerbaar was. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2021 werd duidelijk dat de minderjarige ernstige bezwaren had tegen contact met de vader, wat leidde tot een complexe situatie. Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere maatregelen om contact tussen de vader en de minderjarige te realiseren niet succesvol waren en dat verdere druk op de minderjarige schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling.

Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is om geen druk te ervaren met betrekking tot contact met de vader, om zo de weg voor toekomstig contactherstel vrij te houden. De moeder werd aangespoord om haar emoties te reguleren in het bijzijn van de minderjarige, zodat er mogelijk ruimte ontstaat voor contactherstel in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 april 2021
Zaaknummer: 200.282.377/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/233792 / FA RK 17-1204
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2020, heeft de moeder verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 28 november 2017, 10 mei 2019 en 27 mei 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen alsmede om het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling alsnog af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2020, heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jegers;
  • mr. Poelman, namens de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De advocaat van de vader heeft bij V8-formulier van 22 maart 2021 het hof verzocht om de vader – in verband met zijn werk – telefonisch te horen.
Het hof heeft dit verzoek afgewezen
De vader is niet op de mondelinge handeling in hoger beroep verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden door de voorzitter met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier ingediend door de advocaat van de moeder op 3 september 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 3 november 2020;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 16 november 2020;
  • het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 26 april 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad verzocht om een onderzoek te verrichten en te adviseren over de vraag welke mogelijkheden er zijn in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , en hoe deze, in voorkomend geval, qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige] dient te worden vormgegeven.
3.3.
Bij beschikking van 28 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
  • bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader
  • de raad verzocht om uiterlijk op 8 oktober 2018 (pro forma) de rapportage van Xonar/aXnaga omtrent de voortgang van de BOR bij de rechtbank in te dienen en daarbij, indien mogelijk, definitief te adviseren omtrent de omgangsregeling;
  • het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van 10 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
  • bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader
  • de moeder veroordeeld, indien zij na betekening van deze beschikking door de vader in gebreke blijft haar medewerking aan voormelde BOR te verlenen, tot betaling van een dwangsom aan de vader van € 250,- per keer of per dag zoals in rechte is overwogen tot een maximum van € 2.500,- is bereikt;
  • de vader gemachtigd om de nakoming van voormelde BOR te bewerkstelligen door telkenmale dat de moeder deze na het verbeurd hebben van totaal € 2.500,- helemaal niet nakomt of op een onderdeel niet nakomt op de moeder lijfsdwang toe te laten passen voor de duur van telkens vierentwintig uur;
  • de raad verzocht om uiterlijk op 8 maart 2020 (pro forma) de rapportage van Xonar/aXnaga/aXiehuis omtrent de voortgang van de BOR bij de rechtbank in te dienen en daarbij, indien mogelijk, definitief te adviseren omtrent de omgangs-regeling.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank:
- bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] , na betekening van deze beschikking aan de moeder, eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijft:
- vier keer op zaterdag van 10:00 uur tot 12:00 uur;
- vervolgens vier keer op zaterdag van 10:00 uur tot 14:00 uur;
- vervolgens op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur,
waarbij de moeder [minderjarige] persoonlijk en zonder begeleiding (dus alleen) naar de vader zal brengen en de vader [minderjarige] aan het einde van de contacten naar de moeder zal brengen;
- de vader gemachtigd om de nakoming van voormelde regeling te bewerkstelligen door telkenmale dat de moeder deze op een zaterdag niet of niet geheel nakomt op de moeder lijfsdwang toe te laten passen voor de duur van vierentwintig uur per keer met een maximum van acht maal vierentwintig uur lijfsdwang.
3.6.
De moeder kan zich met de beschikking van 28 november 2017, voor wat betreft de handhaving van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , en met de beschikking van 27 mei 2020 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder heeft bij V8-formulier van 3 september 2020 grief 1, met betrekking tot de afwijzing van haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, ingetrokken. Aangezien de moeder grief 1 omtrent het gezag over [minderjarige] niet langer handhaaft, zal het hof de moeder in haar hoger beroep tegen de beschikking van 28 november 2017 niet-ontvankelijk verklaren.
