Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 25 augustus 2020;
- de akte van [de eenmanszaak] van 22 september 2020 met productie 26;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 20 oktober 2020 met productie 6.
6.De verdere beoordeling
Voor zover het uurtarief wel gesplitst zou moeten worden in een winstcomponent en
€ 39,00 een winstcomponent van € 25,75.
€ 1.659,84). Meer subsidiair refereert [de eenmanszaak] zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vraag hoeveel winst hij van € 32.448,00 over zou hebben gehouden.
€ 13,25 x 832 uren min de reiskosten ad € 1.659,84).
€ 30.788,16). [geïntimeerde] verzoekt het hof om hiermee rekening te houden door in geval van een veroordeling tot betaling van wettelijke rente die te beperken door de rente in te laten gaan vanaf de datum van het te wijzen arrest en door de proceskosten zodanig te compenseren, dat iedere partij in hoger beroep zijn eigen kosten draagt, althans om deze te matigen. De ‘hoge inzet’ van [de eenmanszaak] is een belangrijke oorzaak van de duur van de procedure en de (verstarde) verhouding tussen partijen.
€ 18.158,40 plus rente moet betalen.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst het hof eveneens af. [de eenmanszaak] heeft niet (voldoende) gesteld dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Verder heeft [geïntimeerde] betwist dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en heeft [de eenmanszaak] in dit licht onvoldoende onderbouwd dat werkzaamheden zijn verricht anders dan het versturen van een (herhaalde) aanmaning, het doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
7.De uitspraak
€ 18.158,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017;