ECLI:NL:GHSHE:2021:115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.269.846_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag op staande voet en onderzoeksgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een ontslag op staande voet van een werknemer door zijn werkgever. De werknemer, hierna aangeduid als [de werknemer], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 17 oktober 2019 een beschikking heeft gegeven. De werkgever, aangeduid als [de werkgever], heeft de werknemer op staande voet ontslagen, wat de werknemer betwist. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in een tussenbeschikking van 10 september 2020 de werkgever opgedragen om alle onderzoeksgegevens over de periode van 3 juli 2019 tot en met 14 juli 2019, waaronder camerabeelden en kassaregistraties, in het geding te brengen. De werkgever heeft deze gegevens ingediend, maar de werknemer heeft vragen gesteld over de volledigheid en authenticiteit van deze gegevens. Het hof heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vragen van de werknemer en om aanvullende gegevens te verstrekken. De beslissing van het hof houdt in dat de werkgever uiterlijk binnen vier weken moet reageren op de antwoordakte van de werknemer, waarna de werknemer weer in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren. Het hof heeft verder aangegeven dat een nieuwe mondelinge behandeling mogelijk is, afhankelijk van de ingediende stukken. De zaak is van belang voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet en de verplichtingen van de werkgever om relevante gegevens te overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 januari 2021
Zaaknummer : 200.269.846/01
Zaaknummers eerste aanleg : 8031905 AZ VERZ 19-81 en 8048813 AZ VERZ 19-83
in de zaak in hoger beroep van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werknemer],
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de werkgever],
advocaat: mr. J.M. Baremans te Apeldoorn,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenbeschikking van 10 september 2020 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gegeven beschikking van 17 oktober 2019 in beide zaaknummers.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 10 september 2020;
  • een V6 formulier van de zijde van [de werkgever] met een brief, een akte met producties en een USB-stick, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2020;
  • een V6 formulier van de zijde van [de werknemer] met een antwoordakte met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2020.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij tussenbeschikking van 10 september 2020 heeft het hof [de werkgever] opgedragen om al haar onderzoeksgegevens over de periode 3 juli 2019 tot en met 14 juli 2019 (camerabeelden en administratie) in het geding te brengen, voorzien van een toelichting op die gegevens. Verder heeft het hof bepaald dat [de werknemer] in de gelegenheid zal worden gesteld daarop te reageren.
6.2.
[de werkgever] heeft haar onderzoeksgegevens in het geding gebracht. Deze onderzoeksgegevens bestaan uit beeldmateriaal, journaaloverzichten en een kassajournaal. [de werkgever] heeft een toelichting gegeven op deze gegevens. [de werknemer] heeft gereageerd.
6.3.
Het hof zal [de werkgever] in de gelegenheid stellen om, naar aanleiding van, en in reactie op, hetgeen [de werknemer] heeft gesteld in zijn antwoordakte, een nadere toelichting te geven op de door haar gepresenteerde onderzoeksgegevens.
[de werkgever] dient in haar nadere toelichting (in ieder geval) in te gaan op de volgende vragen die bij het hof zijn gerezen naar aanleiding van de akte en antwoordakte.
1. [de werknemer] is nader ingegaan op de camerabeelden van 9 juli 2019 (flesje 7-up).
Op de camerabeelden [naam] ontbreken de beelden tussen 18:09:55 en 18:20:03 uur.
Vragen:
a) wat is daarvan de reden;
b) kan [de werkgever] de beelden gedurende deze 10 minuten alsnog verstrekken?
2. Als productie 5 heeft [de werkgever] journaaloverzichten verstrekt van producten als de door [de werknemer] (volgens [de werkgever]) genuttigde producten. Het hof begrijpt dat [de werkgever] de EAN-code (de ‘streepjescode’) heeft ingevoerd in de computer en met die code heeft gezocht op transacties van het betreffende product. Zodoende is een overzicht gemaakt van de momenten waarop de code van het betreffende product is aangeslagen op de kassa. Volgens [de werkgever] is onderzoek gedaan op de dag van het nuttigen van het product en de twee daarop volgende dagen. [de werknemer] heeft in hoger beroep een overzicht gegeven van zijn dienstrooster. Het hof begrijpt dat het (gestelde) voorval op bijvoorbeeld 9 juli 2019 door [de werkgever] is onderzocht op de dagen 9 en 10 juli 2019 (op 11 juli 2019 had [de werknemer] geen dienst). Niet valt uit te sluiten dat [de werknemer] heeft afgerekend op 12, 13, 14 of 16 juli 2019 (de dagen dat hij wel weer dienst had).
Vragen:
a) waarom is niet gekozen voor een ruimere periode (bijvoorbeeld een week);
b) kan [de werkgever] nog journaaloverzichten verstrekken over een ruimere periode dan twee dagen na de voorvallen, meer specifiek de dagen dat [de werknemer] werkzaam was maar waarover geen gegevens in het geding zijn gebracht (4, 5, 13, 14, 16 juli)? Dezelfde vraag geldt voor het kassajournaal.
3. Volgens [de werknemer] is op een shiftrapport exact te zien wat er is gebeurd. [de werkgever] heeft geen shiftrapporten overgelegd.
Vragen:
a) wat is de reden dat [de werkgever] de shiftrapporten niet in het geding heeft gebracht;
b) kan [de werkgever] de volledige shiftrapporten in het geding brengen op de dagen dat [de werknemer] werkzaam was in de periode 3 juli tot en met 16 juli 2019;
c) wat is er geschreven op het shiftblad van 9 juli 2019 (productie 27 antwoordakte)?
4. [de werknemer] betwist dat de journaalposten (het hof begrijpt de journaaloverzichten) volledig en authentiek zijn.
Vragen:
a) kan ergens uit blijken dat de journaaloverzichten volledig en authentiek zijn?
b) zou dat door een deskundige onderzocht kunnen worden?
6.4.
Zoals hiervoor is vermeld zal het hof [de werkgever] in de gelegenheid stellen om een nieuwe akte te nemen om haar in de gelegenheid te stellen te reageren op de antwoordakte van [de werknemer] en om te antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen. [de werknemer] zal wederom in de gelegenheid worden gesteld om daarna met een antwoordakte te reageren.
6.5.
Het hof kan niet uitsluiten dat na de aktewisseling alsnog een nieuwe mondelinge behandeling zal moeten plaatsvinden om de onderzoeksgegevens met partijen te bespreken. Evenmin kan het hof uitsluiten dat (vervolgens) een bewijsopdracht zal worden verstrekt.
De te verwachten procesverrichtingen en daarmee gemoeide kosten geven het hof aanleiding om partijen uitdrukkelijk in overweging te geven een schikking te treffen. Indien partijen tot overeenstemming komen, dan dienen beide partijen aan het hof mede te delen dat het hoger beroep wordt ingetrokken en dat zij over en weer instemmen met die intrekking.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
laat [de werkgever] toe om te reageren op de antwoordakte van [de werknemer], waarbij zij dient in te gaan op de door het hof geformuleerde vragen,
uiterlijk binnen vier weken na heden;
stelt [de werknemer] in de gelegenheid
uiterlijk vier weken daarnate reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Ham, J.M.H. Schoenmakers en A.E. Bos en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.