3.8.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het hoger beroep van de moeder thans alleen nog is gericht tegen de door de rechtbank in de beschikking van 27 mei 2020 vastgestelde regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] en de door de rechtbank aan de vader verleende machtiging om de nakoming van deze regeling te bewerkstellingen door lijfsdwang op de moeder toe te laten passen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – hieromtrent het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte een onbegeleide zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld. De rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat de moeder de kwade genius is. De moeder benadrukt dat zij [minderjarige] heeft gestimuleerd om contact met de vader te hebben. Zij is naar alle afspraken bij aXnaga en de hulpverlening gekomen en zij heeft zich aldaar voldoende ingezet. De rechtbank gaat volledig voorbij aan de weerstand bij [minderjarige] . [minderjarige] wordt opstandig, boos en onhandelbaar als het thema vader ter sprake komt. Dat [minderjarige] positief heeft gereageerd op de kaartjes van de vader tijdens het eerste BOR-traject is door aXnaga verkeerd geïnterpreteerd. [minderjarige] voelde zich gedwongen om de kaartjes van de vader te lezen. Tijdens het lezen van de kaartjes bleef [minderjarige] relatief rustig. Drie uur daarna ging het fout en ontplofte hij op de groep en sloeg hij daar alles kort en klein. Omdat de moeder de uitvoering van de lijfsdwang wilde voorkomen heeft zij de hulp ingeschakeld van de persoonlijk begeleider van [minderjarige] bij Odigos, de raad en Veilig Thuis om de bestreden beschikking uit te voeren. Op 19 en 20 juni 2020 hebben de moeder en de persoonlijk begeleider van [minderjarige] getracht [minderjarige] te stimuleren om naar de vader te gaan; dit is niet gelukt. De persoonlijk begeleider van [minderjarige] heeft hiervan schriftelijk verslag gedaan. Uit dit verslag blijkt dat de moeder haar best heeft gedaan om uitvoering te geven aan de bestreden beschikking, maar dat [minderjarige] volledig blokkeerde en dreigde een woede-uitbarsting te krijgen. De daarop volgende geplande contactmomenten hebben geen ander beeld van [minderjarige] laten zien, waardoor er tot op heden geen contact tussen [minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden. De moeder is bereid om [minderjarige] te stimuleren om contact met de vader hebben, maar wil [minderjarige] daartoe niet dwingen. Zij vreest dat het vertrouwen dat [minderjarige] inmiddels in haar heeft, nadat hij jarenlang uit huis geplaatst is geweest, verliest. De persoonlijk begeleider van [minderjarige] heeft geconcludeerd dat alleen fysiek duwen en trekken aan [minderjarige] het mogelijk zou maken om het contact met de vader te bewerkstelligen en daar staat hij als hulpverlener niet achter. Omdat tot tweemaal toe een BOR-traject is mislukt, waarbij het geen enkele keer tot een fysiek contact tussen de vader en [minderjarige] is gekomen, is de door de rechtbank vastgestelde onbegeleide regeling gewoonweg niet uitvoerbaar. [minderjarige] is een beschadigde jongen met persoonlijke problematiek. Een gedwongen contact tussen [minderjarige] en de vader is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en is potentieel schadelijk voor zijn geestelijk en/of lichamelijke ontwikkeling. De ontzeggings-gronden van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn aan de orde. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij ermee kan instemmen dat de regeling in de bestreden beschikking alleen “op papier” in stand blijft. [minderjarige] heeft op dit moment nog gesprekken met zijn persoonlijk begeleider over “ het onderwerp vader”. Op enig moment wordt [minderjarige] misschien zelf nieuwsgierig naar de vader.
