9.9.Bij de beoordeling van de vraag of aan het relativiteitsvereiste is voldaan komt het aan op het doel en de strekking van de geschonden norm, aan de hand waarvan moet worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt (HR 24 maart 2006, nr. C04/325, RvdW 2006, 310, HR 10 november 2006, NJ 2008,491). De norm waar [geïntimeerde 2] zich in deze procedure op beroept is hiervoor in r.o. 9.5 omschreven als de plicht om zorg te dragen voor een beschoeiing op de grens van het water en het perceel van [geïntimeerde 2] die (mede) als eigenschap bezit dat daarmee wordt voorkomen dat grond van het perceel van [geïntimeerde 2] kan uitspoelen in het water en/of dat daarmee wordt voorkomen dat zich op het perceel van [geïntimeerde 2] verzakkingen kunnen voordoen. Het hof onderscheidt twee bronnen voor deze norm: een bij regelgeving opgedragen taak (waarover meer in r.o. 9.10) en, in het algemeen, een plicht om niet te handelen in strijd met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, waaronder de plicht om geen inbreuk te maken op andermans eigendomsrecht, althans maatregelen te treffen om een dergelijke inbreuk te voorkomen (waarover meer in r.o. 9.11).
Het verweer van het Waterschap komt erop neer dat het niet tot haar taken behoort om perceeleigenaren tegen een dergelijk risico te beschermen. Dat roept de vraag op wat de taak van het waterschap is en welke verplichtingen daaruit jegens perceeleigenaren (en in het bijzonder jegens [geïntimeerde 2] ) voortvloeien.
9.10.1.Artikel 133 Grondwet bepaalt dat volgens bij wet te stellen regels de instelling en regeling van taken van waterschappen bij provinciale verordening moet plaatsvinden. De bedoelde wet is de Waterwet. Doel van de Waterwet is volgens artikel 2.1 (a.) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met (b.) bescherming en verbetering van de chemische en biologische kwaliteit van watersystemen en (c.) vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. In artikel 3.2 bepaalt de Waterwet dat bij provinciale verordening voor de regionale wateren overheidslichamen worden aangewezen die geheel of gedeeltelijk belast zijn met het beheer met inachtneming van artikel 2, 2e lid Waterschapswet.
9.10.2.Artikel 1, lid 1 van de Waterschapswet definieert het waterschap als een openbaar lichaam dat de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel heeft. In lid 2 staat als aan het waterschap op te dragen taken de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Daarnaast de zorg voor een of meer andere op te dragen waterstaatsaangelegenheden. Lid 3 voegt daar aan toe dat de zorg voor het watersysteem mede omvat het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten. Artikel 2, lid 1 van de Waterschapswet bepaalt dat (onder meer) de taken van het waterschap worden vastgesteld door Provinciale Staten in een daartoe op te stellen verordening. Voor het Waterschap is dat het Reglement voor het waterschap Brabantse Delta 2008. Dit omschrijft de taak van het waterschap in artikel 4:
“Artikel 4 Taak van het waterschap
1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.
2. De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap.”
9.10.3.De aan het Waterschap opgedragen taak ziet dus op de waterstaatkundige verzorging en omvat onder meer ‘de zorg voor het watersysteem’. De Waterwet definieert het begrip ‘watersysteem’ als het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ is in de Waterwet omschreven als het samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
9.10.4.Met de verwijzing naar het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ wordt dus ook verwezen naar de oevers. Zorg voor ‘het watersysteem’ betekent dus zorg voor oppervlaktewaterlichamen en daarmee dus in beginsel ook voor de oevers. Maar de inhoud en omvang van de zorgplicht met betrekking tot de oevers strekt niet verder dan ter uitvoering van de taak die in de provinciale verordening aan het Waterschap is opgedragen: de waterstaatkundige verzorging van het gebied waarvoor het Waterschap in het leven is geroepen. Wat de wetgever daaronder heeft willen verstaan volgt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 1 van de Waterwet. Hierin staat vermeld:
“In dit artikel wordt aangegeven welke taken aan het waterschap kunnen worden opgedragen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdtaken en neventaken. Op grond van het huidige tweede lid zijn er twee hoofdtaken, te weten de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding.”
