ECLI:NL:GHSHE:2021:1235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.283.957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een laptop in het kader van arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een arbeidsrechtelijke kwestie. De zaak betreft de vordering van een werkgever, aangeduid als [de werkgever], tot afgifte van een laptop (Apple MacBook Air 13, 2017) door de werkneemster, aangeduid als [de werkneemster]. De werkneemster heeft betwist dat zij de laptop nog in haar bezit heeft. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking geoordeeld dat de werkgever de stelplicht en bewijslast heeft om aan te tonen dat de werkneemster de laptop bezit. De werkneemster heeft schriftelijk bewijs gepresenteerd, maar het hof oordeelt dat dit bewijs onvoldoende is om de stelling van de werkgever te ontzenuwen.

De werkneemster heeft ervoor gekozen om geen getuigen te laten horen, wat het hof als een gemis beschouwt, aangezien dit de mogelijkheid om de feitelijke gang van zaken te verhelderen beperkt. Het hof concludeert dat de afdrukken van Whatsappgesprekken die de werkneemster heeft overgelegd, niet overtuigend genoeg zijn om haar tegenbewijs te ondersteunen. Het hof oordeelt dat de vordering van de werkgever tot afgifte van de laptop moet worden toegewezen, met een termijn van 24 uur na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 2.500,-.

Daarnaast wordt de werkneemster veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 april 2021, en de rechters in deze zaak zijn M. van Ham, M.E. Smorenburg en D.J.B. de Wolff.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.283.957/01
Zaaknummer eerste aanleg : 8438951 AZ VERZ 20-39
in de zaak in hoger beroep van:
[de werkneemster],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werkneemster] ,
advocaat: mr. S. de Block te Heerlen,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Kerkrade,
als vervolg op de tussenbeschikking van 21 januari 2021 in het incidenteel hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen beschikking van 2 juli 2020.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van het hof van 21 januari 2021;
  • de akte met producties van [de werkneemster] , ingekomen ter griffie op 17 februari 2021;
  • de antwoordakte met producties van [de werkgever] , ingekomen ter griffie op 19 maart 2021.
Daarna heeft het hof een datum voor beschikking bepaald.

7.De verdere beoordeling in incidenteel hoger beroep

7.1.
Het gaat in dit incidenteel hoger beroep nog om de vraag of [de werkneemster] een laptop (een Apple MacBook) terug moet geven aan [de werkgever] . [de werkneemster] heeft betwist dat zij nog een laptop van [de werkgever] in haar bezit heeft. Bij genoemde tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat op [de werkgever] de stelplicht en bewijslast rust dat [de werkneemster] de laptop bezit. Voorts heeft het hof geoordeeld dat [de werkgever] voorshands in de bewijslevering van die stelling is geslaagd en dat [de werkneemster] tegenbewijs mag leveren.
7.2.
[de werkneemster] heeft afgezien van bewijs door middel van getuigen. Zij heeft schriftelijk bewijs bijgebracht voorzien van een toelichting daarop. Het hof is van oordeel dat dit schriftelijk bewijsmateriaal niet voldoende is om de voorshands bewezen geachte stelling te ontzenuwen, ook niet wanneer het hof de overige in het dossier aanwezige gegevens daarbij betrekt. Daartoe overweegt het hof het volgende.
7.3.
[de werkneemster] heeft afdrukken overgelegd van (screenshots van) Whatsappgesprekken; één van 1 december 2019 met [bestuurder] (bestuurder van [de werkgever] ) en één van 5 december 2019 (maar dat is niet leesbaar) met [betrokkene] . Volgens [de werkneemster] blijkt uit deze Whatsappcorrespondentie dat de laptop op het kantoor van [de werkgever] aanwezig was begin december 2019. Het hof is van oordeel dat dit inderdaad uit deze twee berichten afgeleid zou kunnen worden. [de werkgever] heeft echter de echtheid van die berichten betwist. Het hof is van oordeel dat deze afdrukken van Whatsappgesprekken onvoldoende zijn om [de werkneemster] geslaagd te achten in het tegenbewijs. Het hof is van oordeel dat deze afdrukken onvoldoende overtuigend zijn, omdat dergelijke afdrukken eenvoudig te manipuleren zijn, zoals [de werkgever] heeft gesuggereerd. [de werkneemster] heeft ervoor gekozen om af te zien van getuigenverhoor. Dat betekent dat de getuigen niet bevraagd kunnen worden over de feitelijke gang van zaken. Zo blijft bijvoorbeeld onopgehelderd of [de werkneemster] het grote aantal e-mails dat zij in de nacht van 20 op 21 februari 2020 heeft doorgestuurd van haar zakelijke e-mailaccount naar haar privé e-mailaccount vanaf de laptop heeft gestuurd of dat zij dat heeft gedaan door op een andere manier vanuit huis in te loggen op het computersysteem van [de werkgever] . In ieder geval heeft zij die e-mails niet gestuurd vanuit het kantoor van [de werkgever] . Tussen partijen staat immers vast dat [de werkneemster] pas na de verzending van de e-mails naar het kantoor van [de werkgever] is gegaan. Verder blijft onopgehelderd hoe het kan dat de als productie 11 overgelegde Whatsappconversatie van [de werkneemster] met [bestuurder] lijkt door te lopen van 29 november 2019 tot 2 december 2019 zonder het thans door [de werkneemster] overgelegde bericht. [de werkneemster] heeft aangevoerd dat zij de werknemers van [de werkgever] niet als getuigen heeft opgeroepen omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat zij naar waarheid zullen verklaren. Het hof is van oordeel dat dit een voorbarige conclusie is en daarbij komt dat getuigen moeten zweren de waarheid te zullen zeggen (artikel 177 lid 2 Rv). Wat daar ook van zij, het door [de werkneemster] bijgebrachte bewijsmateriaal is onvoldoende om haar geslaagd te achten in het tegenbewijs.
7.4.
Gelet op het voorgaande en hetgeen in de tussenbeschikking van 21 januari 2021 is overwogen, zal het hof de vordering van [de werkgever] tot afgifte van de laptop toewijzen. Het hof zal overeenkomstig het verzoek van [de werkgever] beslissen om aan die veroordeling een termijn te verbinden van 24 uur na betekening, op straffe van een dagelijks te verbeuren dwangsom van € 250,-. Het hof zal de dwangsommen maximeren op € 2.500,-. [de werkgever] verzoekt ook om afgifte van ‘toebehoren’. [de werkgever] heeft niet verduidelijkt wat zij daarmee bedoelt. Het hof begrijpt dat, zoals gebruikelijk bij een laptop, deze wordt geleverd met een oplaadstekker, zodat deze ook dient te worden teruggegeven. Als [de werkgever] nog iets anders heeft bedoeld, dan is dat onvoldoende gespecificeerd, zodat dit wordt afgewezen.
7.5.
Het hof zal [de werkneemster] veroordelen in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep en in de nakosten.

8.De beslissing

Het hof:
op het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het verzoek van [de werkgever] om [de werkneemster] te veroordelen tot afgifte van de laptop is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [de werkneemster] om de Apple MacBook Air 13 (2017) [nummer] met oplaadstekker aan [de werkgever] af te geven binnen vierentwintig uur na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [de werkneemster] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,-;
veroordeelt [de werkneemster] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de werkgever] op € 393,50,- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordelingen en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Ham, M.E. Smorenburg en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.