De rechtbank heeft verder ten onrechte de vader gemachtigd om desnoods acht maal vierentwintig uur lijfsdwang toe te laten passen op de moeder. De lijfsdwang is niet terecht omdat de moeder wel degelijk heeft getracht om [minderjarige] te stimuleren tot contact met de vader. Bovendien bestaan er contra-indicaties voor de lijfsdwang. De moeder is de enige verzorg-ster van [minderjarige] en de enige die goed kan omgaan met [minderjarige] ’s persoonlijke problematiek (autisme en woede-uitbarstingen). Het toepassen van lijfsdwang is niet in het belang van [minderjarige] . De bestreden beschikking moet in ieder geval voor wat betreft de lijfsdwang worden vernietigd.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft niet alle medewerking aan de totstandkoming van het contact tussen de vader en [minderjarige] verleend. Uit het verslag van aXnaga volgt dat de moeder, ondanks drie officiële waarschuwingen, geen volledige uitvoering heeft gegeven aan het opgelegde BOR-traject. Er worden door de moeder alleen belemmeringen gezien en aXnaga heeft bij de moeder geen enkele (oprechte) bereidheid gezien. Verder heeft de moeder nooit laten zien dat zij vanuit zichzelf in staat is om [minderjarige] het contact met de vader te gunnen. De weerstand bij [minderjarige] tegen het contact met de vader komt niet uit hemzelf, zo blijkt uit het eerste BOR-traject. Er is veel geprobeerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] op een natuurlijkere manier tot stand te brengen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en het feit dat [minderjarige] geen positieve ervaringen met de vader heeft kunnen opdoen, kan het contact tussen de vader en [minderjarige] niet met enkel stimuleren tot stand komen. [minderjarige] kan niet uit zichzelf een stap in de richting van de vader zetten, vanwege zijn loyaliteit richting de moeder. In eerste instantie zal een vorm van dwang noodzakelijk zijn. De advocaat van de vader heeft ter mondelinge behandeling in dit verband toegelicht dat de vader niet wil dat op de moeder lijfsdwang wordt toegepast. De vader wil [minderjarige] de ruimte geven, maar hij wil [minderjarige] niet opgeven. Het enige wat de moeder en de hulpverlening nu doen is zich neerleggen bij het gedrag van [minderjarige] . Ook de vader ziet dat dat je [minderjarige] niet zomaar in de auto kan dwingen om hem te bezoeken, maar er zijn andere opties om een vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen die door de hulpverlening nog niet zijn geprobeerd. Daarbij kan gedacht worden aan dat de vader even bij het sporten van [minderjarige] komt kijken; op die manier hoeft [minderjarige] ook niet zijn aandacht op de vader te richten. Indien het contact tussen de vader en [minderjarige] eenmaal tot stand is gekomen, kan [minderjarige] positieve ervaringen op doen en deze kans krijgt [minderjarige] nu niet. De bestreden beschikking moet voor wat betreft de vastgestelde zorgregeling “op papier” in stand blijven. Op die manier kan de raad partijen in de toekomst misschien nog om de tafel krijgen. De ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW zijn niet aan de orde.
3.11.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Na de bestreden beschikking is door de raad een beschermingsonderzoek uitgevoerd. De raad heeft daarbij geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet noodzakelijk is. Wanneer [minderjarige] onder toezicht zou worden gesteld zou dit meer druk opleveren voor [minderjarige] , wat niet in zijn belang is. Een overkoepelend doel voor [minderjarige] moet zijn om de weg voor contactherstel met zijn vader voor de toekomst vrij te maken. Een ondertoezichtstelling zou de deur definitief kunnen sluiten. De raad constateert ook dat de druk vanuit de BOR-trajecten heel hoog is geweest voor beide ouders en [minderjarige] , met op elk een ander effect. Bij [minderjarige] heeft dat ertoe geleid dat hij vooral zijn hakken in het zand zet, waardoor hij nu geen enkel contact meer met de vader wil.