De wetgever heeft dus gedacht aan het verhinderen van wateroverlast door het voorkomen van overstromingen en aan het in stand houden van een goede waterhuishouding. Daaronder valt naar het oordeel van het hof het voorkomen van afkalving van oevers, voor zover dat afbreuk doet aan de waterhuishouding (meer in het bijzonder het waterkwantiteitsbeheer) door aantasting van het profiel van de watergang. In de stellingen van [geïntimeerde 2] gaat het hier echter niet om de stabiliteit van de oever, maar om gronduitspoeling die uitsluitend de interne stabiliteit van zijn aan de watergang gelegen perceel aantast. Anders dan de rechtbank heeft overwogen (in r.o. 3.12) vloeit uit de taak van het Waterschap om het land te beschermen tegen overstroming en wateroverlast naar het oordeel van het hof niet een afgeleide taak voort die strekt tot voorkoming van gronduitspoeling. Dat zou wellicht anders kunnen zijn als de gronduitspoeling van een dermate omvang zou zijn dat daarmee de functie van de watergang zou worden aangetast, maar die situatie doet zich hier niet voor.
9.10.5.De slotsom luidt dat uit de wet- en regelgeving met betrekking tot de taken van het waterschap niet voortvloeit dat het Waterschap verplicht is ‘ondersteunende kunstwerken’ op te richten en in stand te houden met het doel om te voorkomen dat perceeleigenaren schade leiden als gevolg van het uitspoelen van grond en/of verzakkingen. Voor zover uit de aan het Waterschap opgedragen taak al voortvloeit dat het verplicht is om langs een oever dergelijke ‘ondersteunende kunstwerken’ op te richten, reikt de zorgplicht niet verder dan voor zover de oprichting en instandhouding daarvan nodig zijn voor de waterkering en een deugdelijke waterhuishouding.
9.11.1.Het voorgaande sluit niet uit dat handelen of nalaten van het Waterschap kan leiden tot een inbreuk op het eigendomsrecht van [geïntimeerde 2] en om die reden als onrechtmatig handelen zou kunnen worden gekwalificeerd. Voor zover [geïntimeerde 2] met zijn grondslag (mede) beoogt een dergelijke inbreuk aan de vordering ten grondslag te leggen, overweegt het hof het navolgende.
9.11.2.Aan de door [geïntimeerde 2] gestelde schade ligt (mede) ten grondslag dat als gevolg van een ondeugdelijke beschoeiing grond uitspoelt, althans kan uitspoelen, van het perceel van [geïntimeerde 2] . De omstandigheid dat het Waterschap dit niet, althans niet in voldoende mate, zou verhinderen levert echter geen onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [geïntimeerde 2] op, omdat het verhinderen van afslag of het uitspoelen van grond, anders dan ter voorkoming van het belemmeren van de waterhuishuding, niet tot de taken van het Waterschap behoort. Het is in beginsel de perceeleigenaar zelf die, zo hij dat wil voorkomen, maatregelen dient te treffen tegen afslag en in lijn daarmee tegen het uitspoelen van grond.
9.11.3.Dat het Waterschap haar zorgplicht in die zin heeft verzaakt dat door het uitspoelen of verzakken van grond de waterhuishouding op het perceel van [geïntimeerde 2] of in het door het Waterschap beheerde water in relevante mate is verstoord of dat sprake is van een onvoldoende waterkering naar het perceel van [geïntimeerde 2] , is niet gesteld, niet gebleken en ook niet aannemelijk. De slotsom is ook in dit geval, zoals hiervoor al is overwogen, dat de norm die volgens [geïntimeerde 2] zou zijn geschonden en waar [geïntimeerde 2] zijn vordering op grondt (instandhouding van een deugdelijke beschoeiing) niet dient tot bescherming van het belang dat volgens [geïntimeerde 2] is geschonden. Dat het belang tot bescherming waarvan de norm wel dient is geschonden, is niet gesteld, niet gebleken en evenmin aannemelijk geworden.
Conclusie ten aanzien van het principaal en incidenteel hoger beroep