Wanneer er nog meer druk op [minderjarige] wordt uitgeoefend dan heeft dat niet het effect dat de huidige impasse wordt doorbroken en zullen [minderjarige] en de vader nog verder van elkaar verwijderd raken. De door de rechtbank aan de vader verleende machtiging om lijfsdwang op de moeder toe te laten passen moet eraf. De raad stelt vast dat – zonder iemand de schuld te geven – alle inspanningen van partijen, de rechtbank en de hulpverlening om te komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] niet hebben gewerkt. Volgens de raad moet gestopt worden met het duwen en trekken aan [minderjarige] , maar mag de huidige situatie geen eindpunt zijn. De in de bestreden beschikking vastgestelde regeling tussen vader en [minderjarige] kan “op papier” in stand blijven.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechter kan uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben. Voor de invulling van dit criterium zoekt het hof aansluiting bij de ontzeggingsgronden als genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub c en d BW – dat op grond van artikel 1:253a lid 4 BW van overeenkomstige toepassing is – ontzegt de rechter een ouder het recht op contact indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken en wanneer contact anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.3.
Tussen partijen is in geschil of er een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.12.4.
Het hof stelt voorop dat contact tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige in beginsel nodig is voor een goede (identiteits)ontwikkeling van een minderjarige. Op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat er in deze zaak meerdere complexe factoren aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of een opbouwende onbegeleide regeling tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is.
3.12.5.
Allereerst is er bij [minderjarige] sprake van ernstige kindeigen problematiek. Hij is een kwetsbare jongen en gediagnosticeerd met een hechtings- en traumaproblematiek als gevolg van de onveiligheid die hij vanaf zijn geboorte heeft gekend. De moeder en de vader zijn in de eerste levensjaren van [minderjarige] wisselend en onvoldoende voor hem beschikbaar geweest, waardoor [minderjarige] veel wisselende woonplekken en opvoeders heeft gekend. Verder heeft er bij de vader thuis een ernstig mishandelingsincident plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] fysiek letsel heeft opgelopen en waarna het contact met de vader is gestopt. Tot slot is er bij [minderjarige] sprake van een verstandelijke beperking, die hem ook belemmert in zijn sociaal-emotioneel functioneren. [minderjarige] kan zijn emoties moeilijk uiten en reageert op situaties met tegendraads en opstandig gedrag als hij iets niet begrijpt of niet wil. [minderjarige] is vanwege die problematiek een aantal jaren uit huis geplaatst geweest op een behandelgroep van Gastenhof. [minderjarige] woont inmiddels sinds korte tijd weer bij de moeder. In de thuissituatie bij de moeder is er op dit moment een min of meer stabiele situatie ontstaan. Deze situatie is echter pril en [minderjarige] is afhankelijk van de moeder, waardoor zijn loyaliteit richting de moeder groot is.
3.12.6.
Verder constateert het hof dat de houding van [minderjarige] ten aanzien van contactherstel met de vader geleidelijk is veranderd. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat gedurende de procedure de druk op [minderjarige] en het gezinssysteem van de moeder, om het contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen, flink is toegenomen. Aanvankelijk leek [minderjarige] tijdens het eerste door de rechtbank opgelegde BOR-traject open te staan voor enige vorm van contact met de vader. Uit het eindverslag Begeleide omgangsregeling van 19 oktober 2018, volgt dat [minderjarige] goed reageerde op de kaarten die hij van de vader kreeg en heeft hij er zelfs blijk van gegeven zich te verheugen op de kaarten van de vader. AXnaga concludeerde dan ook dat er vanuit [minderjarige] mogelijkheden aanwezig waren om te komen tot een verdere uitbreiding in het contact met de vader in de vorm van telefonisch contact dan wel begeleide omgang. Uit het eindverslag van het tweede BOR-traject van 21 februari 2020 volgt dat aXnaga met betrekking tot [minderjarige] vooral belemmeringen heeft geconstateerd om te komen tot zelfstandig contact, maar dat er door aXnaga ook kleine mogelijkheden werden gezien om te komen tot contact. [minderjarige] heeft tijdens de Kinder & Kiesgesprekken wisselvallig gereageerd op het wel of niet zien van de vader. Nadat de rechtbank in de bestreden beschikking van 27 mei 2020 uiteindelijk een definitieve opbouwende onbegeleide regeling tussen de vader en [minderjarige] heeft vastgesteld, met de machtiging lijfsdwang, is de weerstand van [minderjarige] tegen het contact verder toegenomen. Uit het door de moeder overgelegde verslag van de persoonlijk begeleider van [minderjarige] , [persoonlijk begeleider] van Odigos, blijkt dat het de moeder en deze persoonlijk begeleider niet is gelukt [minderjarige] zover te krijgen om in de auto te stappen en naar de vader te gaan. De persoonlijk begeleider van [minderjarige] heeft geconcludeerd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] alleen tot stand kan worden gebracht wanneer [minderjarige] wordt vastgepakt en achter in de auto naar de vader wordt gezet. Tijdens het kindgesprek op het hof heeft [minderjarige] verklaard dat hij geen contact met de vader wil en bij herhaling benadrukt dat hij rust wil. Verder heeft [minderjarige] verklaard dat hoe harder er aan hem wordt getrokken om het contact met de vader tot stand te brengen, hoe harder hij nee zal zeggen tegen het contact.
3.12.7.
Tot slot stelt het hof met de raad vast dat ook de hevige emoties van de moeder een rol hebben gespeeld en nog steeds spelen bij de weigering van [minderjarige] om contact met de vader te hebben.
3.12.8.
Het hof concludeert, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, dat de rechtbank in eerste aanleg tot alle in het gegeven geval mogelijke en gepaste maatregelen (een raadsonderzoek en twee BOR-trajecten met daaraan gekoppeld dwangmiddelen) heeft beslist om het contact tussen de vader en [minderjarige] te realiseren, waartoe de rechter op grond van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) ook gehouden is. Deze maatregelen hebben, hoe verdrietig ook, tot op heden niet tot enige vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] geleid. Het hof is met de raad van oordeel, dat de huidige situatie waarbij ieder contact tussen de vader en [minderjarige] gedurende een groot aantal jaren volledig ontbreekt geen eindstation mag zijn. Uit het voorgaande is echter ook gebleken dat het op dit moment opleggen van verdere (dwang)maatregelen om het contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen er alleen maar toe zal leiden dat [minderjarige] nog verder “zijn hakken in het zand gaat zetten” en [minderjarige] en de vader nog verder van elkaar verwijderd zullen raken. Daarbij komt dat het hof vreest dat het opleggen van verdere (dwang)maatregelen en de daarmee gepaarde gaande druk op [minderjarige] en het gezinssysteem van de moeder ervoor zal zorgen dat [minderjarige] , mede gelet op zijn kwetsbaarheid en belaste voorgeschiedenis, nog verder beschadigd raakt.
Het hof is daarom, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de in de bestreden beschikking vastgestelde opbouwende onbegeleide regeling tussen de vader en [minderjarige] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub d BW. Daarbij komt dat [minderjarige] tijdens het kindgesprek met het hof van ernstige bezwaren tegen het contact met de vader heeft doen blijken. Dat betekent dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dit op straffe van lijfsdwang, alsnog wordt afgewezen. Het hof merkt nog op dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij geen enkele druk meer ervaart ten aanzien van het contact met de vader, juist omdat dit in deze zaak de enige manier lijkt te zijn om de weg naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] in de toekomst vrij te houden. Verder hoopt het hof dat de moeder haar verantwoordelijkheid zal nemen voor haar aandeel in de weigering van [minderjarige] om contact met de vader te hebben en dat zij vanaf nu probeert haar emoties te reguleren in het bijzijn van [minderjarige] . Dit zou er toe moeten leiden dat [minderjarige] uit de strijd wordt gehaald en zich niet langer klem voelt zitten tussen partijen, waardoor in de toekomst mogelijk ruimte ontstaat voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] .
3.13.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 november 2017, waarbij de rechtbank het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag heeft afgewezen;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2020;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een opbouwende regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en voornoemde minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.